Beoordeling
8. De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
9. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] op 5 september 2017 gronden had om de overeenkomsten tussen partijen met onmiddellijke ingang te beëindigen, of zij in verband daarmee een over de resterende termijnen berekende opzegvergoeding verschuldigd is en of (en zo ja, in hoeverre) zij de door Proximedia aan haar gefactureerde overige bedragen verschuldigd is. Bij de beoordeling daarvan zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
10. Als onbetwist staat vast dat Proximedia [gedaagde] telefonisch heeft benaderd via ‘cold calling’. Proximedia wist derhalve dat [gedaagde] relatief onvoorbereid aan het eerste gesprek op 3 augustus 2017 begon. Dat brengt mee dat het op de weg van Proximedia lag om zo exact mogelijk duidelijk te maken wat zij aan diensten en producten had te bieden en wat [gedaagde] wel of niet mocht verwachten.
11. Of de betreffende medewerker(s) van Proximedia zich in de eerste contacten met [gedaagde] heeft (hebben) gepresenteerd als medewerkers van ‘Google Nederland’ (zoals door [gedaagde] gesteld) of van een ‘Google Partner’ (zoals door Proximedia gesteld) kan in het midden blijven. In beide gevallen mocht [gedaagde] verwachten dat zij te maken had met een professionele organisatie die aan hoge standaarden van kwaliteit voldeed, zowel ten aanzien van de communicatie als ten aanzien van de producten en diensten.
12. In haar e-mailberichten van 8 en 25 augustus 2017 aan Proximedia heeft [gedaagde] een uitdrukkelijk beroep gedaan op met Proximedia gemaakte afspraken inhoudende dat Proximedia zou zorgdragen voor het op korte termijn ‘responsive’ maken van de website van [gedaagde] . In haar daarop volgende e-mailberichten heeft Proximedia dit niet betwist. Wel heeft Proximedia links toegezonden naar een versie van de website waarvan zij stelde dat zij deze ‘responsive’ had gemaakt. Gelet op deze omstandigheden wordt de enkele betwisting door Proximedia dat was afgesproken dat zij de website ‘responsive’ zou maken als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Uitgangspunt vormt dat Proximedia zich daartoe wel had verplicht bij de met [gedaagde] gemaakte afspraken.
13. Uit de bovengenoemde e-mailberichten van [gedaagde] moet het Proximedia duidelijk zijn geworden dat het ‘responsive’ maken van de betreffende website voor [gedaagde] zeer belangrijk was en dat het feit dat Proximedia daarvoor zorg zou dragen voor [gedaagde] een belangrijke reden voor het aangaan van de overeenkomsten vormde.
14. In haar e-mail van 25 augustus 2017 en de daarbij gevoegde bijlagen heeft [gedaagde] duidelijk aangegeven waarom zij de door Proximedia opgeleverde versie van de ‘responsive’ gemaakte website beneden alle peil vond. Daarop is geen inhoudelijke reactie van Proximedia gekomen, anders dan dat zij op 30 augustus 2017 een link naar een nieuwe versie daarvan toezond. Gelet op de door [gedaagde] daarvan overgelegde afbeeldingen, die in zoverre niet door Proximedia zijn betwist, heeft [gedaagde] op goede gronden kunnen oordelen dat ook die nieuwe versie niet voldeed aan de esthetische eisen die in redelijkheid gesteld mogen worden aan een website waarmee een bedrijf als dat van [gedaagde] zich presenteert aan het publiek. Uit de door [gedaagde] overgelegde en in zoverre niet betwiste afbeelding blijkt immers dat de verschillende ‘keuzetoetsen’ op de website ongelijk van grootte waren, niet uitgelijnd waren en deels over elkaar heen dan wel direct tegen elkaar aan lagen.
15. Proximedia heeft niet betwist dat zij de ‘responsive’ gemaakte versie van de website zonder goedkeuring van [gedaagde] online heeft gezet. Nadat [gedaagde] daarover op 5 september 2017 had geklaagd heeft Proximedia dit pas op 22 september 2017 ongedaan gemaakt, althans aan [gedaagde] medegedeeld dat zij dit had gedaan ( [gedaagde] heeft overigens betwist dat dit toen is gebeurd). Proximedia voert thans aan dat partijen niet zijn overeengekomen dat de nieuwe versie pas na goedkeuring van [gedaagde] online zouden worden gezet, maar dat verweer kan haar niet baten. Proximedia moet hebben beseft dat een website als de onderhavige voor een bedrijf(je) als dat van [gedaagde] het visitekaartje is waarmee zij zich aan haar potentiële klanten presenteert. Het is inherent aan dit karakter van de website dat een derde zoals Proximedia deze niet zonder toestemming van [gedaagde] openbaar mag maken en dit moet ook zonder uitdrukkelijke bepaling daartoe in de overeenkomst tussen partijen besloten worden geacht.
16. Ten slotte is van belang dat Proximedia [gedaagde] heeft overgehaald twee overeenkomsten aan te gaan die voor [gedaagde] langdurig relatief hoge financiële verplichtingen meebrachten – zeker voor een klein bedrijf als dat van [gedaagde] – zonder dat Proximedia vooraf voldoende duidelijk heeft gemaakt wat [gedaagde] in ruil daarvoor precies mocht verwachten. Dat namens Proximedia in het gesprek op 3 augustus 2017 een mondelinge toelichting is gegeven doet niet af aan het voorgaande, nu het een (in elk geval voor [gedaagde] ) onbekende en ingewikkelde materie betreft. Van een professionele partij als Proximedia mag bij een overeenkomst tussen partijen als de onderhavige worden verlangd dat zij schriftelijk en ondubbelzinnig vastlegt wat [gedaagde] mag verwachten aan producten en diensten van Proximedia, op welke termijn en onder welke voorwaarden (zoals wie zou bepalen of een website online zou gaan) dat het geval zou zijn. Afgezien van de onder 1.6 en 1.7 geciteerde omschrijvingen op de overeenkomstformulieren, die voor een niet-deskundige weinig zeggend zijn, heeft Proximedia daarover echter niets vastgelegd. Voor zover Proximedia niet bereid was om te voldoen aan redelijke verwachtingen van [gedaagde] die [gedaagde] op grond van de omstandigheden en de uitlatingen van partijen redelijkerwijs mocht hebben, dient dit dan ook voor risico van Proximedia te komen.
17. De door [gedaagde] uitgesproken verwachtingen om op korte termijn na 3 augustus 2017 te kunnen beschikken over een eigen website die niet alleen ‘responsive’ was, maar die ook overigens (in elk geval voor wat betreft het uiterlijk) van voldoende kwaliteit was, waren niet onredelijk. Hetzelfde geldt voor de verwachting van [gedaagde] dat een nieuwe versie van haar website pas online zou worden gezet nadat zij daarvoor goedkeuring had gegeven. Gelet op het voorgaande, in het bijzonder hetgeen bij r.o. 15 is overwogen, mocht [gedaagde] ook verwachten dat Proximedia aan deze voorwaarden zou voldoen. Zij heeft in elk geval in haar e-mailbericht van 8 augustus 2017 kenbaar gemaakt dat dit voor haar een urgente kwestie was en een voorwaarde voor het aangaan van de overeenkomst – zonder dat dit tot een directe inhoudelijke reactie van Proximedia heeft geleid.
18. Het onder 1.11 bedoelde e-mailbericht d.d. 25 augustus 2017 van [gedaagde] aan Proximedia valt bezwaarlijk anders te duiden dan een ingebrekestelling in die zin dat zij daarin gemotiveerd aan Proximedia kenbaar heeft gemaakt dat zij de door Proximedia geproduceerde ‘responsive’ versie van de website een grove wanprestatie acht, dat zij op korte termijn een kwalitatief voldoende prestatie verlangt en dat zij voortzetting van de overeenkomst laat afhangen van de vraag of daaraan wordt voldaan. Voor wat betreft de kwaliteit van de op 25 augustus 2017 gepresenteerde versie van de website heeft Proximedia niet betwist dat deze niet aan de standaarden voor het ‘responsive’ zijn van een website van Google – de door het publiek meest gebruikte zoekmachine – voldeed.
19. Op 5 september 2017 was de situatie als volgt. [gedaagde] had een tweede versie van de (volgens Proximedia) ‘responsive’ gemaakte website ontvangen. Deze leed aan de bij r.o. 14. bedoelde duidelijk zichtbare tekortkomingen. [gedaagde] mocht redelijkerwijs concluderen dat een dergelijk onprofessioneel ogende website niet geschikt was om zich aan potentiële klanten te presenteren. Uit het feit dat Proximedia dit als een verbeterde versie presenteerde, ondanks de hiervoor bedoelde ingebrekestelling d.d. 25 augustus 2017, mocht [gedaagde] redelijkerwijs de conclusie trekken dat Proximedia haar, althans haar gerechtvaardigde verwachtingen, niet serieus nam en daardoor tekort schoot in het in acht nemen van de bij de uitvoering van de overeenkomst geldende maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Voorts was het [gedaagde] duidelijk geworden dat de betreffende website zonder haar goedkeuring online stond. Zoals [gedaagde] heeft aangevoerd had dit als gevolg dat potentiële klanten werden geconfronteerd met een niet professioneel ogende website, hetgeen ernstige gevolgen kon hebben voor haar reputatie. En dit alles na een uitdrukkelijke waarschuwing op 25 augustus 2017 dat een voortdurende wanprestatie gevolgen zou hebben voor het voortduren van de overeenkomsten.
20. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] op 5 september 2017 redelijkerwijs de conclusie kunnen trekken dat Proximedia in ernstige mate wanprestatie pleegde, althans dat de gedragingen en prestaties zodanig waren dat het vertrouwen van [gedaagde] dat nodig was voor een vruchtbare voortzetting van de overeenkomst onherstelbaar was geschonden. Dat betekent dat [gedaagde] op 5 september 2017 op goede gronden de overeenkomsten tussen partijen heeft beëindigd.
21. Uit de door [gedaagde] in haar e-mailbericht van 5 september 2017 gebruikte bewoordingen heeft Proximedia kunnen en behoren te begrijpen dat zij de overeenkomsten tussen partijen wenste te ontbinden wegens aan Proximedia toe te rekenen tekortkomingen. Zoals uit het voorgaande volgt had [gedaagde] daartoe voldoende gronden. Op grond van artikel 8.3 van de overeenkomsten kan Proximedia in een dergelijk geval geen aanspraak maken op de ‘opzegvergoeding’ van 40% over de resterende termijnbedragen.
22. Voor het geval de mededelingen in het e-mailbericht van [gedaagde] d.d. 5 september 2017 niet als een beroep op ontbinding kwalificeren, kunnen zij in elk geval worden aangemerkt als een opzegging met onmiddellijke ingang. Nu de reden daarvan gelegen is in aan Proximedia verwijtbare gedragingen, die het noodzakelijke vertrouwen van [gedaagde] in een vruchtbare samenwerking onherstelbaar hebben doen verdwijnen, moet een beroep van Proximedia op het beding in artikel 8 van de overeenkomsten betreffende de ‘opzegvergoeding’ naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht. Hetzelfde heeft te gelden voor de vordering van Proximedia van termijnbedragen over de periode na 5 september 2017.
23. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat zij had afgesproken dat Proximedia pas zou factureren nadat de websites met haar goedkeuring online waren gezet. Proximedia heeft echter verwezen naar artikel 3 van de overeenkomsten, waarin is bepaald dat Proximedia de overeengekomen termijnbedragen zal factureren vanaf één maand na datum van ondertekening daarvan. Nu [gedaagde] niet (voldoende concreet) heeft onderbouwd dat partijen daarvan zijn afgeweken dient er van uit te worden gegaan dat Proximedia begin september 2017 terecht facturen voor termijnbedragen heeft verzonden.
24. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Proximedia worden afgewezen behoudens voor zover zij betrekking heeft op de op 5 september 2017 reeds verzonden facturen tot een totaalbedrag van € 386,45.
25. Proximedia wordt als de in conventie in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] in conventie belast.
26. Voor zover [gedaagde] vordert dat Proximedia zal worden veroordeeld om te stoppen met bepaalde gedragingen als omschreven in haar conclusie van eis in reconventie zijn deze niet toewijsbaar, reeds omdat deze te ruim zijn omschreven en niet duidelijk is welk eigen concreet belang [gedaagde] daarbij heeft.
27. Voor zover [gedaagde] vordert dat Proximedia zal worden veroordeeld tot het aan haar betalen van een bedrag aan schadevergoeding is deze vordering onvoldoende concreet onderbouwd. [gedaagde] heeft gesteld dat zij haar domeinnaam in de periode 30 augustus 2017 tot en met 6 november 2017 niet nuttig heeft kunnen gebruiken, en zij vordert daarom over 69 dagen een dwangsom van € 10.000,- per dag als aangezegd op 20 september 2017. Het enkele feit dat [gedaagde] op 20 september 2017 aan Proximedia heeft medegedeeld dat zij een dwangsom van € 10.000,- per dag zal ‘opleggen’ bij voortduring van het online staan van haar website, vormt echter onvoldoende grond voor toewijzing van een daarop gebaseerde vordering. Dat en in hoeverre [gedaagde] concreet schade heeft geleden als gevolg van de handelswijze van Proximedia heeft zij niet nader uiteengezet. Een en ander brengt mee dat ook deze vordering van [gedaagde] niet toewijsbaar is.
28. Gelet op de uitkomst van de procedure in reconventie zal g worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie van Proximedia. Gelet op het feit dat het debat tussen partijen in reconventie samen is gevallen met dat in conventie (ook in de conclusie van dupliek in reconventie is Proximedia ingegaan op de discussie die in conventie is gevoerd) zullen deze kosten worden begroot op nihil.