Op 2 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 februari 2018 in Amsterdam werd aangehouden met 50 bolletjes cocaïne. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had de bolletjes voor eigen gebruik in bezit. Daarnaast was hij betrokken bij de vernieling van een bank en televisie in de woning van zijn ex-partner op 13 november 2017 in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 19 juli 2018 heeft de officier van justitie, mr. A.M. Grüschke, de vordering gedaan, terwijl de raadsman, mr. D.H. Woelinga, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken in het dossier gewogen en kwam tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk bezit van cocaïne en vernieling. De officier van justitie eiste een ISD-maatregel van twee jaar, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten. De verdediging pleitte tegen de oplegging van de maatregel, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering, die aangaf dat de verdachte niet kon profiteren van ambulante hulpverlening en dat een klinische opname noodzakelijk was. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, met inachtneming van de ernst van de feiten en het recidiverisico. De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.