ECLI:NL:RBAMS:2018:6035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4657
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

Op 22 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de intrekking van een bijstandsuitkering. Verzoeker, die sinds drie jaar op een bepaald adres woont bij de hoofdbewoner, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om zijn bijstandsuitkering per 16 mei 2018 in te trekken. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een rechtmatigheidsonderzoek, waarbij was vastgesteld dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde met de hoofdbewoner, wat leidde tot een gezamenlijk inkomen dat hoger was dan de bijstandsnorm.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2018 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zich op het verkeerde been gezet voelde door het huisbezoek en dat hij in een penibele situatie verkeerde zonder woning en met onvoldoende inkomen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding aan de hand van objectieve criteria moet worden beantwoord. Gezien de feiten, zoals het gezamenlijk doen van de huishouding en het delen van kosten, concludeerde de voorzieningenrechter dat er inderdaad sprake was van wederzijdse zorg.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de intrekking van de uitkering naar verwachting in bezwaar stand zou houden. Verzoeker werd erop gewezen dat hij vrij was om een nieuwe aanvraag om uitkering in te dienen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4657

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Lavell),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker per 16 mei 2018 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Partijen hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De aanleiding voor het besluit
2. Verzoeker woont sinds drie jaar op het adres [adres] bij hoofdbewoner [naam] . Hij ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm kostendeler alleenstaande met één kostendeler.
3.1
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft een medewerker van verweerder op 15 mei 2018 met verzoeker op kantoor gesproken. Aansluitend is er ook een huisbezoek verricht. Van het gesprek met verzoeker en het huisbezoek is een rapport opgemaakt op 28 mei 2018.
Het besluit
3.2
Op grond van het rapport heeft verweerder geconcludeerd dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert met [naam] (de hoofdbewoner) en het gezamenlijk inkomen hoger is dan de bijstandsnorm. Daarom heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken. Verweerder heeft daarbij gewezen op de artikelen 3, derde lid en 19, eerste lid, van de Participatiewet (Pw).
De gronden van verzoeker
4. Verzoeker voelt zich op het verkeerde been gezet. Hij dacht dat het huisbezoek was bedoeld om de controleren of hij daadwerkelijk op dit adres woonde. Hij verkeert in een penibele situatie. Hij heeft geen woning en onvoldoende inkomen om een kamer te huren.
Volgens verzoeker is het een wegingskwestie, die ook anders kan uitvallen. Hem had ook een hersteltermijn geboden moeten worden om een einde te maken aan deze woonsituatie om te voorkomen dat zijn uitlering werd ingetrokken.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
5.1
Op grond van artikel 3, derde lid, van de PW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria, en is -anders dan de gemachtigde van verzoeker heeft gesteld- geen kwestie van afweging.
5.2
Niet in geschil is dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als de hoofdbewoner op het adres [adres] te [woonplaats] . Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding is dan alleen nog van belang of feitelijk sprake is van wederzijdse zorg tussen verzoeker en [naam] .
5.3
Gelet op het rapport heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van wederzijdse zorg. Zo betaalt verzoeker geen huur aan de hoofdbewoner wat er niet op duidt dat er sprake is van een commerciële relatie.
Verzoeker betaalt wel eens de boodschappen en soms doet de hoofdbewoner dat. Verder wordt de was gezamenlijk gedaan. Verzoeker kookt voor beiden en zij eten samen.
Verzoeker mag gebruik maken van alles in de woning; de huishouding wordt gezamenlijk gedaan en verzoeker heeft een eigen sleutel.
Deze feiten kunnen ruimschoots de conclusie van verweerder dragen over de wederzijdse zorg. De vraag of verzoeker en de hoofdbewoner elkaar ook verzorgen bij ziekte, kan verder in het midden blijven
5.4
De intrekking van de uitkering kan naar verwachting in bezwaar dan ook stand houden. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er in het bijzonder op dat verweerder niet verplicht was om verzoeker vooraf te waarschuwen, zodat verzoeker er zorg voor kon dragen dat (alsnog) wel sprake was van een situatie waarin recht op bijstand bestond.
Overigens staat het verzoeker vrij bij verweerder een nieuwe aanvraag om uitkering in te dienen, waarna verweerder die aanvraag aan de hand van de wet kan beoordelen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door, mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.