ECLI:NL:RBAMS:2018:5878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
13/684009-17 + 16/099617-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging via WhatsApp door stiefvader

Op 14 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn stiefdochter en bedreiging van zijn ex-vriendin via WhatsApp. De zaak kwam ter terechtzitting op 31 juli 2018, waar de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. L. Stroink, vorderde een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte werd beschuldigd van het duwen van zijn stiefdochter van een trap, wat resulteerde in ernstig letsel, en het bedreigen van zijn ex-vriendin met de dood via een WhatsApp-bericht. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling bewezen was, gezien de verklaringen van de stiefdochter en getuigen, evenals de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank achtte de bedreiging ook bewezen, op basis van de aangifte en de verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 90 dagen op, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684009-17 + 16/099617-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 14 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2018. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Stroink en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Stas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 31 juli 2018 – van beschuldigd dat hij zich op 7 januari 2017 heeft schuldig gemaakt aan
1.
Primair: Poging tot zware mishandeling door [persoon 1] van een trap te duwen en/of te schoppen;
Subsidiair: Mishandeling;
2. Bedreiging van [persoon 2] via WhatsApp met de woorden “"Als ik een telefoon van politie krijg of wat, ik maak iedereen dood geloof mij, niemand fuckt met mij. Ik ben klaar met dit kanker leven geloof me”.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat uit de aangifte blijkt dat aangeefster, de zestienjarige stiefdochter van verdachte, meteen heeft verklaard dat zij van de trap is geduwd en dat zij is geschopt en geslagen. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster gespecifieerd dat verdachte haar een trap tegen haar hoofd heeft gegeven, dat ze toen tegen de muur is gevallen en vervolgens zo’n vijf á zes treden naar beneden is gevallen. Haar moeder heeft eveneens gezien dat zij van de trap is gevallen en ook getuige [persoon 3] (de oppas) heeft gezien dat aangeefster met haar hoofd tegen de muur aankwam en dat zij van de trap is gevallen. Het geven van de trap wordt dus voldoende ondersteund door de getuigenverklaringen. Daarnaast is er ook een geluidsopname waarop de ruzie is te horen. Door zo te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, omdat sprake is van een zekere hoogte en het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. De poging tot zware mishandeling kan dan ook bewezen worden.
Ook het tweede feit – de bedreiging – kan bewezen worden gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling (feit 1). Zowel de door aangeefster afgelegde verklaringen als de getuigenverklaringen die door de moeder en de oppas zijn afgelegd, dienen als onbetrouwbaar te worden bestempeld omdat sprake is van inconsistenties tussen deze verklaringen alsook van verschillen in de verklaringen. Zo heeft aangeefster wisselend en tegenstrijdig verklaard over de volgorde waarop het een en ander zou hebben plaatsgevonden en over het door verdachte uitgeoefende geweld. Voorts is bepleit dat moet worden uitgegaan van het scenario van verdachte dat hij aangeefster een duw met geringe kracht heeft gegeven, waarna zij ongeveer twee of drie treden naar beneden is gevallen. Hij heeft daarbij nooit de bedoeling gehad om haar op zo’n manier te raken, dat daardoor bij haar mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Een duw met geringe kracht tegen een persoon die zich onderaan de trap bevond, kan ook geen zwaar lichamelijk letsel opleveren. Zelfs al zou die kans er zijn, dan heeft verdachte deze kans niet aanvaard. Kortom, er is geen sprake van een poging tot zware mishandeling.
Met betrekking tot het tweede feit – de bedreiging – heeft de verdediging geen opmerkingen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Als verbalisanten op 7 januari 2017 ter plaatse komen, verklaart aangeefster dat zij van de trap is geduwd en dat zij met haar hoofd tegen de muur is gevallen. Pas in haar aangifte op 1 maart 2018 geeft zij aan dat verdachte haar van de trap heeft geschopt. De moeder van aangeefster, [persoon 2] , heeft alleen gezien dat aangeefster van de trap is gevallen en dat zij een klap maakte tegen de muur en ook getuige [persoon 3] , de oppas, heeft alleen gezien dat zij van de trap afviel en met haar hoofd tegen de muur aankwam. Geen van de getuigen noemt dus dat zij verdachte ook hebben zien schoppen. Getuige [persoon 3] zegt dit in eerste instantie wel, maar zij komt hier uitdrukkelijk op terug in haar verklaring bij de rechter-commissaris. Gelet op het ontbreken aan voldoende bewijs wordt het schoppen van de trap niet bewezen verklaard. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar van de trap heeft geduwd wordt wel ondersteund door de bewijsmiddelen. Verdachte heeft dit bovendien bekend. De lezingen lopen uiteen wat betreft de hoogte waarvan verdachte aangeefster van de trap heeft geduwd. Verdachte zegt dat dit slechts twee treden waren, terwijl aangeefster spreekt over ‘halverwege de trap’. Gelet op de verklaringen van beide getuigen die ook spreken over ‘zeven á acht treden’ en ‘halverwege de trap’ wordt uitgegaan van een hoogte van ongeveer zeven treden. Gelet op de overeenkomsten in de aangifte en de getuigenverklaringen op dit punt gaat de rechtbank dan ook voorbij aan het verweer van de raadsvrouw dat de verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn.
Nu vaststaat dat verdachte aangeefster zo’n zeven treden van de trap af heeft geduwd, moet beoordeeld worden of hij door zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank is van oordeel dat het duwen van een persoon die op een aanzienlijke hoogte op een trap staat – in dit geval zo’n 7 treden hoog – deze aanmerkelijke kans oplevert. Dit wordt ondersteund door het feit dat aangeefster ook daadwerkelijk letsel heeft opgelopen: uit de letselverklaring blijkt van kneuzingen op haar voorhoofd, een gekneusde rib en een hersenschudding. Voorts kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte worden afgeleid dat hij die aanmerkelijke kans ook welbewust heeft aanvaard. Niet alleen heeft hij aangeefster zo’n stevige duw gegeven dat zij met haar hoofd tegen de muur is gekomen, maar uit een geluidsfragment blijkt dat hij heeft gezegd: “(..) Wil je zien dat ik je van die kaulo trap afgooi” [1] . Hieruit volgt dat verdachte aangeefster opzettelijk een duw heeft gegeven. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. Primair
op 7 januari 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn stiefdochter [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [persoon 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte voornoemde [persoon 1] van een trap heeft geduwd, waarna voornoemde [persoon 1] ongeveer over een afstand van 7 treden van de trap naar beneden is gevallen en daarbij een muur heeft geraakt;
2.
op 7 januari 2017 te Amsterdam, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [persoon 2] (via een WA-bericht) dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik een telefoon van politie krijg of wat, ik maak iedereen dood geloof mij, niemand fuckt met mij. Ik ben klaar met dit kanker leven geloof me".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Verdachte zat ‘met zijn handen in het haar’ en daarnaast hebben veel emoties meegespeeld.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn stiefdochter. Verdachte had ruzie met zijn ex-vriendin toen zijn stiefdochter zich daarmee wilde bemoeien. Toen zij halverwege de trap was gelopen, heeft verdachte haar met kracht van de trap af geduwd waardoor het slachtoffer met haar hoofd tegen de muur is gekomen. Vervolgens heeft verdachte haar ook nog eens aan haar haren de woonkamer ingetrokken en haar daar ook meermalen geslagen en een stoel naar haar gegooid. Door deze handelswijze heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daar komt bij dat het feit ook nog eens heeft plaatsgevonden in de woning van aangeefster, terwijl ook verdachte zijn kleine kinderen aanwezig waren. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zijn ex-vriendin bedreigd via WhatsApp. Vanwege de bedreiging bestond bij haar de vrees dat verdachte haar daadwerkelijk iets zou aandoen. Hiermee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Verder is ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 juli 2018. Hieruit blijkt dat hij eerder voor mishandeling (waaronder huiselijk geweld) is veroordeeld.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het rapport van de reclassering 10 mei 2017, opgemaakt door I. Kapteijn. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – in dat bij betrokkene sprake is van een patroon van geweldsdelicten. Tijdens een (verlengd) toezicht werd ingezet op gedragsverandering, maar de zorginstellingen waar betrokkene behandelingen zou moeten ondergaan zijn beide gestrand door weigering van betrokkene. De Reclassering adviseert de rechtbank om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ook heeft de Reclassering een Voortgangsverslag opgemaakt, gedateerd op 26 juli 2018, waarin is gerapporteerd over de voortgang van het schorsingstoezicht. Daaruit blijkt dat verdachte zich voldoende heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden en dat hij een toekomstgerichte, positieve houding heeft.
Bij het bepalen van de strafmaat is gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) [2] . Het oriëntatiepunt voor bedreiging is een geldboete. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zonder gebruik van een wapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Daarbij wordt de kanttekening gemaakt dat het in deze zaak enerzijds gaat om een poging tot zware mishandeling, maar dat anderzijds wel sprake is van recidive.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank uit op de volgende straffen. Aan verdachte wordt een taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd en een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Hiermee hoopt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan soortgelijke misdrijven. Gelet op het advies van de Reclassering zullen aan de voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [persoon 1] (feit 1)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert in totaal € 2.678,17, waarvan € 1.178,17 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd dat € 530,00 wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft verzocht om vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft zij verzocht om de immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen en te schatten naar billijkheid.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Het is aannemelijk dat de jurk van benadeelde is beschadigd. Het gevorderde bedrag van € 30,00 aan materiële schade is dan ook voor toewijzing vatbaar, inclusief de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige (een kapotte telefoon ter waarde van € 366,67 en haarstukken ter waarde van € 781,50) niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts bedraagt de vordering € 1.500,00 aan geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychisch nadelige gevolgen heeft ondervonden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 500,00, inclusief de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kortom, de vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van € 530,00 (vijfhonderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 530,00 (vijfhonderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [persoon 2] (feit 2)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het bedrag volledig wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht het bedrag te matigen en maximaal € 250,00 toe te kennen.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. Enkel psychisch onbehagen is geen geestelijk letsel als bedoeld in de artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 januari 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/099617-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 augustus 2016 van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, waarbij verdachte is veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 13 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 36f, 57, 63, 285, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
88 (achtentachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) maanden.
Wijst de vordering van
[persoon 1], wonende te Amsterdam, toe tot € 530,00 (vijfhonderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 januari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[persoon 1], aan de Staat € 530,00 (vijfhonderddertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 januari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[persoon 2]niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 9 augustus 2016, namelijk 13 (dertien) dagen gevangenisstraf.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2018.

Voetnoten

1.Pag. B-014 e.v.
2.De oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om de rechter een handvat te bieden en bij te dragen aan gelijke straffen in gelijke gevallen. De rechter is er niet aan gebonden.