In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een handgranaat en bedreiging met dit wapen. De feiten vonden plaats op 8 februari 2017 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een handgranaat bij een café heeft neergelegd en de eigenaren heeft bedreigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zitting op 19 juli 2018, waarbij de officier van justitie, mr. A.C. Bennis, en de raadsman, mr. J. de Vries, aanwezig waren. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verklaringen van getuigen en deskundigen, waaronder vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. Ondanks de verdediging die door de raadsman werd gevoerd, heeft de rechtbank de herkenning van de verdachte op camerabeelden en het aantreffen van zijn DNA op de handgranaat als overtuigend bewijs beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte samen hebben gehandeld en dat hun gedrag als medeplegen moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een handgranaat en bedreiging met dit wapen.
De rechtbank heeft een jeugddetentie van 150 dagen opgelegd, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan de Intensieve Forensische Aanpak en elektronisch toezicht. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.