3.3.1.Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Nadat de wijk [naam wijk] in Amsterdam-Noord geteisterd werd met overlast, intimidatie en drugshandel is onderzoek 13POPTANG gestart. Stapsgewijs werd duidelijk dat er werd gedeald in harddrugs, met name bij De Volksbond. Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van kopers blijkt dat er lange tijd sprake was van een criminele organisatie, opererend onder de naam ‘ [bijnaam] ’, zoals ten laste gelegd onder 3. Achter deze naam gingen diverse personen schuil, die tegelijkertijd of na elkaar de drugslijnen beheerden. Zo ook verdachte. Nadat De Volksbond een nieuw telefoonnummer van een drugslijn (eindigend op - [telefoonnummer 1] ) heeft doorgegeven, blijkt uit tapgesprekken dat verdachte op 30 en 31 december 2016 degene is die de drugslijn beheert. Dat niet is gezien dat verdachte een daadwerkelijke drugsdeal heeft gesloten maakt niet uit, nu getuige [getuige] (“ [bijnaam getuige] ”) verdachte heeft herkend als één van de [bijnaam] ’ en tijdens observaties wel is waargenomen dat er door medeverdachten werd gedeald. De tapgesprekken moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Naast dat verdachte een korte periode een drugslijn heeft beheerd, heeft hij ook via zijn eigen telefoonnummer contact over drugs. Het onder 1 ten laste gelegde is hiermee bewezen.
Binnen de criminele organisatie werd gewerkt met een vaste structuur. De criminele organisatie kan worden aangemerkt als duurzaam, nu uit getuigenverklaringen en tapgesprekken blijkt dat er meerdere [bijnaam] ’ waren. Ook wanneer de ene ‘ [bijnaam] ’ kwam vast te zitten, of een enkelband had, nam een andere ‘ [bijnaam] ’ het over: de zaken kwamen niet stil te liggen.
Trouwe klanten werden door de organisatie toegestaan om drugs ‘op de pof’ te kopen, waarbij een persoonlijke document, zoals een pinpas, aan ‘ [bijnaam] ’ moest worden afgegeven. Ook bij verdachte is een bankpas aangetroffen. Verder worden er in de tapgesprekken telkens dezelfde verhullende termen gebruikt om bedragen en verdovende middelen aan te duiden.
Binnen de organisatie was sprake van een duidelijke rolverdeling. Broers [persoon 1] en [persoon 2] hadden de leiding. Zij stuurden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan. Verdachte heeft de drugslijn beheerd en heeft zich beziggehouden met het verkopen van cocaïne en heroïne, alsmede het afmeten en verpakken van de verzochte hoeveelheden. Verdachte heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard ten aanzien van de periode van 1 november 2016 tot en met 6 maart 2018.
De officier van justitie acht ook het aanwezig hebben van de op de slaapkamer aangetroffen cocaïne bewezen (zoals ten laste gelegd onder 2). Verdachte heeft bekend dat hij deze hoeveelheid in bezit heeft gehad voor eigen gebruik.
3.3.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte heeft bekend dat hij de drie wikkels cocaïne in bezit had voor eigen gebruik.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de handel in harddrugs
De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier geen blijk geeft dat verdachte samen met anderen harddrugs heeft verkocht en afgeleverd.
De tenlastegelegde periode is duidelijk onjuist nu verdachte in die periode op vakantie is geweest, hij naar school ging en een diploma heeft behaald, hij stage heeft gelopen bij een kapperszaak en hij twee keer per week naar [instelling] moest, gedurende tien maanden lang. De tapgesprekken waar verdachte in voorkomt dateren van januari en februari 2017.
De rol van verdachte is onduidelijk en minimaal. Alleen getuige “ [bijnaam getuige] ” heeft verdachte herkend van 1 getoonde foto (de bewijswaarde is minimaal). Deze getuige verklaard daarnaast alleen over de verkoop van softdrugs. Hoewel verdachte een aantal keer bij anderen over de lijn is gekomen, had hij niet de beschikking over een dealertelefoon, nu is vastgesteld dat het telefoonnummer van verdachte (eindigend op - [telefoonnummer 2] ) en de daaraan gekoppelde IMEI-nummers niet zijn gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Daarnaast is er geen handelsvoorraad bij verdachte aangetroffen die wijst op de handel in harddrugs en is er tijdens observaties nooit gezien dat verdachte betrokken was bij enige aflevering of deal.
Ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte met de in de tenlastelegging genoemde personen over de ten laste gelegde periode intensief, planmatig en stelselmatig heeft samengewerkt gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, 10A en/of 11A van de Opiumwet, waarbij een individuele rol van cliënt te onderscheiden is. De rol van verdachte kan niet worden afgeleid uit de tapgesprekken: er kunnen geen gedragingen worden vastgesteld die rechtstreeks verband houden met het in de tenlastelegging genoemde oogmerk.
3.3.3.Het oordeel van de rechtbank
3.3.3.1. Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. Uit diverse tapgesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt dat dit nummer wisselend werd gebruikt als drugslijn/dealertelefoon door meerdere gebruikers. Middels stemherkenning is verdachte aangemerkt als de gebruiker van de telefoon op 30 en 31 december 2016. De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat er korte gesprekken worden gevoerd, waarin verdachte bestellingen opneemt en een afspraak maakt voor de overdracht. In de gesprekken worden termen gebruikt als ‘ [term 1] )’, ‘ [term 2] ’, ‘ [term 3] ’, ‘ [term 4] ’, ‘ [term 5] ’ en ‘ [term 6] ’, allemaal versluierd taalgebruik voor de handel in harddrugs. Ook voert verdachte een gesprek met medeverdachte [persoon 1] , waarin hij vraagt of hij voor 40 euro mag geven terwijl er 30 euro is betaald. [naam] geeft toestemming (sessie 189).
Ook op het nummer [telefoonnummer 2] werd een technische actie aangesloten. Dit telefoonnummer blijkt bij verdachte in gebruik te zijn geweest, zoals hij ook ter zitting heeft toegegeven. Op 21 januari 2017 (sessie 157) heeft er een gesprek plaatsgevonden waarin de beller, ene [persoon 3] , kennelijk klaagt over de kwaliteit van de geleverde middelen. [persoon 3] zegt dat het helemaal niet goed gekookt is en dat hij iemand heeft laten gebruiken, die heeft gezegd dat het troep is.
Tenslotte komt verdachte (met een ander telefoonnummer) ook over de lijn bij [persoon 2] , op 12 februari 2017 (sessie 2572). Verdachte en medeverdachte [persoon 2] hebben het er in dat gesprek over dat [naam] een verkeerde berekening heeft gemaakt voor “ [term 7] ”. Aan het eind van het gesprek zegt [naam] dat hij zich inderdaad heeft verrekend.
De rechtbank acht verder van belang dat verdachte middels enkelvoudige fotoconfrontatie is herkend als één van de [bijnaam] ’ door getuige [getuige] : hij heeft verklaard dat verdachte zijn verdovende middelen komt brengen als de andere [persoon 4] niet kan. Dat [getuige] heeft verklaard dat hij alleen maar weedgruis koopt, doet daar niet aan af, nu [getuige] de enige is die over softdrugs heeft verklaart. De overige getuigen verklaren allen dat zij harddrugs kopen bij ‘ [bijnaam] ’.
Hoewel niet is gezien dat verdachte daadwerkelijk een deal heeft gesloten, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich bezig heeft gehouden met handel in cocaïne en heroïne. Gebleken is dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het leveren/de overdracht van verdovende middelen.
Medeplegen
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken, waarbij hun opzet zowel is gericht op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat iedere medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht.
Verdachte heeft gedurende twee dagen de dealertelefoon beheerd, waardoor duidelijk is geworden dat de deals van die dagen zonder hem niet tot stand zouden zijn gekomen. Via de andere tapgesprekken die zijn aangehaald, is zijn betrokkenheid eveneens aantoonbaar: uit de gesprekken met medeverdachten [persoon 2] en [persoon 1] komt naar voren dat verdachte nauw contact houdt over deals. De onderlinge samenwerking tussen verdachte en medeverdachten en het nauwe telefonische contact dat zij onderhielden wijst erop dat hij opzet had op de samenwerking met hen en dat hij opzet had op de handel in verdovende middelen. De bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Pleegperiode
Het eerste moment dat de betrokkenheid van verdachte via tapgesprekken naar voren komt, is op 30 december 2016, wanneer hij de dealertelefoon beheert. Het laatste moment dat er gesprekken worden gevoerd, die duiden op verdachtes betrokkenheid, is 12 februari 2017. Hoewel niet is gebleken dat verdachte zich dagelijks bezig hield met de handel in cocaïne en heroïne, heeft de rechtbank door middel van voornoemde tapgesprekken een aantal momenten aangeduid waarop dat in ieder geval wel het geval is geweest. De rechtbank zal een kortere periode bewezen verklaren dan door de officier van justitie is gevorderd en acht bewezen dat verdachte in de periode van 30 december 2016 tot en met 12 februari 2017 samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne en heroïne.
3.3.3.2. Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het opzettelijk aanwezig hebben van 3 wikkels cocaïne (in totaal 1,37 gram) wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van de doorzoeking in de slaapkamer van verdachte en het rapport van de deskundige Hommerson.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen, nu uit de verklaring van verdachte en voornoemde stukken niet blijkt dat verdachte de cocaïne samen met een ander voorhanden heeft gehad.
3.3.3.3. Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals ten laste gelegd onder 3.
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt onder organisatie verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij niet is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is of dat het samenwerkingsverband onafgebroken heeft bestaan.
Diverse getuigen hebben verklaard dat drugsdealers in de omgeving opereren onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Verdachte is door getuige [getuige] herkend als een van de dealers die schuil gaat onder die naam. Uit de stukken is gebleken dat de dealers zich voornamelijk richtten op verslaafden die verbleven bij De Volksbond. Diverse getuigen hebben verklaard dat ze bij ‘ [bijnaam] ’ op de pof konden kopen, en dat zij als waarborg hun bankpas moesten afgeven. Onder verdachte is een bankpas aangetroffen die niet op zijn naam staat. Bij medeverdachten [persoon 2] en [medeverdachte] zijn eveneens bankpassen aangetroffen. Ten slotte is bij alle medeverdachten ( [persoon 2] , [persoon 1] en [medeverdachte] ) cocaïne en/of heroïne aangetroffen.
Verdachte en de andere hierboven genoemde deelnemers aan de organisatie opereerden allen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Hierdoor kon de handel dan ook worden voortgezet als één van hen niet beschikbaar was. Hoewel het telefoonnummer van ‘ [bijnaam] ’ regelmatig werd veranderd, werden klanten altijd op de hoogte gesteld van het nieuwe nummer, waardoor ‘ [bijnaam] ’ altijd bereikbaar was.
Het gebruik van dezelfde naam en dezelfde werkwijze gaf een zekere duurzaamheid en structuur aan de samenwerking tussen verdachte en de anderen en vergt een bepaalde mate van organisatie.
Zoals tevens blijkt uit het onder 1 bewezen verklaarde, hield verdachte zich samen met andere deelnemers bezig met de handel in cocaïne en heroïne. Hun samenwerkingsverband was op dat doel gericht. Dit betekent dat ook kan worden vastgesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie, die de handel in cocaïne en heroïne als oogmerk had.
Verdachte was gedurende twee dagen in het bezit van de dealtelefoon. Hij nam bestellingen van klanten aan en maakte afspraken waar de overdracht zou plaatsvinden. Daarnaast blijkt uit andere tapgesprekken ook dat hij contact hield met [persoon 2] en [persoon 1] over prijzen. Verdachtes deelneming bestond dus uit het onderhouden van contact met afnemers, het organiseren van de overdracht, het afleveren van bestellingen bij klanten en het in ontvangst nemen van geld. Van de overige onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Onder 3.3.3.1. heeft de rechtbank reeds overwogen dat de betrokkenheid van verdachte bij de handel in cocaïne en heroïne vanaf 30 december 2016 is bewezen, wanneer hij de dealertelefoon beheert. De rechtbank merkt die datum daarom ook aan als begindatum voor zijn deelname aan de organisatie. Het laatste moment dat er gesprekken worden gevoerd die duiden op verdachtes betrokkenheid bij de handel in drugs is 12 februari 2017. Dit markeert dan ook de einddatum voor zijn deelname aan de organisatie.