ECLI:NL:RBAMS:2018:6122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
13/680008-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen verhandelen van harddrugs en deelname aan een criminele organisatie

Op 15 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het verhandelen van harddrugs en deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam voort uit een opsporingsonderzoek dat op 17 mei 2016 was gestart, gericht op drugshandel in Amsterdam-Noord. De verdachte werd beschuldigd van het in vereniging verhandelen van cocaïne, heroïne en MDMA, het aanwezig hebben van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, onder andere door middel van tapgesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging van een woninginbraak, maar achtte de andere tenlasteleggingen bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd en was ten tijde van de feiten in een proeftijd. De rechtbank besloot ook tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/680008-17 en 13/654128-14 (
TUL)
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Het in vereniging verhandelen van cocaïne en/of heroïne en/of MDMA in de periode van 1 november 2016 tot en met 6 maart 2017 te Amsterdam;
2. Het (medeplegen van het) aanwezig hebben van drie wikkels cocaïne op 6 maart 2017 te Amsterdam;
3. Deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het overtreden van (enkele bepalingen van) de Opiumwet, in de periode van 1 november 2015 tot en met 6 maart 2017;
4. Het in vereniging plegen van een woninginbraak in een woning gelegen aan [adres 2] te Amsterdam op 6 februari 2017;
5. Het beledigen van een straatcoach met de woorden “kanker verraders, vies [term 8] (verrader)” op 29 februari 2017.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 17 mei 2016 werd een opsporingsonderzoek gestart onder de naar 13 POPTANG. Het onderzoek richt zich op de vermeende handel in verdovende middelen in de wijk [naam wijk] in Amsterdam-Noord. Door De Volksbond (een stichting die zich inzet voor dak- en thuislozen en verslaafden, hierna: De Volksbond) en via Meld Misdaad Anoniem is melding gemaakt van diverse telefoonnummers, waaronder het nummer [telefoonnummer 1] , die vermoedelijk werden gebruikt als drugslijn ten behoeve van de handel in cocaïne en heroïne. De dealer zou de naam ‘ [bijnaam] ’ gebruiken. In het kader van het onderzoek zijn veel technische acties uitgevoerd, waardoor verdachte verschillende tapgesprekken in beeld is gekomen.
3.2.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Met de officier en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder 4 ten laste gelegde inbraak niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hoewel de tapgesprekken wijzen op mogelijke betrokkenheid bij een woninginbraak, blijkt nergens uit dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. De tapgesprekken vinden ruim drie weken voor de ten laste gelegde woninginbraak plaats en er zijn geen weggenomen goederen aangetroffen bij verdachte. Verdachte zal van het onder 4 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.3.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
3.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Nadat de wijk [naam wijk] in Amsterdam-Noord geteisterd werd met overlast, intimidatie en drugshandel is onderzoek 13POPTANG gestart. Stapsgewijs werd duidelijk dat er werd gedeald in harddrugs, met name bij De Volksbond. Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van kopers blijkt dat er lange tijd sprake was van een criminele organisatie, opererend onder de naam ‘ [bijnaam] ’, zoals ten laste gelegd onder 3. Achter deze naam gingen diverse personen schuil, die tegelijkertijd of na elkaar de drugslijnen beheerden. Zo ook verdachte. Nadat De Volksbond een nieuw telefoonnummer van een drugslijn (eindigend op - [telefoonnummer 1] ) heeft doorgegeven, blijkt uit tapgesprekken dat verdachte op 30 en 31 december 2016 degene is die de drugslijn beheert. Dat niet is gezien dat verdachte een daadwerkelijke drugsdeal heeft gesloten maakt niet uit, nu getuige [getuige] (“ [bijnaam getuige] ”) verdachte heeft herkend als één van de [bijnaam] ’ en tijdens observaties wel is waargenomen dat er door medeverdachten werd gedeald. De tapgesprekken moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Naast dat verdachte een korte periode een drugslijn heeft beheerd, heeft hij ook via zijn eigen telefoonnummer contact over drugs. Het onder 1 ten laste gelegde is hiermee bewezen.
Binnen de criminele organisatie werd gewerkt met een vaste structuur. De criminele organisatie kan worden aangemerkt als duurzaam, nu uit getuigenverklaringen en tapgesprekken blijkt dat er meerdere [bijnaam] ’ waren. Ook wanneer de ene ‘ [bijnaam] ’ kwam vast te zitten, of een enkelband had, nam een andere ‘ [bijnaam] ’ het over: de zaken kwamen niet stil te liggen.
Trouwe klanten werden door de organisatie toegestaan om drugs ‘op de pof’ te kopen, waarbij een persoonlijke document, zoals een pinpas, aan ‘ [bijnaam] ’ moest worden afgegeven. Ook bij verdachte is een bankpas aangetroffen. Verder worden er in de tapgesprekken telkens dezelfde verhullende termen gebruikt om bedragen en verdovende middelen aan te duiden.
Binnen de organisatie was sprake van een duidelijke rolverdeling. Broers [persoon 1] en [persoon 2] hadden de leiding. Zij stuurden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan. Verdachte heeft de drugslijn beheerd en heeft zich beziggehouden met het verkopen van cocaïne en heroïne, alsmede het afmeten en verpakken van de verzochte hoeveelheden. Verdachte heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard ten aanzien van de periode van 1 november 2016 tot en met 6 maart 2018.
De officier van justitie acht ook het aanwezig hebben van de op de slaapkamer aangetroffen cocaïne bewezen (zoals ten laste gelegd onder 2). Verdachte heeft bekend dat hij deze hoeveelheid in bezit heeft gehad voor eigen gebruik.
3.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte heeft bekend dat hij de drie wikkels cocaïne in bezit had voor eigen gebruik.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de handel in harddrugs
De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier geen blijk geeft dat verdachte samen met anderen harddrugs heeft verkocht en afgeleverd.
De tenlastegelegde periode is duidelijk onjuist nu verdachte in die periode op vakantie is geweest, hij naar school ging en een diploma heeft behaald, hij stage heeft gelopen bij een kapperszaak en hij twee keer per week naar [instelling] moest, gedurende tien maanden lang. De tapgesprekken waar verdachte in voorkomt dateren van januari en februari 2017.
De rol van verdachte is onduidelijk en minimaal. Alleen getuige “ [bijnaam getuige] ” heeft verdachte herkend van 1 getoonde foto (de bewijswaarde is minimaal). Deze getuige verklaard daarnaast alleen over de verkoop van softdrugs. Hoewel verdachte een aantal keer bij anderen over de lijn is gekomen, had hij niet de beschikking over een dealertelefoon, nu is vastgesteld dat het telefoonnummer van verdachte (eindigend op - [telefoonnummer 2] ) en de daaraan gekoppelde IMEI-nummers niet zijn gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Daarnaast is er geen handelsvoorraad bij verdachte aangetroffen die wijst op de handel in harddrugs en is er tijdens observaties nooit gezien dat verdachte betrokken was bij enige aflevering of deal.
Ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte met de in de tenlastelegging genoemde personen over de ten laste gelegde periode intensief, planmatig en stelselmatig heeft samengewerkt gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, 10A en/of 11A van de Opiumwet, waarbij een individuele rol van cliënt te onderscheiden is. De rol van verdachte kan niet worden afgeleid uit de tapgesprekken: er kunnen geen gedragingen worden vastgesteld die rechtstreeks verband houden met het in de tenlastelegging genoemde oogmerk.
3.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.3.1. Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. Uit diverse tapgesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt dat dit nummer wisselend werd gebruikt als drugslijn/dealertelefoon door meerdere gebruikers. Middels stemherkenning is verdachte aangemerkt als de gebruiker van de telefoon op 30 en 31 december 2016. De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat er korte gesprekken worden gevoerd, waarin verdachte bestellingen opneemt en een afspraak maakt voor de overdracht. In de gesprekken worden termen gebruikt als ‘ [term 1] )’, ‘ [term 2] ’, ‘ [term 3] ’, ‘ [term 4] ’, ‘ [term 5] ’ en ‘ [term 6] ’, allemaal versluierd taalgebruik voor de handel in harddrugs. Ook voert verdachte een gesprek met medeverdachte [persoon 1] , waarin hij vraagt of hij voor 40 euro mag geven terwijl er 30 euro is betaald. [naam] geeft toestemming (sessie 189).
Ook op het nummer [telefoonnummer 2] werd een technische actie aangesloten. Dit telefoonnummer blijkt bij verdachte in gebruik te zijn geweest, zoals hij ook ter zitting heeft toegegeven. Op 21 januari 2017 (sessie 157) heeft er een gesprek plaatsgevonden waarin de beller, ene [persoon 3] , kennelijk klaagt over de kwaliteit van de geleverde middelen. [persoon 3] zegt dat het helemaal niet goed gekookt is en dat hij iemand heeft laten gebruiken, die heeft gezegd dat het troep is.
Tenslotte komt verdachte (met een ander telefoonnummer) ook over de lijn bij [persoon 2] , op 12 februari 2017 (sessie 2572). Verdachte en medeverdachte [persoon 2] hebben het er in dat gesprek over dat [naam] een verkeerde berekening heeft gemaakt voor “ [term 7] ”. Aan het eind van het gesprek zegt [naam] dat hij zich inderdaad heeft verrekend.
De rechtbank acht verder van belang dat verdachte middels enkelvoudige fotoconfrontatie is herkend als één van de [bijnaam] ’ door getuige [getuige] : hij heeft verklaard dat verdachte zijn verdovende middelen komt brengen als de andere [persoon 4] niet kan. Dat [getuige] heeft verklaard dat hij alleen maar weedgruis koopt, doet daar niet aan af, nu [getuige] de enige is die over softdrugs heeft verklaart. De overige getuigen verklaren allen dat zij harddrugs kopen bij ‘ [bijnaam] ’.
Hoewel niet is gezien dat verdachte daadwerkelijk een deal heeft gesloten, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich bezig heeft gehouden met handel in cocaïne en heroïne. Gebleken is dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het leveren/de overdracht van verdovende middelen.
Medeplegen
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken, waarbij hun opzet zowel is gericht op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat iedere medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht.
Verdachte heeft gedurende twee dagen de dealertelefoon beheerd, waardoor duidelijk is geworden dat de deals van die dagen zonder hem niet tot stand zouden zijn gekomen. Via de andere tapgesprekken die zijn aangehaald, is zijn betrokkenheid eveneens aantoonbaar: uit de gesprekken met medeverdachten [persoon 2] en [persoon 1] komt naar voren dat verdachte nauw contact houdt over deals. De onderlinge samenwerking tussen verdachte en medeverdachten en het nauwe telefonische contact dat zij onderhielden wijst erop dat hij opzet had op de samenwerking met hen en dat hij opzet had op de handel in verdovende middelen. De bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Pleegperiode
Het eerste moment dat de betrokkenheid van verdachte via tapgesprekken naar voren komt, is op 30 december 2016, wanneer hij de dealertelefoon beheert. Het laatste moment dat er gesprekken worden gevoerd, die duiden op verdachtes betrokkenheid, is 12 februari 2017. Hoewel niet is gebleken dat verdachte zich dagelijks bezig hield met de handel in cocaïne en heroïne, heeft de rechtbank door middel van voornoemde tapgesprekken een aantal momenten aangeduid waarop dat in ieder geval wel het geval is geweest. De rechtbank zal een kortere periode bewezen verklaren dan door de officier van justitie is gevorderd en acht bewezen dat verdachte in de periode van 30 december 2016 tot en met 12 februari 2017 samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne.
3.3.3.2. Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het opzettelijk aanwezig hebben van 3 wikkels cocaïne (in totaal 1,37 gram) wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van de doorzoeking in de slaapkamer van verdachte en het rapport van de deskundige Hommerson.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, nu uit de verklaring van verdachte en voornoemde stukken niet blijkt dat verdachte de cocaïne samen met een ander voorhanden heeft gehad.
3.3.3.3. Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals ten laste gelegd onder 3.
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt onder organisatie verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij niet is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is of dat het samenwerkingsverband onafgebroken heeft bestaan.
Diverse getuigen hebben verklaard dat drugsdealers in de omgeving opereren onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Verdachte is door getuige [getuige] herkend als een van de dealers die schuil gaat onder die naam. Uit de stukken is gebleken dat de dealers zich voornamelijk richtten op verslaafden die verbleven bij De Volksbond. Diverse getuigen hebben verklaard dat ze bij ‘ [bijnaam] ’ op de pof konden kopen, en dat zij als waarborg hun bankpas moesten afgeven. Onder verdachte is een bankpas aangetroffen die niet op zijn naam staat. Bij medeverdachten [persoon 2] en [medeverdachte] zijn eveneens bankpassen aangetroffen. Ten slotte is bij alle medeverdachten ( [persoon 2] , [persoon 1] en [medeverdachte] ) cocaïne en/of heroïne aangetroffen.
Verdachte en de andere hierboven genoemde deelnemers aan de organisatie opereerden allen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Hierdoor kon de handel dan ook worden voortgezet als één van hen niet beschikbaar was. Hoewel het telefoonnummer van ‘ [bijnaam] ’ regelmatig werd veranderd, werden klanten altijd op de hoogte gesteld van het nieuwe nummer, waardoor ‘ [bijnaam] ’ altijd bereikbaar was.
Het gebruik van dezelfde naam en dezelfde werkwijze gaf een zekere duurzaamheid en structuur aan de samenwerking tussen verdachte en de anderen en vergt een bepaalde mate van organisatie.
Zoals tevens blijkt uit het onder 1 bewezen verklaarde, hield verdachte zich samen met andere deelnemers bezig met de handel in cocaïne en heroïne. Hun samenwerkingsverband was op dat doel gericht. Dit betekent dat ook kan worden vastgesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie, die de handel in cocaïne en heroïne als oogmerk had.
Verdachte was gedurende twee dagen in het bezit van de dealtelefoon. Hij nam bestellingen van klanten aan en maakte afspraken waar de overdracht zou plaatsvinden. Daarnaast blijkt uit andere tapgesprekken ook dat hij contact hield met [persoon 2] en [persoon 1] over prijzen. Verdachtes deelneming bestond dus uit het onderhouden van contact met afnemers, het organiseren van de overdracht, het afleveren van bestellingen bij klanten en het in ontvangst nemen van geld. Van de overige onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Onder 3.3.3.1. heeft de rechtbank reeds overwogen dat de betrokkenheid van verdachte bij de handel in cocaïne en heroïne vanaf 30 december 2016 is bewezen, wanneer hij de dealertelefoon beheert. De rechtbank merkt die datum daarom ook aan als begindatum voor zijn deelname aan de organisatie. Het laatste moment dat er gesprekken worden gevoerd die duiden op verdachtes betrokkenheid bij de handel in drugs is 12 februari 2017. Dit markeert dan ook de einddatum voor zijn deelname aan de organisatie.
3.4.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
3.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezen verklaring van het onder 5 ten laste gelegde.
Hoewel verdachte ontkent dat hij aangever heeft beledigd, wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Verdachte geeft toe dat er een confrontatie is geweest tussen hem en aangever. Daarnaast heeft hij - wanneer hem gevraagd werd of hij verrader of ‘ [term 8] ’ heeft gezegd - verklaard dat aangever ook daadwerkelijk een verrader is en dat hij aangever heeft uitgescholden voor sukkel.
3.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 5 ten laste gelegde. Verdachte heeft ontkent aangever te hebben beledigd. Hij kent het woord ‘ [term 8] ’ niet en er zijn geen getuigen die de verklaring van de straatcoach ondersteunen. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum.
3.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde belediging van een straatcoach wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat er is voldaan aan het bewijsminimum. Hoewel er geen getuigenverklaringen zijn die de aangifte ondersteunen, wordt de aangifte in voldoende mate ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Als verdachte wordt voorgehouden dat aangever heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd ‘Kanker verraders, vies [term 8] ’ en wordt gezegd dat ‘ [term 8] ’ volgens aangever verrader betekent, zegt verdachte: “Maar dat is hij ook? Een verrader. Dat klopt ook.” Verder verklaart verdachte over een conflict tussen hem en de straatcoach. Aangever zou hem een tijdje vanaf een afstandje met een vieze blik hebben aangekeken, waarna verdachte naar hem is toegegaan en heeft gevraagd wat er aan de hand was. Aangever zou hem toen hebben uitgedaagd, waarna verdachte hem naar eigen zeggen heeft uitgescholden voor sukkel. Verdachte geeft aan dat hij toen boos was. Uit de openbare bron nl.straat.wikia.com volgt dat [term 9] verrader betekent. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever en acht deze betrouwbaar.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 30 december 2016 tot en met 12 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd hoeveelheden cocaïne en heroïne;
2.
op 6 maart 2017 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3 wikkels, met daarin
- 0,33 gram cocaïne (itemnummer 5347870) en
- 0,32 gram cocaïne (itemnummer 5347873) en
- 0,72 gram cocaïne (itemnummer 5347874).
3.
hij in de periode van 30 december 2016 tot en met 12 februari 2017 te Amsterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) [medeverdachte] en [persoon 2] en [persoon 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef onder B van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en/of heroïne, welke deelneming (onder meer) bestond uit:
- het leggen en onderhouden van onder meer telefonische contacten met afnemers van die cocaïne en/of heroïne en
- de verstrekking van die cocaïne en/of heroïne en
- het vervoeren van die cocaïne en/of heroïne naar afnemers en
- het in ontvangst nemen van geldbedragen afkomstig van betalingen van die leveranties en/of verstrekkingen;
5.
op 19 februari 2017 te Amsterdam, opzettelijk [persoon 5] (werkzaam als straatcoach), in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kanker verraders, vies [term 8] (verrader)".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft bepleit dat verdachte een eventueel op te leggen straf reeds ruimschoots heeft uitgezeten, nu hij twee maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de periode van 30 december 2016 tot en met 12 februari 2017 samen met anderen schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne en heroïne. Hierbij zijn zij op geraffineerde wijze te werk gegaan. Cocaïne en heroïne zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijk. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid en gezondheid van anderen gesteld en de maatschappij bewust aan risico’s blootgesteld.
Als deelnemer aan de criminele organisatie heeft verdachte onder meer drugs geprepareerd en drugs verkocht en afgeleverd aan klanten. De organisatie dealde hoofdzakelijk in [naam wijk] , een wijk in Amsterdam-Noord. Deze wijk werd getergd door de drugshandel en aanverwante criminele activiteiten. De Volksbond, , ondervond hiervan in het bijzonder last. Een aanzienlijk deel van haar bewoners was klant bij de organisatie van verdachte. Bewoners werden actief benaderd door de leden van deze organisatie. Als zij wilden stoppen met drugsgebruik, werden zij door de actieve benadering in de verleiding gebracht toch weer in drugsgebruik te vervallen. Daarbij konden zij op afbetaling kopen. De rechtbank vindt het verwerpelijk dat verdachte dit, door aan de organisatie deel te nemen, in stand heeft gehouden.
Verdachte heeft voorts een hoeveelheid van 1,37 gram cocaïne voorhanden gehad.
Ten slotte heeft verdachte opzettelijk beledigende woorden geuit tegen een straatcoach. Hij heeft zich respectloos gedragen tegenover iemand die zich inzet voor het maatschappelijk belang en de veiligheid op straat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 10 juli 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten en dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd liep. De eerder aan verdachte opgelegde straffen en de proeftijd hebben hem er niet van weerhouden onderhavige strafbare feiten te plegen.
Nu verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsadvies ten behoeve van de terechtzitting, heeft de rechtbank acht geslagen op oude rapportages en op een Pro Justitia rapport (psychologisch) van 15 juni 2017. Hieruit vloeit voort dat er geen stoornis bij verdachte is gediagnosticeerd. Er wordt geadviseerd een voorwaardelijke detentiestraf in overweging te nemen, omdat verdachte gevoelig is voor externe controle middels toezicht.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het goed met hem gaat en dat met veel plezier vier dagen per week in de kapperszaak van zijn broer werkt, alwaar hij veel leert. Daarnaast woont hij bij zijn ouders, die allebei afhankelijk zijn van zijn zorg. Een gevangenisstraf zal negatieve gevolgen hebben voor zowel zijn broer als zijn ouders, nu zij hem niet kunnen missen in de kapperszaak en thuis.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf gekeken naar straffen die door rechtbanken in het land in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het handelen in harddrugs over een periode tussen de één en de drie maanden, zoals in onderhavige zaak het geval is, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de drie en zes maanden passend en geboden.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Zo acht zij het dealen in cocaïne en heroïne en het deelnemen aan een criminele organisatie slechts bewezen voor een periode van 30 december 2016 tot en met 12 februari 2017, hetgeen bijna drie maanden korter is dan de periode die door de officier van justitie bewezen werd geacht. Daarom is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om een voorwaardelijk deel aan verdachte op te leggen, nu verdachte niet bereid is geweest mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsadvies ten behoeve van de terechtzitting. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden passend en geboden is.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 maart 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/654128-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 januari 2015 van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 300 (driehonderd) dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 187 (honderdzevenentachtig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren) bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de ten uitvoer te leggen jeugddetentie in een gevangenisstraf zal omzetten.
De raadsman heeft aangevoerd dat tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel niet proportioneel is, nu hij vrijspraak heeft bepleit van het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd (die liep tot 20 april 2018) aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten, namelijk voor de duur van 60 dagen. Nu verdachte inmiddels volwassen is, zal de rechtbank de jeugddetentie omzetten in een gevangenisstraf. De rechtbank acht volledige tenuitvoerlegging niet passend omdat de tenuitvoerlegging dan niet meer in verhouding staat tot de straf in de hoofdzaak.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 266 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
Eenvoudige belediging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 27 januari 2015, namelijk voor de duur van 60 dagen jeugddetentie.
Gelast – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de jeugddetentie – gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2018.