ECLI:NL:RBAMS:2018:6118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
13-741262-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met vrijspraak voor het trekken aan haren

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van twee gevallen van mishandeling. De eerste tenlastelegging betreft een incident op 5 november 2017, waarbij verdachte zou hebben geslagen in het gezicht van de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat verdachte daadwerkelijk een vuistslag heeft gegeven, wat resulteerde in een bloedneus voor de aangever. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de politie als betrouwbaar beoordeeld, en heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat de verwonding het gevolg was van een val.

De tweede tenlastelegging betreft een incident op 7 april 2018, waarbij verdachte de aangeefster aan haar haren zou hebben getrokken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de aangeefster pijn of letsel heeft ondervonden door dit handelen, en heeft verdachte in dit geval vrijgesproken.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals het recidiverisico van de verdachte, en heeft besloten om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een dringende noodzaak bestaat om de maatschappij te beschermen tegen het handelen van verdachte, gezien zijn verleden van geweldsdelicten en de ernst van het huidige feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741262-17 (Promis)
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [aangever] heeft mishandeld door voernoemde [aangever] in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen;
Artikel 300 Wetboek van Strafrecht
2. (gevoegde zaak 741076-18)
hij op of omstreeks 07 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangeefster] heeft mishandeld door voornoemde [aangeefster] aan haar haren te trekken en/of te rukken en/of te pakken;
Artikel 300 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij de verklaring van verdachte, dat aangever zou zijn gevallen op zijn neus, ongeloofwaardig acht. Aangever heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij uitsluit dat hij is gevallen. De politie heeft gerelateerd dat zij een korte strubbeling zagen tussen een negroïde man en een blanke man en dat de blanke man een bloedneus had. Hoewel op de beelden niet te zien is dat aangever een klap krijgt, is wel te zien dat verdachte met zijn vuist een slaande beweging maakt richting de plaskrul. Getuige [getuige 1] vult de gaten in: zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat verdachte uit het niets een klap gaf tegen de neus van aangever.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster en getuigen [getuige 2] en [getuige 3] in hoofdlijnen voldoende consistent zijn om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde mishandeling van [aangeefster] door aan haar haren te trekken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verwonding van aangever is veroorzaakt door een klap van verdachte. De enige die heeft gezien dat verdachte aangever zou hebben geslagen is de portier, getuige [getuige 1] . Zijn verklaringen zijn echter onbetrouwbaar, nu hij een situatie beschrijft die niet overeenkomt met de andere stukken in het dossier. Daarnaast heeft aangever niet bewust meegekregen of hij is geslagen en heeft verdachte verklaard dat aangever op zijn neus is gevallen. Het is heel goed mogelijk dat aangever is gevallen, doordat hij het afstapje van de plaskrul over het hoofd heeft gezien.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en getuigen [getuige 2] en [getuige 3] te veel uiteenlopen om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling te komen. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris onbetrouwbaar zijn, nu deze niet op dezelfde dag zijn afgelegd. De getuigen gaven geen gehoor aan de oproep om op dezelfde dat te verschijnen en er is veel tijd geweest om onderling de verklaringen op elkaar af te stemmen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 2 niet bewezen. Hoewel de rechtbank uit het dossier afleidt dat er een incident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte zich onbehoorlijk heeft gedragen en aangeefster bij haar haren heeft vastgegrepen, is niet gebleken dat aangeefster hierdoor pijn heeft ondervonden of letsel heeft opgelopen. Nu niet is gebleken van pijn of letsel als gevolg van het trekken aan de haren, acht de rechtbank voornoemd handelen van te geringe betekenis om tot de bewezenverklaring van mishandeling te komen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hoewel aangever op het politiebureau aangeeft dat hij niet bewust heeft meegekregen dat verdachte hem een klap heeft gegeven, heeft hij toen de politie ter plaatse kwam direct verklaard dat hij toen hij naar buiten stapte direct een stomp kreeg. Zijn verklaring wordt in voldoende mate ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier, te weten de getuigenverklaring van [getuige 1] bij de politie en de bevindingen van de politie van hetgeen zij ter plaatse hebben gezien. [getuige 1] heeft consistent verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte aangever een vuistslag tegen zijn neus gaf zonder enige aanleiding. Verbalisanten zien een korte strubbeling tussen verdachte en aangever en zij zien dat aangever een bloedneus had. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de getuigenverklaring van [getuige 1] bij de politie en acht de verklaring betrouwbaar, onder meer nu deze direct na het incident is opgenomen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 en de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 5 november 2017 te Amsterdam, opzettelijk [aangever] heeft mishandeld door voernoemde [aangever] in het gezicht te stompen.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat oplegging van de ISD-maatregel geen meerwaarde heeft, omdat verdachte ongewenst is verklaard en de maatregel in zijn geval niet zal zien op re-integratie, hij heeft niets in [geboorteland] . Het opleggen van de maatregel zou een kale detentie van twee jaren betekenen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door een voor hem onbekende uit het niets een stomp in het gezicht te geven, vermoedelijk omdat hij vond dat het slachtoffer de plaskrul te lang bezet hield. Dit heeft plaatsgevonden midden in het uitgaansgebied van Amsterdam. Uitgaansgeweld, zoals hier aan de orde, leidt zowel bij de betrokken slachtoffers, als in de maatschappij in het algemeen, in hoge mate tot gevoelens van onveiligheid.
8.3.2.
Het advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van Reclassering Inforsa van 17 juli 2018, opgemaakt door R. Nuyens. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Betrokkene pleegt veelal agressie-gerelateerde delicten. Onderhavige strafzaak maakt onderdeel uit van een delictpatroon. De inschatting van het recidiverisico is hoog. Betrokkene voldoet aan de harde- en zachte ISD criteria en staat op de lijst Top-600. Betrokkene is meermalen een drangkader opgelegd. Ondanks de toezichten blijft hij recidiveren. Een drangkader is niet (meer) geïndiceerd.
Betrokkene vertoont onder invloed van alcohol veelal hinderlijk dan wel agressief gedrag. Er is sprake van alcoholproblematiek. Betrokkene kampt met leukemie, schulden, gebrek aan inkomen, verstandelijke beperking en ernstige gedrags- en agressieproblematiek. Daarnaast heeft hij geen verblijfstatus. De IND is voornemens hem tot ongewenst vreemdeling te verklaren en uit te zetten. Het rechtmatig verblijf van betrokkene is ingetrokken. Het bezwaar daarop werd ongegrond verklaard. De beroepsprocedure loopt nog.
Oplegging van de ISD-maatregel voor vreemdelingen is geïndiceerd. Middels de beoogde maatregel kan worden ingezet op terugkeer naar het land van herkomst.
Ter zitting heeft deskundige R. Nuyens, reclasseringswerker bij Reclassering Inforsa, het voornoemde rapport toegelicht. Hij heeft verklaard achter het advies tot de oplegging van de ISD-maatregel te staan, omdat de reclasseringstrajecten in het verleden niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. Daar komt bij dat betrokkene als ongewenst vreemdeling weinig mogelijkheden heeft voor een hernieuwd drangkader. Tijdens de ISD-maatregel wordt er nauw samen gewerkt met de Dienst Terugkeer en Vertrek om betrokkene te motiveren terug te keren naar [geboorteland] . Hoe snel dat gaat, hangt af van zijn eigen opstelling: de maatregel kan worden beëindigd als uitzetting mogelijk is en betrokkene daaraan meewerkt.
8.3.3.
De afweging van de rechtbank
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de ISD-maatregel naar de mening van de reclassering het beste kader voor zowel verdachte als de maatschappij is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en de ISD-richtlijn van het openbaar ministerie aan het opleggen van de ISD-maatregel stellen. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 juni 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Voorts zijn er gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit processen-verbaal tegen verdachte opgemaakt voor in totaal meer dan tien misdrijffeiten, waarvan tenminste één in de laatste twaalf maanden.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en neemt de conclusies uit de rapportage over. Het is de rechtbank niet gebleken van redenen om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie volgen in haar vordering. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verdachte al langere tijd voldoet aan de voorwaarden die gelden voor de oplegging van een ISD-maatregel, maar dat hij in 2017 van de rechtbank nog een kans heeft gekregen om zichzelf te bewijzen. De rechtbank constateert echter dat verdachte zijn leven niet heeft gebeterd, nu hij opnieuw heeft gerecidiveerd. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan uitgaansgeweld, hetgeen een beangstigend en overlast gevend feit is voor de maatschappij. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel gerechtvaardigd is, nu er een dringende noodzaak bestaat de maatschappij te beschermen tegen het handelen van verdachte en er geen alternatieven zijn die tot vermindering van recidive leiden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de status heeft van veelpleger. Daarnaast is gebleken dat verdachte zich in het verleden niet heeft gehouden aan reclasseringstoezichten en de aan hem gestelde bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft er daarom geen vertrouwen in dat de begeleiding van verdachte binnen een ander dwang- of drangkader dan de ISD-maatregel nu wel zou slagen, te meer omdat verdachte ongewenst is verklaard en de reclassering weinig mogelijkheden heeft om hem in het kader van toezicht te begeleiden. De reclassering ziet hier ook geen mogelijkheden toe.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 20,- (twintig Euro) aan materiële schadevergoeding en € 275,- (tweehonderdvijfenzeventig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]