ECLI:NL:RBAMS:2018:6030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
13-751725-16 1--6583 en 17-6584
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor onterecht gedetineerde persoon in overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een opgeëiste persoon die onterecht gedetineerd was in het kader van een overleveringsprocedure. De verzoeker, geboren in Polen, had schadevergoeding aangevraagd voor de vrijheidsbeneming en de kosten van rechtsbijstand, na de weigering van zijn overlevering door de Internationale Rechtshulpkamer op 21 september 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken ontvankelijk zijn en dat de verzoeker recht heeft op schadevergoeding op basis van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank overweegt dat, hoewel de Nederlandse overheid geen verwijt kan worden gemaakt over het verloop van de overleveringsprocedure, dit niet afdoet aan het feit dat de verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest. De rechtbank heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op € 5.265,-, bestaande uit € 2.715,- voor de vrijheidsbeneming en € 2.000,- voor gederfd inkomen, alsook € 550,- voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en er is hoger beroep mogelijk binnen een maand na betekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/751725-16
RK nummer: 17/6583 en 17/6584
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1968,
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen,
[adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 18 oktober 2017, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van
21 september 2017 tot weigering van de overlevering van verzoeker.
De rechtbank heeft op 17 juli 2018 mr. J.J.J. Rijsbergen, advocaat van verzoeker, en de
officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis van 29 januari 2007 van
the District Courtvan Lobez, Polen, (II K 13/07) is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 150 dagen. Bij besluit van 9 september 2013 van ditzelfde gerecht is de tenuitvoerlegging bevolen van deze aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde straf;
- Op 8 juli 2016 is door
the Regional Court in Szczecin(Polen) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker naar Polen, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde straf;
- Op 22 juli 2017 is verzoeker voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op 24 augustus 2017 is de overleveringsdetentie van verzoeker, onder voorwaarden, geschorst door de Officier van Justitie;
- Op vordering van de officier van justitie van 25 juli 2017 is het overleveringsverzoek behandeld op de zitting van 21 september 2017;
- Bij uitspraak van deze rechtbank en kamer van 21 september 2017 is de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Daarbij is de geschorste overleveringsdetentie opgeheven.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 2.715, -
€ 2.715, -voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 3 3 dagen politiebureau: 3 x € 105,- = € 315,-
 30 30 dagen Huis van Bewaring 30 x € 80,- = € 2.400,-
- € 2.000,-
€ 2.000,-als vergoeding van materiële vermogensschade;
- € 280, -
€ 280, -voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat zijn overlevering is geweigerd. Verzoeker heeft ten gevolge van zijn detentie zijn baan verloren.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij heeft aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn, nu de Nederlandse Staat geen verwijt kan worden gemaakt wat betreft de overleveringsdetentie van verzoeker en de duur daarvan

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 89, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 90, 91 en 93 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 591 en 591a Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 90, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

Anders dan in haar eerdere uitspraak van 29 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:3659), waar de officier van justitie haar standpunt op baseert, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank verwijst hierbij naar haar uitspraak van 26 juli 2018 met parketnummer 13/752158-17. Deze uitspraak is op dit moment nog niet gepubliceerd. Om die reden neemt de rechtbank de relevante overweging uit die uitspraak integraal over.
Deze luidt als volgt:
Gelet op voormeld toetsingskader is toekenning van schadevergoeding, zoals verzocht door verzoeker, in beginsel mogelijk, nu de verzochte overlevering is geweigerd. Zoals uit het toetsingskader volgt, correspondeert artikel 67 OLW met artikel 59 UW. De Memorie van Antwoord bij die wet (Kamerstukken 1965/1966, 8054, 10, p. 6) vermeldt over dit artikel onder andere het volgende:
Artikel 59. (…) Vrijheidsbeneming in verband met uitlevering is een daad, waarvoor de Nederlandse justitie verantwoordelijk is. Indien de vrijheidsbeneming blijkt ten onrechte te hebben plaatsgevonden omdat de uitlevering niet toelaatbaar is, zal de schadevergoeding ten laste moeten komen van de Nederlandse schatkist.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 59 UW blijkt voorts dat de wetgever de mogelijkheid van schadevergoeding heeft willen beperken tot de gevallen van ontoelaatbaarverklaring van de uitlevering, omdat in zijn visie alleen in die gevallen, achteraf bezien, sprake is van onterechte detentie.
In lijn met voornoemde passage uit de Memorie van Antwoord is de rechtbank van oordeel dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest. Deze vaststelling – waarmee geen negatief oordeel over het handelen van de Nederlandse Staat is gegeven – maakt vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen. De rechtbank ziet daarom gronden van billijkheid voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding. Niet is gebleken van overige feiten en omstandigheden die tot het oordeel leiden dat het niet redelijk is om schade te vergoeden; dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als de verzoeker de detentie aan zijn eigen houding te wijten heeft gehad.
De omstandigheid dat de Nederlandse overheid geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het verloop en de duur van de overleveringsprocedure, doet aldus niet af aan het ten onrechte gedetineerd zijn geweest, als gevolg van de weigering van het overleveringsverzoek.
Ook het feit dat in artikel 89, tweede lid, Sv een mogelijkheid tot het vergoeden van schade is vastgelegd in geval van in het buitenland ondergane vrijheidsbeneming naar aanleiding van een Nederlands uitleveringsverzoek, leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank ziet geen aanleiding de hoogte van de gevorderde schade te matigen. De verzoeken tot schadevergoeding ex artikel 67 OLW worden daarom integraal toegewezen, met dien verstande dat de vergoeding voor rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure
wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 550,-nu een mondelinge behandeling van het verzoekschrift noodzakelijk is geweest.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
  • € 2.715, -vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en
  • € 2.000,- vanwege gederfd inkomen en
- € 550, -
€ 550, -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 31 juli 2018 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier.
De oudste rechter is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 5.265,- (vijfduizend tweehonderd en vijf en zestig euro) op
IBAN/rekeningnummer
[rekeningnummer] bij de ABN AMRO Bank te Breda, vestiging [vestiging] .
ten name van
Stichting Beheer Derdengelden [naam] ,
onder vermelding van
vergoeding 67 OLW, 89 en 591a Sv, inzake: [opgeëiste persoon] verzoeker).
Aldus gedaan op 31 juli 2018
door mr. M. van Mourik, voorzitter.