ECLI:NL:RBAMS:2018:6119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
13-684091-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bezit van cocaïne en vernieling met oplegging van ISD-maatregel

Op 2 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 februari 2018 in Amsterdam werd aangehouden met 50 bolletjes cocaïne. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had de bolletjes voor eigen gebruik in bezit. Daarnaast was hij betrokken bij de vernieling van een bank en televisie in de woning van zijn ex-partner op 13 november 2017 in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 19 juli 2018 heeft de officier van justitie, mr. A.M. Grüschke, de vordering gedaan, terwijl de raadsman, mr. D.H. Woelinga, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken in het dossier gewogen en kwam tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk bezit van cocaïne en vernieling. De officier van justitie eiste een ISD-maatregel van twee jaar, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten. De verdediging pleitte tegen de oplegging van de maatregel, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering, die aangaf dat de verdachte niet kon profiteren van ambulante hulpverlening en dat een klinische opname noodzakelijk was. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, met inachtneming van de ernst van de feiten en het recidiverisico. De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684091-18 (Promis)
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[ verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1991 ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het “ [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. D.H. Woelinga, naar voren hebben gebracht. Verdachte heeft kort voor aanvang van de zitting, terwijl hij al was aangevoerd naar het gerechtsgebouw, afstand gedaan van het recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 50 bolletjes cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Artikel 2C Opiumwet
2. (gevoegde zaak 684092-19)
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een bank en/of een televisie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Artikel 350 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Beide feiten kunnen worden bewezen, op grond van de bekennende verklaringen van verdachte en de overige stukken in het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.3.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verbalisant [naam verbalisant 1] zag op 22 februari 2018 verdachte in een horecagelegenheid aan de Geldersekade zitten. Verbalisant herkent verdachte. Nadat verbalisant een tweede keer is langsgereden en naar binnen heeft gekeken, wordt verbalisant door verdachte aangesproken. Verbalisant ziet in de politiesystemen dat verdachte gesignaleerd stond. Nadat verdachte is aangehouden, zijn er tijdens zijn insluitingsfouillering in zijn kleding vijftig kleine plastic bolletjes aangetroffen, met hierin een witte substantie. Verdachte heeft verklaard dat hij de bolletjes voor eigen gebruik in bezit had. De bolletjes zijn getest, waarna is gebleken dat de inhoud 3,93 gram vuilwit poeder en brokjes, cocaïne bevatte.
4.3.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op 13 november 2017 krijgen verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] de opdracht om te gaan naar de [adres aangeefster] , alwaar verdachte in de woning van meldster, [aangeefster] , zou zijn. Meldster, tevens aangeefster, heeft via WhatsApp berichten ontvangen van verdachte dat hij haar tv en bank zou ruïneren. Daarnaast heeft zij via WhatsApp foto’s en een filmpje ontvangen waarop te zien was dat de bank en de tv vernield waren. Nadat verbalisanten de woning samen met aangeefster hebben betreden, zagen zij dat er niemand in de woning aanwezig was en dat het beeldscherm van de televisie en de bank kapot waren. Verdachte heeft bekend dat hij de tv en de bank van aangeefster heeft vernield. Hij was boos op aangeefster en heeft zijn woede gericht op spullen in plaats van op aangeefster.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 en de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 22 februari 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 50 bolletjes, bevattende cocaïne;
2.
op 13 november 2017 te Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een bank en een televisie, toebehorende aan [aangeefster] , heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de oplegging van een ISD-maatregel voorbarig zou zijn. Door de politierechter te Haarlem is verdachte op 12 februari 2018 veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde (onder meer) dat hij moet meewerken aan het opstellen van een NIFP-IFZ-indicatiestelling ten behoeve van een klinische opname. Verdachte is op 22 februari 2018 aangehouden, nadat hij op 12 februari 2018 onverwachts vrij kwam. Hij had op dat moment nog geen afspraken staan met de reclassering en er was nog geen plan van aanpak. Het toezicht is derhalve nog niet van de grond gekomen voordat verdachte werd aangehouden. Verdachte kan nu terecht bij mevrouw [naam] met wie hij twee kinderen heeft en hij is nog steeds bereid om mee te werken aan een klinische opname, zoals opgelegd door de politierechter te Haarlem.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ongeoorloofde bezit van een behoorlijke hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de gevaren voor de gezondheid van de gebruikers van cocaïne en de nadelige gevolgen voor de maatschappij.
Daarnaast heeft verdachte zich in de woning van zijn ex-vriendin schuldig gemaakt aan vernieling van een tv en bank, toebehorende aan zijn ex-vriendin, de moeder van zijn kinderen. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor de eigendommen van zijn ex-vriendin en schade en overlast veroorzaakt. Door zijn handelen heeft verdachte tevens inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid, terwijl zij zich juist in haar eigen woning veilig moet kunnen voelen.
8.3.2.
Het advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 16 mei 2018, opgemaakt door E. Wijbenga . Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Er is sprake van een zeer hoog recidiverisico en een delictpatroon. Betrokkene is een bovengemiddeld intelligente man met een zeer belaste voorgeschiedenis. In het verleden is hij gediagnosticeerd met persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en narcistische trekken en cannabismisbruik. Betrokkene is snel geprikkeld en gekrenkt, hetgeen kan leiden tot agressief gedrag, waarbij hij geen oog heeft voor (de consequenties voor) anderen. Eerdere toezichten zijn voortijdig negatief geretourneerd.
Uit de NIFP-rapportages blijkt dat betrokkene niet kan profiteren van ambulante hulpverlening en deze vorm van hulpverlening het recidiverisico niet doet verminderen. Op dit moment voldoet hij aan de harde en zachte criteria voor ISD.
Vanwege de geregelde recidive, de ernst van de problematiek en de ervaringen binnen de reclasseringstoezichten, achten wij een klinische opname binnen een ambulant kader niet meer toereikend. Wij adviseren daarom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Dit is ons inziens de enige mogelijkheid om middels het aanbieden van diverse programma’s en behandelingsmogelijkheden in de intramurale fase de recidivekans terug te dringen. Binnen dit strakke kader kan verdere diagnostiek plaatsvinden en aansluitend een klinische behandeling en re-integratie in de samenleving.
Ter zitting heeft deskundige E. Wijbenga , reclasseringswerker bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, het voornoemde rapport toegelicht. Zij heeft verklaard achter het advies tot de oplegging van de ISD-maatregel te staan, omdat de reclasseringstrajecten in het verleden nergens toe hebben geleid. Met een toezicht heeft verdachte nog steeds te veel vrijheden, waardoor hij steeds weer recidiveert. Verdachte voldeed bij zijn laatste strafzaak al aan de ISD-criteria, maar hij heeft destijds een laatste kans gekregen. Nog voordat het toezicht goed van de grond is gekomen, is verdachte alweer gerecidiveerd. De deskundige heeft verder opgemerkt dat het frappant is dat verdachte vlak voor de zitting heeft aangegeven liever terug naar de P.I. te willen, dan in het cellenblok te blijven wachten op de behandeling van zijn strafzaak. Verdachte is een intelligente man, die zich er bewust van is dat de ISD-maatregel hem boven het hoofd hangt. Desalniettemin kiest hij voor de korte termijn, omdat hij zijn frustraties niet opzij kan zetten.
8.3.3.
De afweging van de rechtbank
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de ISD-maatregel naar de mening van de reclassering het beste kader voor zowel verdachte als de maatschappij is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en de ISD-richtlijn van het openbaar ministerie aan het opleggen van de ISD-maatregel stellen. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 juni 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Voorts zijn er gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit processen-verbaal tegen verdachte opgemaakt voor in totaal meer dan tien misdrijffeiten, waarvan tenminste één in de laatste twaalf maanden.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en neemt de conclusies uit de rapportage over. Het is de rechtbank niet gebleken van redenen om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie volgen in haar vordering. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verdachte op 12 februari 2018, ten tijde van de veroordeling door de politierechter te Haarlem, al voldeed aan voornoemde voorwaarden die gelden voor de oplegging van een ISD-maatregel. Verdachte heeft destijds echter nog een kans gekregen om zichzelf te bewijzen. De rechtbank constateert dat verdachte, nadat hij eerder dan verwacht is vrijgekomen, niets heeft gedaan om zijn leven te beteren. Wat er ook van zij dat er nog geen plan van aanpak was opgesteld, had verdachte op eigen initiatief de reclassering kunnen benaderen met een hulpvraag. In plaats daarvan heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De ISD-maatregel is een zware maatregel die alleen aan een veelpleger wordt opgelegd als die maatregel wenselijk of noodzakelijk is en er geen alternatieven zijn die tot vermindering van recidive leiden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de status heeft van veelpleger. Daarnaast is gebleken dat verdachte zich in het verleden niet heeft gehouden aan reclasseringstoezichten en de aan hem gestelde bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft er daarom geen vertrouwen in dat de begeleiding van verdachte binnen een ander dwang- of drangkader dan de ISD-maatregel nu wel zou slagen. De reclassering ziet hier ook geen mogelijkheden toe.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[ verdachte]daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]