ECLI:NL:RBAMS:2018:5880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
13/741084-18 (A) + 13/684309-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere (winkel)diefstallen en poging daartoe met oplegging van ISD-maatregel

Op 14 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zeven (winkel)diefstallen en één poging daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die al eerder veroordeeld was voor vermogensdelicten, zich in 2018 schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder de diefstal van T-shirts en een iPhone. Tijdens de zitting op 31 juli 2018 was de verdachte aanwezig en heeft hij zijn verdediging gevoerd. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat niet alle feiten bewezen konden worden. De rechtbank heeft de feiten 1, 2, 3 en 5 van zaak A bewezen verklaard, maar verdachte is vrijgesproken van feit 4 en van de primair ten laste gelegde diefstal in zaak B. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een ISD-maatregel moest opgelegd krijgen, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741084-18 (A) + 13/684309-18 (B) + 01/845084-18 (TUL) + 13/684464-14 (TUL)
Datum uitspraak: 14 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2018. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Stroink en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.M. Keizer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich in 2018 heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1. Diefstal van twee T-shirts bij [bedrijf 1] ;
2. Diefstal van twee T-shirts bij [bedrijf 2] ;
3. Diefstal van zes basepijpen bij [bedrijf 3] ;
4. Diefstal van een IPhone 8 van [slachtoffer] ;
5. Diefstal van fooienpotten met inhoud / blikjes Redbull / Jack Daniels bij [bedrijf 4] / [bedrijf 5] / [bedrijf 6] .
Zaak B:
Primair: Diefstal van een fooienpot bij [bedrijf 7] ;
Subsidiair: Poging tot diefstal van een fooienpot bij [bedrijf 7] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van zowel de in zaak A ten laste gelegde feiten als het in zaak B subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 5 van zaak A geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 4 van zaak A is aangevoerd dat verdachte een telefoon van tafel had gepakt en dat hij in de veronderstelling was dat hij zijn eigen telefoon had gepakt. Het oogmerk op de diefstal kan dan ook niet bewezen worden. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen betreffende de vraag hoe verdachte de telefoon onder zich heeft gekregen. De verklaring van verdachte kan dus niet worden uitgesloten. Hij dient dan ook van feit 4 te worden vrijgesproken.
Verdachte moet ook van zaak B geheel worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij in een impuls de fooienpot in het café van [bedrijf 7] heeft gepakt en dat hij deze vervolgens terug wilde zetten, maar toen al werd aangesproken door een medewerker. Uit de ‘stills’ van de camerabeelden kan niet met zekerheid worden afgeleid wat er is gebeurd en de verklaring van verdachte kan dan ook niet worden uitgesloten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het in zaak A onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde bekend. De rechtbank acht deze feiten, mede gelet op het overige bewijs in het dossier (waaronder de aangiftes en de bevindingen van verbalisanten), bewezen. Nu de verdediging hiervoor ook geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor deze feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen in bijlage II.
Nadere bewijsoverwegingen in zaak A - feit 4
De rechtbank leidt uit de aangifte af dat de telefoon van aangever in zijn jaszak zat en dat hij ontdekte dat zijn iPhone weg was toen hij werd aangesproken door een getuige. De iPhone van aangever is vervolgens bij verdachte aangetroffen. De getuige, [getuige] , heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft gezien dat een persoon zijn hand in de jaszak van aangever stak en dat hij niet heeft gezien wat de man pakte. De getuige heeft niet gezien dat deze persoon een telefoon van tafel heeft gepakt. Het scenario dat verdachte heeft geschetst – dat hij een telefoon van tafel pakte en veronderstelde dat het zijn eigen telefoon was – wordt dan ook niet ondersteund door de bewijsmiddelen. Het alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden. Nu de gestolen iPhone bij verdachte is aangetroffen en de getuige heeft gezien dat een man die voldoet aan het signalement van verdachte zijn hand in de jaszak van aangever heeft gestoken acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze telefoon heeft gestolen.
Nadere bewijsoverwegingen in zaak B
De rechtbank leidt uit de aangifte en de ‘stills’ van de camerabeelden af dat verdachte de fooienpot (zijnde een asbak) heeft vastgepakt en dat hij vervolgens werd aangesproken door aangever. Pas nadat hij werd aangesproken heeft hij de fooienpot teruggegeven. Hieruit blijkt dat hij niet uit eigen beweging de fooienpot heeft teruggegeven. Van vrijwillige terugtred is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet het handelen van verdachte – net als de officier van justitie – als een poging tot diefstal. Verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal. De subsidiair ten laste gelegde poging wordt bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1.
op 18 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee T-shirts, toebehorende aan [bedrijf 1] ;
2.
op 18 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee T-shirts, toebehorende aan [bedrijf 2] ;
3.
op 18 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes basepijpen, toebehorende aan de [bedrijf 3] ;
4.
(gevoegde zaak 701699-18)
op 28 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een iPhone 8, toebehorende aan [slachtoffer] ;
5.
(gevoegde zaak 701560-18)
op 8 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen fooipotten met inhoud en blikjes Redbull en Jack Daniels, toebehorende aan [bedrijf 4] en [bedrijf 5] en [bedrijf 6] ;
Ten aanzien van zaak B:
Subsidiair:
op 18 juli 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fooienpot, toebehorende aan [bedrijf 7] , verdachte
- voornoemde fooienpot heeft vastgepakt en
- voornoemde fooienpot aan het zicht heeft onttrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft hij verzocht om verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen of een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 1 jaar in plaats van 2 jaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan zeven (winkel)diefstallen en één poging daartoe. Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerden. In het algemeen wekt diefstal gevoelens op van onrust en onveiligheid bij de benadeelden. Verdachte was bij het plegen van deze feiten enkel uit op eigen financieel gewin. Hij heeft vijf van de diefstallen ook nog eens gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis en tijdens twee lopende proeftijden. Uit het strafblad van verdachte van 20 juli 2018 blijkt dat hij al vele malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 25 juli 2018, opgemaakt door [jeugdreclasseringsmedewerkster] . Op de zitting heeft de rechtbank voornoemde reclasseringsmedewerker als getuige gehoord en zij bevestigt hetgeen in het rapport staat vermeld. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene heeft een zeer uitgebreid justitieel verleden, waarbij hij tweemaal een ISD-maatregel kreeg opgelegd. De laatste liep af op 19 januari 2018, waarna hij vervolgens meerdere diefstallen pleegde. Betrokkene is een veelpleger met een duidelijk delictpatroon van vermogensdelicten/verwervingscriminaliteit. Er zijn tijdens de ISD periodes meerdere interventies ingezet waar betrokkene zich echter steeds onttrok aan regels. De reclassering schat in dat er sprake is van een zeer hoog recidiverisico. Op vrijwel alle leefgebieden spelen problemen. De belangrijkste factoren hierbij zijn de alcohol- en middelenproblematiek, het niet hebben van geschikte dagbesteding, psychische of psychiatrische problematiek (psychoses, waarbij betrokkene niet medicatietrouw is), het rondzwerven op straat (overal in het land), de verstandelijke beperking, de beïnvloedbaarheid en de lage inkomsten. Al deze factoren hangen nauw met elkaar samen en versterken elkaar in negatieve zin.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om toezicht te houden op de naleving van bijzondere voorwaarden. Het is gebleken dat betrokkene niet gevoelig is voor de justitiële stok achter de deur. Ondanks meerdere toezichten bij de reclassering en twee ISD-maatregelen blijft betrokkene recidiveren. Het opleggen van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden heeft dan ook geen enkele meerwaarde. Een onvoorwaardelijke ISD, is gebleken, heeft geen invloed gehad op gedragsverandering bij betrokkene. Het biedt echter wel (weer) de mogelijkheid tot het zoeken naar de juiste setting voor betrokkene en bescherming voor de maatschappij.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 20 juli 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 juli 2018 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Hoewel verdachte al twee keer eerder een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen en dit niet tot een blijvende gedragsverandering heeft geleid, ziet de rechtbank geen andere optie dan het opleggen van de ISD-maatregel. Door zijn zeer frequente recidive, de alcohol- en middelenproblematiek en psychische problematiek zorgt verdachte voor zeer veel overlast in de samenleving. Uit zijn houding op de terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte ook niet van plan is om te stoppen met alcohol (en/of andere middelen). Bovendien ziet de reclassering geen mogelijkheden meer voor een toezicht met bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft nog betoogd om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, maar gelet op de vele kansen die verdachte al heeft gehad om zich aan bijzondere voorwaarden te houden (of dit nu tijdens een schorsing was of tijdens een voorwaardelijk opgelegde straf), ziet de rechtbank geen heil in het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank zal bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen 6 (zes) maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

01/845084-18Bij de stukken bevindt zich de op 23 april 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 01/845084-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 februari 2018 van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch, waarbij verdachte is veroordeeld tot 30 dagen gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 18 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
13/684464-14
Bij de stukken bevindt zich de op 23 april 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684464-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 oktober 2014 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 90 dagen gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 61 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Conclusie ten aanzien van beide parketnummers
De rechtbank zal de twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straffen afwijzen gelet op het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel zijn gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en het in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde:
Diefstal, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01/845084-18 af.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/684464-14 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2018.