ECLI:NL:RBAMS:2018:6035
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
Op 22 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de intrekking van een bijstandsuitkering. Verzoeker, die sinds drie jaar op een bepaald adres woont bij de hoofdbewoner, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om zijn bijstandsuitkering per 16 mei 2018 in te trekken. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een rechtmatigheidsonderzoek, waarbij was vastgesteld dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde met de hoofdbewoner, wat leidde tot een gezamenlijk inkomen dat hoger was dan de bijstandsnorm.
Tijdens de zitting op 14 augustus 2018 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zich op het verkeerde been gezet voelde door het huisbezoek en dat hij in een penibele situatie verkeerde zonder woning en met onvoldoende inkomen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding aan de hand van objectieve criteria moet worden beantwoord. Gezien de feiten, zoals het gezamenlijk doen van de huishouding en het delen van kosten, concludeerde de voorzieningenrechter dat er inderdaad sprake was van wederzijdse zorg.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de intrekking van de uitkering naar verwachting in bezwaar stand zou houden. Verzoeker werd erop gewezen dat hij vrij was om een nieuwe aanvraag om uitkering in te dienen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.