ECLI:NL:RBAMS:2018:6117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
13-746018-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring meineed en medeplichtigheid aan poging inbraak met vrijspraak medeplegen

Op 2 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meineed en medeplichtigheid aan een poging tot inbraak. De zaak kwam ter terechtzitting op 19 juli 2018, waar de verdachte niet aanwezig was. De officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdachte had op 9 februari 2018 als getuige in een andere strafzaak verklaard dat hij de medeverdachte niet kende, terwijl uit eerdere veroordelingen bleek dat hij wel betrokken was bij een woninginbraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk vals had verklaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van meineed.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot inbraak op 30 augustus 2017. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de uitkijk had gestaan terwijl anderen probeerden in te breken, maar kon niet vaststellen dat hij zelf had geprobeerd in te breken. Hierdoor werd hij schuldig bevonden aan medeplichtigheid, maar niet aan medeplegen. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij, en hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/746018-18
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer en van wat de (gemachtigd) raadsman van verdachte, mr. N. Velthorst, naar voren heeft gebracht. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter terechtzitting van de rechter op een meervoudige kamer, als getuige in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] (parketnummer 13-741260-17) na de krachtens wettelijk voorschrift gevorderde eed/belofte te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: "dat was hem totaal niet en ik ken hem totaal niet", althans woorden van die aard en/of strekking;
Artikel 207 Wetboek van Strafrecht
2. (gevoegde zaak 13-746102-17)
hij op of omstreeks 30 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorend aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (door middel van de zogenaamde 'kerntrekmethode') een (cilinder)slot aan/van een (toegangs)deur van voornoemde woning heeft/hebben verbroken en/of geforceerd en/of verwijderd;
Artikel 311 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 30 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) weg te nemen, een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of zijn mededaders en/of verdachte, en die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn/hun mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of zijn/hun mededader(s) (door middel van de zogenaamde 'kerntrekmethode') een (cilinder)slot aan/van een (toegangs)deur van voornoemde woning heeft/hebben verbroken en/of geforceerd en/of verwijderd, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 30 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door eenmaal of meermalen op de uitkijk te staan bij voornoemd misdrijf.
Artikel 311 juncto 45 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij de woninginbraak op de [adres 2] op 26 oktober 2017 in rechte vast staat op basis van de veroordelingen van 23 februari 2018, die op 10 maart 2018 onherroepelijk zijn geworden. In de vonnissen heeft de rechtbank overwogen dat verdachte samen met medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1] , op de beelden te zien is en dat er naar de uiterlijke verschijningsvormen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2018, dat hij [medeverdachte 1] niet kende en het [medeverdachte 1] niet was, wordt weersproken door voornoemde vonnissen: het kan niet anders dan dat verdachte heeft gelogen. Direct na de terechtzitting is door de officier van justitie opdracht gegeven om verdachte aan te houden ter zake de verdenking van meineed.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte op basis van de stukken in het dossier kan worden aangemerkt als medepleger. Door getuige [getuige] wordt gezien dat drie jongens proberen in te breken in een woning aan de [adres 1] . Zij ziet dat verdachten wegrijden in een grijze auto. Na een achtervolging en het aantreffen van voornoemde auto wordt verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2] . Er wordt inbrekersgereedschap aangetroffen en de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] is duidelijk: de andere twee waarmee hij is aangehouden (waaronder verdachte) waren de initiators. De rol van verdachte is dus meer geweest dan alleen op de uitkijk staan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de woninginbraak. Gelet op de stukken in het dossier was één van de drie verdachten bezig met het slot en stonden er twee op de uitkijk. Alleen de jongen die met het slot bezig was kan als pleger worden aangemerkt en de jongens die op de uitkijk stonden als medeplichtigen. Volgens getuige [getuige] droeg degene die met het slot bezig was een groene jas. De anderen waren zwart/donker gekleed. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij een groen trainingspak met capuchon van het merk Nike droeg. [medeverdachte 3] past in het door [getuige] opgegeven signalement van de pleger, waardoor alleen hij als pleger kan worden aangemerkt en verdachte slechts op de uitkijk heeft gestaan en niet zelf heeft geprobeerd in te breken.
Ten aanzien van het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Vast staat dat verdachte op 9 februari 2018 onder ede als getuige een verklaring heeft afgelegd in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] . Hij heeft op de vraag of [medeverdachte 1] erbij was (hetgeen zag op de verdenking van 26 oktober 2017) verklaard dat het [medeverdachte 1] niet was en dat hij hem niet kende.
Uit de vonnissen inzake [verdachte] en [medeverdachte 1] van 23 februari 2018 (die onherroepelijk zijn geworden op 10 maart 2018) en het onderliggende dossier blijkt dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan de in die zaak ten laste gelegde inbraak. Op de camerabeelden van de desbetreffende nacht in de garage zijn drie jongens te zien. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] zijn op deze beelden herkend. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vonnissen van 23 februari 2018 en op basis van de beelden en de herkenningen vast staat dat zij daar samen zijn geweest en samen wegnemingshandelingen hebben verricht. Uit het voorgaande vloeit voort dat verdachte op 9 februari 2018 bewust in strijd met de waarheid heeft verklaard. Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de poging tot inbraak in vereniging, zoals subsidiair onder 2 is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Op grond van de bevindingen van de politie, met name de wijze waarop verdachte en de twee medeverdachten, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] door de politie zijn aangetroffen en op grond van de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij was met de twee jongens met wie hij is aangehouden, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte en de medeverdachten op 30 augustus 2017 in de [adres 2] zijn gezien door de meldster van een poging inbraak. Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die bezig was het slot te forceren. Getuige [getuige] heeft verklaard dat er één jongen bij de woning stond en één jongen naast de woning. De derde jongen stond bij een zilvergrijze auto. Hoewel de beelden donker zijn, bevestigen deze laatstgenoemde verklaring. Op de beelden is te zien dat er één jongen voor de voordeur staat en één jongen, die schichtig om zich heen kijkt, op de hoek van de straat. Nu de rechtbank op grond van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte bij de deur stond, komt de rechtbank niet tot een veroordeling voor medeplegen, maar stelt de rechtbank vast dat verdachte op zijn minst op de uitkijk moet hebben gestaan, waardoor zijn aandeel in ieder geval leidt tot medeplichtigheid.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 9 februari 2018 te Amsterdam, ter terechtzitting van de rechter op een meervoudige kamer, als getuige in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] (parketnummer 13-741260-17) na de krachtens wettelijk voorschrift gevorderde eed te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel in strijd met de waarheid heeft verklaard: "dat was hem totaal niet en ik ken hem totaal niet";
2. Subsidiair:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op 30 augustus 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) weg te nemen, een of meer goed(eren) van hun gading, toebehorende aan [persoon] , en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met hun mededaders naar voornoemde woning is/zijn toegegaan, waarna voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en hun mededaders door middel van de zogenaamde 'kerntrekmethode' een cilinder van een toegangsdeur van voornoemde woning hebben verwijderd, bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op 30 augustus 2017 te Amsterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan bij voornoemd misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een gevangenisstraf van voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting, een verplichting om mee te werken aan plaatsing in een begeleid woontraject, een verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening en/of schuldsanering en een verplichting om mee te werken aan het realiseren van een adequate dagbesteding.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij hij heeft opgemerkt dat hij de strafeis van de officier van justitie passend vindt.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed door ter terechtzitting op 9 februari 2018 ten overstaan van de meervoudige strafkamer, terwijl hij onder ede stond, opzettelijk in strijd met de waarheid te verklaren. Hij heeft daarmee de waarheid geweld aangedaan en de rechtsgang belemmerd.
Daarnaast is verdachte medeplichtig geweest aan een poging tot inbraak door op de uitkijk te staan terwijl één van zijn mededaders in de woning probeerde in te breken. Gedragingen als die van de verdachte veroorzaken niet alleen overlast en schade voor de gedupeerden, maar versterken ook de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 juni 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 27 maart 2018, opgesteld door B. Visser, waaruit naar voren komt dat verdachte recentelijk is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. Gelet op het feit dat verdachte reeds onder toezicht van de reclassering is gesteld, zien zij geen meerwaarde in het adviseren van bijzondere voorwaarden.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf dient de rechtbank acht te slaan op de straffen die door rechtbanken in het land in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in beginsel passend en geboden. De rechtbank is echter - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte, die op 12 juni 2018 is vrij gekomen, nu weer gedetineerd raakt. Het toezicht bij de reclassering is net opgestart en de rechtbank acht het niet opportuun dit teniet te doen. De rechtbank acht het wel van groot belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft om niet opnieuw de fout in te gaan.
Alles afwegende en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking nemend, acht de rechtbank een taakstraf van aanzienlijke duur gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Hoewel de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de poging inbraak en geen medeplegen, ziet de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte geen aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie. De rechtbank zal eveneens de bijzondere voorwaarden opleggen die bij vonnis van 23 februari 2018 (met parketnummer 13/680262-17) zijn opgelegd, om verdachte extra te motiveren mee te werken met het toezicht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 48, 57, 63, 207, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
medeplichtigheid aan poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt alsalgemene voorwaardendat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
4.
Meldplicht
Veroordeelde moet zich melden bij reclassering Nederland op het volgende adres: [adres 3] , zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
5.
Behandelverplichting
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn gedragsproblematiek bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Dit zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
6.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan plaatsing in een begeleid woontraject. Vanaf het moment dat er een plek voor betrokkene beschikbaar is bij HVO Querido, Boomerang Zorg of een soortgelijke woonvoorziening, zulks ter beoordeling van de reclassering, en hij dient daar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
7.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde wordt verplicht om:
  • Mee te werken aan schuldhulpverlening en/of schuldsanering, indien en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; en
  • Mee te werken aan het realiseren van een adequate dagbesteding, indien en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.