ECLI:NL:RBAMS:2018:6095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
13/650012-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige voorhanden hebben handgranaat en bedreiging

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een handgranaat en bedreiging met dit wapen. De feiten vonden plaats op 8 februari 2017 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een handgranaat bij een café heeft neergelegd en de eigenaren heeft bedreigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zitting op 19 juli 2018, waarbij de officier van justitie, mr. A.C. Bennis, en de raadsman, mr. J. de Vries, aanwezig waren. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verklaringen van getuigen en deskundigen, waaronder vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. Ondanks de verdediging die door de raadsman werd gevoerd, heeft de rechtbank de herkenning van de verdachte op camerabeelden en het aantreffen van zijn DNA op de handgranaat als overtuigend bewijs beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte samen hebben gehandeld en dat hun gedrag als medeplegen moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een handgranaat en bedreiging met dit wapen.

De rechtbank heeft een jeugddetentie van 150 dagen opgelegd, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan de Intensieve Forensische Aanpak en elektronisch toezicht. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/650012-18
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , (met ingang van 25 juli 2018) gedetineerd in [naam] te [plaats] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een (op scherp staande) handgranaat, zijnde (een) voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
artikel 26/1 Wet wapens en munitie
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de eigena(a)r(en) van [naam café] ( [adres 1] ), te weten [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een (op scherp staande) handgranaat in de gang en/of direct bij de ingang van voornoemd café neer te leggen en/of te gooien;
artikel 285 Wetboek van Strafrecht

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er weliswaar voldoende wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn, maar dat er voldoende redenen zijn om te twijfelen of hieruit werkelijk de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten volgt, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Zo is de herkenning van verbalisant [naam verbalisant] twijfelachtig omdat op de beelden onvoldoende specifieke kenmerken zichtbaar zijn van de passagier en dat het dus alleen verdachte zou kunnen zijn geweest. Verdachte komt daarnaast, in ieder geval voor wat betreft zijn lengte, niet overeen met het signalement dat ooggetuige [naam ooggetuige] geeft van de persoon bij het café. De TCI informatie is niet betrouwbaar. Daarbij komt dat verdachte een aannemelijke alternatieve verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de handgranaat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals gezegd door de raadsman – en ook door de officier van justitie – bevat het dossier voldoende wettige bewijsmiddelen. Anders dan de raadsman heeft de rechtbank uit deze bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Op camerabeelden in de omgeving van het [naam café] is te zien dat er een scooter met twee personen komt aanrijden en even later weer wegrijdt. De kleding van de passagier vertoont zeer grote gelijkenissen met de persoon die de handgranaat neerlegt bij het [naam café] .
Verdachte wordt door wijkagent [naam verbalisant] herkend als de persoon die achter op de scooter zit. Zij herkent [medeverdachte] als de bestuurder. Verbalisant geeft duidelijk aan waar zij de verdachten aan herkent en hoe zij de jongens kent. Ook verklaart zij dat de verdachten vaker samen gezien worden in de buurt waar zij wijkagent is. Verdachte heeft familie in de wijk waar [medeverdachte] woont. Zij zijn ook nadien samen aangehouden in verband met opzetheling. Verdachte verklaart zelf dat [medeverdachte] in een buurt woont waar veel familie van hem woont en dat zij wel contact hebben met elkaar (p. 262). De rechtbank hecht dan ook – anders dan de raadsman – veel waarde aan deze herkenning van verdachte op de beelden waarop naar het oordeel van de rechtbank ook een herkenning mogelijk is.
Op de beugel van de handgranaat wordt DNA aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte] . Op de trekring van de handgranaat die in het [naam café] wordt gevonden, wordt het DNA van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft zich tijdens het eerste politieverhoor en het verhoor bij de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. In de raadkamer van 9 mei 2018 en later bij de politie op 31 mei 2018 legt verdachte een verklaring af over het aangetroffen DNA van hem op de handgranaat. Hij heeft verklaard dat hij niets te maken heeft met het ten laste gelegde, maar dat hij rond januari 2017 in het Oosterpark rondhing met vrienden. De groep werd groter en er kwam een jongen die een handgranaat uit zijn zak haalde. Verdachte heeft toen deze vastgepakt. Verdachte wil niet zeggen welke vrienden erbij waren of hoe de jongen met de handgranaat er uit zag.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Hij legt deze - na eerst te hebben gezwegen - pas af na kennisname van het voor hem belastende materiaal. Daarnaast maakt verdachte zijn verklaring op geen enkele wijze verder verifieerbaar. Daarenboven zijn er meer bewijsmiddelen die juist wijzen op de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde (waaronder een herkenning), zoals hiervoor genoemd.
De omschrijving van de getuige [naam ooggetuige] van de persoon die zij ziet rennen bij het café sluit weliswaar niet naadloos aan op het signalement van verdachte, maar wijkt ook niet zodanig daarvan af dat verdachte in zijn geheel niet zou kunnen passen in die omschrijving.
Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat het [verdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die samen de handgranaat voorhanden hebben gehad en samen de bedreiging hebben uitgevoerd. Hun handelen is aan te merken als medeplegen omdat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en de bijdrage van beide verdachten is van voldoende gewicht om van medeplegen te spreken. De rechtbank overweegt daarbij dat het gaat om een handgranaat, een onalledaags voorwerp dat mensen niet vrijelijk ter beschikking staat, al helemaal niet mensen van de leeftijd van [verdachte] en [medeverdachte] . Op die handgranaat is het DNA van beide verdachten aangetroffen. Beide verdachten waren zich dus bewust van de handgranaat en hebben daar de beschikking over gehad. Uit de camerabeelden blijkt ook dat de verdachten samen aan komen rijden en – kennelijk nadat de handgranaat door [verdachte] bij het café is neergelegd – weer samen wegrijden. Zij waren zich derhalve gezamenlijk bewust van het doelwit. Weliswaar is [medeverdachte] de bestuurder van de scooter, wat ook in verband kan worden gebracht met medeplichtigheid, en legt [verdachte] de handgraat neer. Echter, het ligt niet voor de hand dat beide verdachten samen naar het café lopen om daar één handgranaat neer te leggen. [verdachte] en [medeverdachte] waren samen op pad met een evident crimineel plan, dat zij samen ten uitvoer hebben gebracht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 8 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie II, te weten een (op scherp staande) handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 8 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, de eigena(a)r(en) van [naam café] ( [adres 1] ), te weten [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een (op scherp staande) handgranaat in de gang en/of direct bij de ingang van voornoemd café neer te leggen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd dat verdachte meewerkt met de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) vanuit Spirit en dat hij voor een periode van maximaal drie maanden elektronisch toezicht krijgt. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LdH).
De raadsman heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat – hoewel de eis van de officier van justitie niet onredelijk is – bij een eventuele veroordeling het aantal dagen jeugddetentie kan worden gematigd naar bijvoorbeeld 100. Verdachte is na zijn schorsing weer gaan sporten, heeft zijn schoolexamens gedaan en laten zien dat hij er iets van wil maken. Verdachte wil graag de gelegenheid krijgen om met zijn ouders op vakantie te kunnen gaan na de uitspraak.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft samen met zijn medeverdachte een handgranaat voorhanden gehad. Het onbevoegd bezit van een dergelijk explosief is in strijd met de wet en is, gelet op de enorme risico's, maatschappelijk onaanvaardbaar. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze handgranaat als dreigement neergelegd bij de ingang van [naam café] te Amsterdam . Waarom zij dit gedaan hebben is niet opgehelderd. Wat wel duidelijk is geworden, is dat er personeel en klanten aanwezig waren in het café toen de handgranaat werd neergelegd. De eigenaren is enorme schrik aangejaagd en ook in het algemeen heeft deze actie van verdachten voor grote onrust gezorgd. Het gebied rond het Leidseplein waar het café zich bevindt, is afgezet en de Explosieve Opruimingsdienst is ter plaatse gekomen. Het café is ontruimd en vervolgens door de burgemeester op grond van de Wet Bibob voor de duur van drie maanden gesloten. De rechtbank acht het daarom van groot belang dat er streng opgetreden wordt tegen dergelijke delicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2018 waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van onderhavige feiten niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad opgemaakt op 25 april 2018 en 21 december 2017;
  • rapporten van JBRA opgemaakt op 9 mei 2018, 29 juni 2018 en 17 juli 2018;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. M.E. de Wit GZ-psycholoog en drs. D.E.M. van Dijk psycholoog NIP op 20 juni 2018.
Uit het psychologisch rapport volgt het volgende.
Er is bij verdachte geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen vastgesteld. Dit was ook het geval ten tijde van het tenlastegelegde feit.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd om verdachte de
tenlastegelegde feiten volledig toe te rekenen. Verdachte komt uit een liefdevol gezin, waarin deviant gedrag ontmoedigd wordt. Hij heeft een duidelijk toekomstdoel en een aantal pro-sociale activiteiten. Verdachte zegt zich meer bewust te zijn geworden van de negatieve gevolgen die contacten met deviante jongeren voor hem kunnen hebben en zegt daarin tegenwoordig andere keuzes te maken. In die zin dat hij meer selectief zou zijn geworden in met wie hij omgaat. Van huis uit is er veel controle op de handel en wandel van verdachte, maar niet altijd zicht op wat er bij hem speelt. Ouders lijken hem onvoldoende (inhoudelijke) steun te kunnen bieden, onder andere omdat zij onvoldoende hun weg kunnen vinden in de wirwar van instanties, waarbij ook een beperkt kritische houding ten aanzien van autoriteit naar voren komt. Bij bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten zou het vanuit ontwikkelingsoogpunt zinvol kunnen zijn om verdachte ondersteuning te bieden bij praktische zaken zoals bij het (succesvol) vormgeven aan zijn schoolloopbaan, zicht krijgen op omgaan met (deviante) jongeren, leren omgaan met tegenslag, e.d. Dit zou kunnen plaatsvinden in de vorm van begeleiding door de Intensieve Forensische Aanpak (Spirit). Hoewel er uit het onderzoek naar voren is gekomen dat er zorgen bestaan rondom de stroef verlopende schoolloopbaan van verdachte en zijn gebrekkige coping mechanismen met in het
verlengde daarvan zijn neiging om de moed te verliezen (mogelijk leidend tot depressieve
gevoelens) is er diagnostisch gezien geen sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige
ontwikkeling van zijn geestvermogens.
De Raad heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel dient als bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte meewerkt met IFA vanuit Spirit. Er is nog geen volledig zicht op de situatie van verdachte verkregen en dat kan op deze wijze alsnog. Daarbij dient hij voor een periode van drie maanden elektronisch toezicht te krijgen. Verdachte dient toezicht en begeleiding te krijgen van het LdH in verband met drukte bij JBRA. Aan verdachte kan daarnaast nog een werkstraf worden opgelegd. JBRA heeft zich aangesloten bij dit advies.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij zich herkent in de rapporten van de hulpverlening. Hij is een semi professioneel kickbokser en wil graag zo snel mogelijk van zijn ET-enkelband af, zodat hij weer volledig kan trainen en wedstrijden kan boksen. Hij wil heel graag met zijn familie op vakantie.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. Gezien de ernst van de feiten zal aan verdachte een forse vrijheidsstraf worden opgelegd. De feiten zijn uitzonderlijke feiten voor een minderjarige verdachte en het baart de rechtbank grote zorgen dat verdachte zich hier mee bezig heeft gehouden. Aan verdachte zal dan ook een jeugddetentie worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel daarvan zal gelijk worden gesteld aan het voorarrest. Gelet op de adviezen van de deskundigen en de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde, zoals geadviseerd. Verdachte zal moeten meewerken met de begeleiding vanuit Spirit IFA. Hij zal elektronisch toezicht worden opgelegd voor een maximale duur van drie maanden. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van het LdH.
Op 25 juli 2018 is de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven nadat is komen vast te staan dat verdachte zich niet aan de voorwaarden rondom het elektronisch toezicht heeft gehouden. Tot op heden bevindt verdachte zich daarom weer in een Justitiële Jeugdinrichting. De rechtbank ziet echter geen toegevoegde waarde om verdachte na de uitspraak nog langer in detentie te laten zitten. Van belang is dat hij in het kader van het voorwaardelijk strafdeel met de hulpverlening aan de slag gaat. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte inmiddels doordrongen is van het feit dat hij zich aan de voorwaarden dient te houden. Indien verdachte zich wederom niet houdt aan één of meer van de op te leggen voorwaarden, loopt hij het risico om opnieuw in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst.
Vakantie
Omdat het onvoorwaardelijke op te leggen deel van de jeugddetentie gelijk zal zijn aan de duur die verdachte totaal in voorarrest heeft doorgebracht, zal het bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven. Verdachte zal in de gelegenheid worden gesteld om in overleg met de jeugdreclassering op vakantie te gaan met zijn familie voor de duur van vier weken. Het elektronisch toezicht zal voor die periode worden opgeschort. Verdachte zal via zijn raadsman de precieze vakantiedata doorgeven aan de jeugdreclassering en aan het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] te [plaats] vordert € 388.480,00 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks (een bepaalde mate van) materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De vordering is door de verdediging gemotiveerd betwist.
Namens de benadeelde partij is niemand ter zitting verschenen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 82 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 68 (achtenzestig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de
algemenevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzonderevoorwaarde dat de veroordeelde:
- meewerkt met de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) vanuit Spirit;
Geeft opdracht aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelde wordt daarbij gedurende maximaal drie maanden onder
elektronisch toezichtgesteld ter controle op de nakoming van deze voorwaarde.
Veroordeelde zal de mogelijkheid worden geboden om zonder elektronisch toezicht per 2 augustus 2018 voor de duur van vier weken met zijn ouders op vakantie te gaan, voor welke periode het elektronisch toezicht zal worden opgeschort onder voorwaarde dat verdachte via zijn raadsman de precieze vakantiedata doorgeeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering en aan het Openbaar Ministerie.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.M. Beunk en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2018.