ECLI:NL:RBAMS:2018:60

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
13/995004-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van een explosief en voorbereidingshandelingen tot ontploffing

Op 10 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een explosief en voorbereidingshandelingen om dit explosief tot ontploffing te brengen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 november 2004, waarbij de verdachte samen met anderen een explosief, bestaande uit ongeveer 1 kilo springstof op basis van pentriet, voorhanden had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding van een bomaanslag, gericht op een specifiek slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en het lange tijdsverloop tussen de feiten en de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak hebben behandeld en de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/995004-16 (Promis)
Datum uitspraak: 10 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonend op de adressen:
[adres 1] in [woonplaats] en
[adres 2] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 1 december 2016, 16 februari 2017, 3 mei 2017, 11 en 27 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Plooij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 november 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een explosief bestaande uit (onder meer) twee pakketten PEP-500 bevattende (ongeveer) 1 kilo springstof op basis van pentriet, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 november 2004 tot en met 12 november 2004 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage en/of Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven, te weten het opzettelijk stichten van een brand en/of het teweeg brengen van een ontploffing waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten is (artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen), te weten (onder meer)
-een explosief bevattende een springstof op basis van pentriet en/of
-een ontsteker/activeringsmechanisme en/of
-een of meer plattegrond(en) en/of
-een rol tape en/of
-een foto van [slachtoffer]
kennelijk bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft
verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de bewijsvraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op basis van telefoongesprekken tussen verdachte en [ naam 1] (hierna: [ naam 1] [1] ) rees op 11 november 2004 rond 19:00 uur bij de politie het vermoeden dat verdachte een explosief transporteerde [2] . Naar welke plek of woning het vermoedelijke explosief werd gebracht, wist de politie op dat moment niet. De telefoon van verdachte maakte later die avond rond 22:00 uur gebruik van de zendmast [adres 3] te [plaats] en ook de volgende ochtend, 12 november, rond 11:00 uur straalde de telefoon van verdachte diezelfde zendmast aan [3] . Omstreeks 11:30 uur reed verdachte in een auto richting Schiphol, waar hij omstreeks 11:45 uur samen met [naam 2] [4] (hierna: [naam 2] ) contact maakte met [ naam 1] , die per trein op Schiphol was gearriveerd [5] . Verdachte en [ naam 1] kochten een vliegticket, namen rond 13:00 uur afscheid van [naam 2] en gingen naar de incheckbalies; [naam 2] reed hierna in een auto naar Amsterdam, parkeerde in de [adres 3] en ging de woning aan de [adres 3] binnen [6] .
Later die dag, 12 november 2004, heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 3] . In de slaapkamer werd onder een bed een explosief inclusief een tot ontsteker omgebouwde Siemens telefoon gevonden [7] . Op de tot ontsteker omgebouwde Siemens telefoon en op de grijze tape waarmee de pakketten springstof waren vastgeplakt, is later DNA-materiaal van [ naam 1] aangetroffen [8] . In de woning werd ook een map met plattegronden van onder meer de [adres 5] in [plaats] , een rol tape en een foto van [slachtoffer] aangetroffen [9] . De [adres 5] in [plaats] is de vestigingsplaats van de garage [naam garage] van [slachtoffer] [10] . Het explosief bestond onder andere uit twee pakketten van 500 gram per stuk van het soort ‘Pep 500’, springstof op basis van pentriet [11] . Uit de onderkant van de tot ontsteker omgebouwde Siemens telefoon staken een rood en een zwart geïsoleerd elektriciteitsdraad die aan een 9 volt batterij waren verbonden, waarbij de elektriciteitsdraden zich dicht bij de polen van de batterij bevonden, zonder er contact mee te maken [12] . Met een werkend slagpijpje was volgens het NFI van de aangetroffen materialen een deugdelijke, intacte bomconstructie te maken door onder andere de elektriciteitsdraden van het activeringsmechanisme in contact te brengen met de polen van de batterij [13] , aldus dat de zwarte elektriciteitsdraad zou worden aangesloten op de min-aansluiting van de batterij nadat de rode draad op de plus-aansluiting zou zijn aangesloten [14] .
Eind oktober 2004, ongeveer twee weken voor het aantreffen van het explosief, sprak verdachte vanuit voormalig Joegoslavië meerdere malen telefonisch met [ naam 1] die zich op dat moment in Nederland bevond. Er werd hierbij onder andere gesproken over een telefoon die naar [ naam 1] moest komen, iets dat verstuurd was, iets dat geklemd moest worden, iets waarbij de draden naar buiten kwamen en iets dat met elkaar verbonden, gesoldeerd, moest worden, “daar heb je die elektrische nodig, hij geeft dan een beetje stroom en dan…” [15] .
Op 9 november 2004 kwam verdachte aan in Nederland. Op 11 november 2004 spraken verdachte en [ naam 1] telefonisch met elkaar waarbij [ naam 1] tegen verdachte zei, bellend vanuit de woning van [naam 3] (hierna: [naam 3] ) aan de [adres 4] te [plaats] om 13:58 uur: “broer, de zwarte op min, rood op plus”, waarop verdachte zei: “Bel maar even. Vraag het. Ik denk dat..” [16] . Zes minuten later vroeg [ naam 1] aan verdachte een oplader voor Siemens (de rechtbank begrijpt een Siemens telefoon) te kopen omdat de batterij niet echt vol was, waarop verdachte zei dat het goed is [17] . Om 14:35 uur zei [ naam 1] tegen verdachte: “Kom maar hier naartoe en breng dat wat gebracht moet worden… dat wij het maken en dat het dan klaar is.” en “Het is simpel, kom alleen wat eerder, dat moet voorbereid worden, geplakt en zo…” [18] . [ naam 1] belde om 15:23 uur met verdachte om te zeggen dat hij [naam 3] (de rechtbank begrijpt: [naam 3] ) zou vragen om iets in de stad te kopen. Vervolgens vroeg [ naam 1] telefonisch aan [naam 3] om onder andere tape en twee simkaarten te kopen [19] . De verpakkingen van deze telefoonkaarten werden later aangetroffen bij de doorzoeking van voornoemde woning van [naam 3] [20] . Eén van deze simkaarten is gebruikt in de tot ontsteker omgebouwde Siemens telefoon, aangetroffen in de [adres 3] in [plaats] . Met de andere door [naam 3] aangeschafte simkaart is de simkaart uit de omgebouwde Siemens telefoon aangebeld [21] . [ naam 1] en verdachte spraken om 15:37 uur telefonisch ook over het feit dat ze de route nog hadden moeten bekijken in verband met camera’s [22] en later om 16:41 uur, toen verdachte samen met [naam 2] per auto onderweg was naar [ naam 1] , vroeg [ naam 1] aan verdachte om de map en kentekenplaten mee te nemen, waarop verdachte zei dat ze die meegenomen hadden [23] . In navolging van het eerdere telefoongesprek met verdachte over de wijze waarop de rode en zwarte elektriciteitsdraad van de ontsteker bevestigd moesten worden [24] belde [ naam 1] om 17:31 uur met een onbekend gebleven persoon om dit na te vragen. Deze persoon zei [ naam 1] dat hij op het volgende moest letten: “4,5 volt, rood op plus en zwart op min” en dat dit niet gedaan kon worden “voordat de telefoon wordt ingeschakeld” [25] . Rond 18:00 uur waren verdachte en [naam 2] bij de woning aan de [adres 4] in [plaats] . Terwijl verdachte, [naam 3] en [ naam 1] in de woning waren, vond per ongeluk een ontploffing plaats in de slaapkamer waar [ naam 1] die middag werkte aan het explosief en de ontsteker. De ontploffing in deze kamer – waar later de verpakking van voornoemde simkaarten werd gevonden – sloeg een (brand)gat in de vloer. Verdachte is vervolgens met [naam 2] naar de woning aan de [adres 3] in [plaats] gereden [26] . In telefoongesprekken rond 19:00 uur werd door verdachte en [ naam 1] over het verplaatsen van spullen gesproken en over het incident met de ontploffing in de woning van [naam 3] [27] . Nadat [naam 2] en verdachte bij de [adres 3] waren aangekomen, zette verdachte de tas in de slaapkamer van [naam 2] onder het bed aan de raamkant [28] . Om 23:43 uur is verdachte door [ naam 1] gebeld en is besproken dat ze de klus gaan afmaken maar dat [ naam 1] een paar dagen nodig heeft om “op orde” de komen [29] . Verdachte overnachtte in de woning aan de [adres 3] en werd de volgende dag door [naam 2] naar Schiphol gebracht. Bij zijn aanhouding later die dag had [naam 2] een foto van [slachtoffer] bij zich [30] , eigenaar van garage [naam garage] aan de [adres 5] te [plaats] . [naam 2] werd aangehouden samen met [naam 4] (hierna: [naam 4] ), die [naam 2] voor zijn aanhouding had opgehaald bij de woning waar [naam 4] verbleef: [adres 6] te [plaats] [31] . Deze woning is later doorzocht waarbij onder andere een papieren strook met vier kleurenfoto’s werd aangetroffen. Op deze foto’s bleek het aan genoemde [slachtoffer] toebehorende garagebedrijf [naam garage] aan de [adres 5] in [plaats] te staan [32] . Dezelfde dag, 12 november 2004, vond ook voornoemde doorzoeking aan de [adres 3] plaats.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, samengevat, betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van verdachte gevolgd moeten worden, aldus dat verdachte niets te maken had met de aangetroffen bom, maar wel veelvuldig telefonisch contact met onder andere [ naam 1] heeft gehad over plannen om op onrechtmatige wijze betaalkaartgegevens te bemachtigen en kopiëren, oftewel: skimmen. In de telefoongesprekken van verdachte werd dus niet gesproken over een bom of een telefoon die als ontsteker zou kunnen dienen, maar over skim-apparatuur. In het dossier is meermalen gesproken over [naam 7] , hetgeen sterk bijdraagt aan de geloofwaardigheid van die lezing.
De raadsman heeft hierbij gewezen op jurisprudentie waaruit volgt dat – zeker bij een ontkennende verdachte – slechts gebruik kan worden gemaakt van tapgegevens als de inhoud ervan slechts voor één uitleg vatbaar is.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de belastende verklaringen van [ naam 1] en [naam 2] uit 2004 en 2005 niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat [ naam 1] en [naam 2] met nieuwe verklaringen uit 2017 de oude belastende verklaringen hebben ontkracht; destijds zou slechts belastend over verdachte zijn verklaard uit strategisch oogpunt en om de schuld in de schoenen van verdachte te schuiven. [ naam 1] en [naam 2] hebben recent verklaard dat verdachte niets met het explosief te maken heeft gehad. De oude verklaringen van [naam 2] zijn bovendien, zoals ook de officier van justitie destijds met klem betoogde, inconsequent en ongeloofwaardig, en moeten ook om die reden terzijde worden geschoven, aldus de raadsman.
4.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Het door de verdediging gestelde alternatieve scenario met betrekking tot het skimmen acht de officier van justitie onaannemelijk en strijdig met de bevindingen in het dossier. Datzelfde geldt voor de recente verklaringen van [naam 2] en [ naam 1] ; die verklaringen kunnen daarom niet worden betrokken bij de beoordeling van de rechtbank. De verklaringen uit 2004 en 2005 van [ naam 1] en [naam 2] kunnen, voor zover ze aansluiten bij andere bevindingen in het dossier, weldegelijk tot (steun)bewijs dienen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, voor zover gedeeltes van de verklaringen van [ naam 1] en [naam 2] uit 2004 en 2005 worden bevestigd en ondersteund door andere bewijsmiddelen, deze verklaringen tot bewijs kunnen dienen. De recent afgelegde andersluidende verklaringen van [ naam 1] (zoals eerder overwogen thans: [naam 8] ) en [naam 2] doen aan dit oordeel niet af.
Nadere bewijsoverweging rechtbank
De rechtbank leidt uit hetgeen onder 4.1 is opgenomen af dat [ naam 1] op 11 november 2004 in de [adres 4] in [plaats] bezig was met het op 12 november 2004 in Amsterdam in beslag genomen explosief – en het ontstekingsmechanisme – met hulp van onder andere [naam 3] en in nauw contact met verdachte en dat zij van plan waren om het explosief tot ontploffing te brengen met het doel [slachtoffer] te treffen. De ontploffing in de kamer in Den Haag – waar later de verpakking van de genoemde simkaarten werd gevonden – sloeg een (brand)gat in de vloer en was vermoedelijk de reden waarom verdachte met [naam 2] naar de woning aan de [adres 3] in [plaats] is gereden, alwaar verdachte het explosief in een slaapkamer heeft verborgen. Gelet op de tapgesprekken in combinatie met de grote explosieve kracht van de bom die verdachte mede voorhanden heeft gehad, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachtes opzet was gericht op de voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing.
Alternatief scenario
De rechtbank overweegt dat het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario, op basis waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat verdachte niets te maken heeft gehad met het in de [adres 3] aangetroffen explosief, hoogst onwaarschijnlijk is en geen steun vindt in het dossier. Verdachte heeft onder meer ter zitting naar voren gebracht dat de vele tapgesprekken, waarin werd gesproken over bijvoorbeeld een telefoon en oplader, eigenlijk gesprekken over een skimapparaat betroffen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor deze lezing, temeer nu sommige opmerkingen in de telefoongesprekken op detailniveau aansluiten bij het aangetroffen explosief, zoals het rode en zwarte draadje en de aangetroffen telefoon (merk Siemens). De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat ene [naam 7] enkele malen in de gesprekken voorkomt in het geheel van de feiten en omstandigheden die de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld daar niet aan afdoet en strijdig is met de bewijsmiddelen. Ter zitting was verdachte naar het oordeel van de rechtbank voorts niet in staat om een logische uitleg te geven aan de gesprekken. Zo kon hij bijvoorbeeld niet uitleggen hoe zijn opmerkingen over het, naar zijn zeggen, inspecteren van een locatie in het Verenigd Koninkrijk te rijmen is met het telefoongesprek waarin [ naam 1] tegen verdachte zegt dat zij er ‘even’ langs gaan rijden, terwijl beide mannen ten tijde van het gesprek in Nederland waren.
Het verweer van de raadsman dat het zeer wel mogelijk is dat verdachte samen met anderen bezig was met de voorbereiding van skimpraktijken in het Verenigd Koninkrijk wordt dan ook verworpen.
Voorbereidingshandelingen
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen en stoffen – kort gezegd: het explosief, de ontsteker, plattegronden, tape en een foto van [slachtoffer] – naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte en zijn mededaders met het gebruik daarvan voor ogen hadden, te weten het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is. De bomaanslag – een klus die vanwege het incident in de woning van [naam 3] was uitgesteld, maar nog wel zou worden afgemaakt – was kennelijk gericht op [slachtoffer] . Op basis van de hoeveelheid springstof als zodanig (1 kilo), staat echter al vast dat een ontploffing van het explosief tot levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 12 november 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een explosief bestaande uit onder meer twee pakketten PEP-500 bevattende ongeveer 1 kilo springstof op basis van pentriet, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2.
in de periode van 11 november 2004 tot en met 12 november 2004 te Amsterdam en 's-Gravenhage en Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf, te weten het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is (artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen en stoffen, te weten
- een explosief bevattende een springstof op basis van pentriet en
- een ontsteker/activeringsmechanisme en
- plattegronden en
- een rol tape en
- een foto van [slachtoffer] ,
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier heeft hierbij – naast de ernst en omstandigheden van de feiten – onder andere acht geslagen op de straf die aan [ naam 1] in 2006 is opgelegd en ten gunste van verdachte rekening gehouden met het zeer lange tijdsverloop tussen 2004 en deze procedure.
9.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging méér dan de officier van justitie rekening te houden met het lange tijdsverloop tussen 2004 en deze procedure. Dit zou er toe moeten leiden dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van
een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn mededaders hebben een bom voorhanden gehad en hadden bovendien het plan die bom daadwerkelijk tot ontploffing te brengen. Gelet op de verschillende aangetroffen voorwerpen, zoals plattegronden en foto’s, was de bomaanslag er kennelijk op gericht om [slachtoffer] – tenminste – schrik aan te jagen. De bom bevatte 2 pakketten van elk 500 gram springstof. Nu vaststaat dat slechts 100 gram van deze springstof al voldoende is om een auto uit elkaar te rijten, is evident dat de bom levensgevaarlijk was en een enorme ravage zou hebben aangericht als het tot een ontploffing was gekomen en ernstig zo niet fataal gevaar voor personen zou hebben veroorzaakt. Verdachte speelde een zeer belangrijke rol bij de het aannemen van de opdracht [33] en de voorbereiding van de bomaanslag. Verdachte werkte hierbij nauw samen met (in ieder geval) [ naam 1] en [naam 2] . Dergelijke handelingen schokken de rechtsorde en verhouden zich op geen enkele manier met de wijze waarop een samenleving dient te functioneren en moeten daarom met kracht worden bestreden.
Verdachte heeft geen strafblad in Nederland en kon pas in 2016 min of meer toevallig in Hongarije worden aangehouden voor onderhavige feiten uit 2004. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit tijdsverloop ten gunste van verdachte moet worden meegewogen.
De rechtbank acht, alles afwegende, met de officier van justitie, een gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 46, 47, 56 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
(1):
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
(2):
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, waarbij hij opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft en voorhanden heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de raadsman heeft betoogd, het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank slaat hierbij acht op de ernst van het feit, de omstandigheid dat verdachte gedurende een groot aantal jaren buiten bereik van justitie heeft weten te blijven, het belang van de afdoening van de zaak en de omstandigheid dat Servië zijn onderdanen niet uitlevert ter executie; de rechtbank acht het dus maatschappelijk onaanvaardbaar als verdachte zijn eventuele verdere berechting in vrijheid zou mogen afwachten.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2018.

Voetnoten

1.Hoewel [ naam 1] zijn naam inmiddels heeft gewijzigd in [naam 8] , wordt in deze uitspraak – omdat hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten nog zo heette en om verwarring met de naam van verdachte te voorkomen – aangeduid als [ naam 1] .
2.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 427 en 429.
3.Zie procesdossier, rubriek B02, p. 0011 en 0013.
4.Zie proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 augustus 2016, bijlage bij Proces-verbaal van Relaas, p. 098.
5.Zie procesdossier, rubriek I2, p. 008.
6.Zie procesdossier, rubriek I2, p. 009 en 010.
7.Zie procesdossier, rubriek E6, p. 001 e.v.
8.Zie procesdossier, rubriek G2, p. 082.
9.Zie procesdossier, rubriek B02, p. 0017.
10.Zie procesdossier, rubriek B02, p.0017
11.Zie procesdossier, rubriek G2, p. 060.
12.Zie procesdossier, rubriek G2, p. 054 en 55.
13.Zie procesdossier, rubriek G2, p. 060.
14.Zie procesdossier, rubriek G2, p. 063.
15.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 370, 396, 398.
16.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 403.
17.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 405.
18.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 408.
19.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 413.
20.Zie procesdossier, rubriek E3, p. 010.
21.Zie procesdossier, rubriek B02, p. 0017 en rubriek G2, p. 086 en 089.
22.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 415.
23.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 420.
24.Zie rubriek J2, p. 403 (voetnoot 16).
25.Zie procesdossier, rubriek J2, p. 421.
26.Zie procesdossier, rubriek C4, p. 029 e.v. en rubriek C7 012.
27.Zie rubriek J2, p. 427 en 429 (voetnoot 2).
28.Zie procesdossier, rubriek C4, p. 029.
29.Zie procesdossier, rubriek J2 448.
30.Zie procesdossier, rubriek B02, p. 0017.
31.Zie procesdossier, rubriek C5, p. 007.4.
32.Zie procesdossier, rubriek H1, p. 5052
33.Zie procesdossier, rubriek C7, p. 007 en 008.