ECLI:NL:RBAMS:2018:5844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
13/650306-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige voorhanden hebben van handgranaat en bedreiging

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een handgranaat en bedreiging met dit wapen. De feiten vonden plaats op 8 februari 2017 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een handgranaat bij een café heeft neergelegd en de eigenaren heeft bedreigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zitting op 19 juli 2018, waarbij de officier van justitie, mr. A.C. Bennis, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn betrokkenheid niet ontkend, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat hij slechts de scooter bestuurde en niet actief betrokken was bij het neerleggen van de handgranaat. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat zowel het DNA van de verdachte als dat van de medeverdachte op de handgranaat is aangetroffen en dat zij samen op camerabeelden zijn herkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor medeplegen van de feiten, waarbij de rol van de verdachte als van voldoende gewicht is aangemerkt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie II en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder amfetamine, MDMA en cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 200 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging zijn diverse bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een intensieve forensische aanpak, agressieregulatie training en een avondklok. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/650306-17 en 13/202454-17 (tul)
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder en de oom van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat (zoals gewijzigd ter terechtzitting):
1.
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een (op scherp staande) handgranaat, zijnde (een) voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
artikel 26/1 Wet wapens en munitie
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de eigena(a)r(en) van Café [naam 1] ( [adres 2] ), te weten [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een (op scherp staande) handgranaat in de gang en/of direct bij de ingang van voornoemd café neer te leggen en/of te gooien;
artikel 285 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
[persoon 6] op of omstreeks 08 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, de eigena(a)r(en) van Café [naam 1] ( [adres 2] ), te weten [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een (op scherp staande) handgranaat in de gang en/of direct bij de ingang van voornoemd café neer te leggen en/of te gooien,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 08 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • een scooter ter beschikking te stellen aan voornoemde [persoon 6] en/of
  • voornoemde [persoon 6] op deze scooter naar, althans in de nabijheid van, voornoemd café te brengen en/of
  • (vervolgens) in de nabijheid van voornoemd café te wachten en/of
  • (vervolgens) voornoemde [persoon 6] vervoer te verschaffen bij voornoemd café vandaan;
Artikel 285/48 Sr
3.
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (handelsindicatie) (ongeveer) 8,93 gram amfetamine en/of (ongeveer) 4,92 gram en/of 15 tabletten MDMA en/of (ongeveer) 5,38 gram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
artikel 2/C Opiumwet

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft hij bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van de bedreiging. Op basis van het dossier is af te leiden dat verdachte slechts de scooter heeft bestuurd, wat juist aan te merken is als de onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat onder andere verdachte betrokken is geweest bij het neerleggen van de handgranaat in café [naam 1] . Van zowel verdachte als medeverdachte [persoon 6] zijn DNA-sporen op de handgranaat gevonden en de verdachten worden herkend op de beschikbare camerabeelden. Ook zijn er afgeluisterde telefoongesprekken van de toenmalige vriendin van verdachte, waaruit zijn betrokkenheid bij dit feit is af te leiden. Verdachte heeft zijn betrokkenheid uiteindelijk ook niet ontkend. Hij heeft in de raadkamer op 21 februari 2018 verklaard “ik heb er misschien wel iets mee te maken, maar ik wil er niet teveel over zeggen anders kom ik nog meer in de problemen”. Uit de bewijsmiddelen is dan ook af te leiden dat verdachte de persoon is die voorop de scooter zit en deze bestuurt naar en van het café [naam 1] , met achterop de medeverdachte die de handgranaat neerlegt bij het café.
Wat in de zaak van verdachte nog ter discussie staat is hoe de rol van verdachte dient te worden geduid. Is er sprake van medeplegen of van medeplichtigheid?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist is dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).
De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachten samen aan komen rijden en – kennelijk nadat de handgranaat door [persoon 6] bij het café is neergelegd – weer samen wegrijden. Weliswaar is verdachte de bestuurder van de scooter, wat ook in verband kan worden gebracht met medeplichtigheid, en legt [persoon 6] de handgraat neer. Echter, het ligt niet voor de hand dat beide verdachten samen naar het café zouden lopen om daar één handgranaat neer te leggen. Gelet op deze omstandigheid en doordat naast het DNA van medeverdachte [persoon 6] ook het DNA van verdachte op de handgranaat is aangetroffen en verdachte er verder voor kiest om te zwijgen en zo geen inzicht verschaft in zijn rol, houdt de rechtbank het er voor dat beide verdachten samen de handgranaat voorhanden hebben gehad en samen de bedreiging hebben uitgevoerd. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is om van medeplegen te spreken, zodat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 8 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie II, te weten een (op scherp staande) handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
op 8 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, de eigena(a)r(en) van Café [naam 1] ( [adres 2] ), te weten [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een (op scherp staande) handgranaat in de gang en/of direct bij de ingang van voornoemd café neer te leggen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 6 februari 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad (handelsindicatie) 8,93 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 4,92 gram en 15 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en 5,38 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd dat verdachte meewerkt met de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) vanuit Spirit, meewerkt met Back on Track, naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt met een agressieregulatie training bij De Waag en een eventuele vervolgbehandeling. Hij moet zich houden aan een locatieverbod en daarbij voor een periode van maximaal drie maanden elektronisch toezicht krijgen. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. De vordering tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onvoorwaardelijk op te leggen jeugddetentie niet langer dient te zijn dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is van belang dat de hulpverlening wordt voortgezet, die door verdachte en zijn familie overigens ook wordt aanvaard. De avondklok en het elektronisch toezicht dienen niet langer dan drie maanden te duren. Omdat de Raad een werkstraf niet adviseert gelet op het intensieve hulpverleningsprogramma, dient ook de vordering tenuitvoerlegging niet te worden toegewezen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Hij heeft samen met zijn medeverdachte een handgranaat voorhanden gehad. Het onbevoegd bezit van een dergelijk explosief is in strijd met de wet en is, gelet op de enorme risico's, maatschappelijk onaanvaardbaar. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze handgranaat als dreigement neergelegd bij de ingang van café [naam 1] te Amsterdam. Waarom zij dit gedaan hebben is niet opgehelderd. Wat wel duidelijk is geworden, is dat er personeel en klanten aanwezig waren in het café toen de handgranaat werd neergelegd. De eigenaren is enorme schrik aangejaagd en ook in het algemeen heeft deze actie van verdachten voor grote onrust gezorgd. Het gebied rond het Leidseplein waar het café zich bevindt, is afgezet en de Explosieve Opruimingsdienst is ter plaatse gekomen. Het café is ontruimd en vervolgens door de burgemeester op grond van de Wet Bibob voor de duur van drie maanden gesloten. De rechtbank acht het daarom van groot belang dat er streng opgetreden wordt tegen dergelijke delicten.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een flinke hoeveelheid harddrugs. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich meebrengt. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2018 waaruit blijkt dat verdachte op 4 mei 2017 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld in verband met het uitgeven van vals geld en op 9 januari 2018 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met overtreding van de Opiumwet.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 zal verdachte worden aangemerkt als first-offender. Anders is dat ten aanzien van feit 3.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad opgemaakt op 13 juli 2018 en 9 februari 2018;
  • rapport van JBRA opgemaakt op 11 mei 2018;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. M.H. Keppel GZ- en Kinder- en Jeugdpsycholoog met assistentie van drs. J.G. de Bruin, orthopedagoog op 16 april 2018.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie.
Er is bij betrokkene geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, maar wel sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij kans bestaat op het doorontwikkelen van een (norm overschrijdende) gedragsstoornis, gezien de reeds vertoonde kenmerken van zowel de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis als ook van de
norm overschrijdende gedragsstoornis, de inadequate copingvaardigheden, de beïnvloedbaarheid, zijn agressieregulatie problemen en het cannabisgebruik. Genoemde problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, hebben zijn beperkte cognitieve capaciteiten, zijn reeds vertoonde gedragskenmerken van zowel de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis als ook van de norm overschrijdende gedragsstoornis, zijn beïnvloedbaarheid, zijn beperkte ego-ontwikkeling en zijn inadequate copingvaardigheden hier mogelijk in doorgewerkt (weinig remming vanuit zijn geweten, wellicht onder (groeps)druk gestaan en impulsief gehandeld). Gezien zijn zwakbegaafdheid kan worden afgevraagd in hoeverre hij in staat was om vooraf na te denken over de consequenties. Gezien bovengenoemde (gedrags)problematiek, maar ook gezien zijn ouders geen zicht op hem hebben, hem niet corrigeren en gezien zijn justitieel verleden, acht de psycholoog de kans op (herhaling van) ongeoorloofd/strafbaar gedrag verhoogd aanwezig. Er zijn weinig beschermende factoren aanwezig. De plaatsing bij Back on Track wordt ondersteund. Dit is echter onvoldoende intensief om de gedragsproblematiek te doen verminderen en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling af te wenden. Het wordt daarom noodzakelijk geacht dat verdachte tevens wordt aangemeld bij een forensische polikliniek, waar kan worden bekeken welke behandelmodules nog nodig worden geacht na eventueel het Back on Track-traject. Geadviseerd wordt om bovengenoemde behandeling, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, te realiseren in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht. Er zijn aanwijzingen dat verdachte wordt ingezet door anderen om illegale klusjes op te knappen. In het verleden is hij twee keer veroordeeld voor dergelijke strafbare feiten. Onduidelijk is of dit bij de huidige ten laste gelegde feiten (indien bewezen) weer het geval is geweest. Maar duidelijk is dat verdachte zich in een omgeving begeeft die geen goede invloed op hem heeft.
De Raad heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden: meewerken met IFA vanuit Spirit, meewerken met Back on Track, naar school gaan volgens zijn rooster, meewerken met een agressieregulatie training bij De Waag en een eventuele vervolgbehandeling en een avondklok en locatieverbod. Daarbij dient hij voor een periode van zes maanden elektronisch toezicht te krijgen. Er zijn strakke kaders nodig die verdachte rust en duidelijkheid geven. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA.
JBRA heeft zich aangesloten bij dit advies. De Waag moet nog starten met de behandeling. De moeder is inmiddels naar een andere wijk verhuisd, zodat verdachte weg is uit zijn oude buurt en een eigen kamer heeft. Hij heeft zich gedurende de schorsing goed aan de voorwaarden gehouden. Van belang is dat hij vanaf september weer naar school gaat.
IFA heeft naar voren gebracht dat er onderling met Back on Track afstemming moet plaatsvinden over de begeleiding van verdachte. Verdachte zal per september naar de Amsterdamse [naam school] school gaan op het [lokatie school] .
De moeder heeft aangegeven dat het goed gaat met [verdachte] thuis. Hij werkt mee en houdt zich uit zichzelf aan de avondklok en de andere regels. Zij is daar trots op.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De ernst van de feiten rechtvaardigen het opleggen van een forse straf. Met name de feiten 1 en 2 zijn uitzonderlijke feiten voor een minderjarige verdachte en het baart de rechtbank grote zorgen dat verdachte zich hier mee bezig heeft gehouden. Dat laatste geldt overigens evengoed voor het harddrugsbezit, te meer omdat verdachte kort daarvoor nog was veroordeeld voor een vergelijkbaar feit. Aan verdachte zal dan ook jeugddetentie worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel zal echter gelijk zijn aan het voorarrest. Gelet op de adviezen van de deskundigen en de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive het resterende deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden diverse bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd. Verdachte zal moeten meewerken met de begeleiding vanuit Spirit IFA, Back on Track en hij zal naar school dienen te gaan volgens het rooster. Verdachte zal behandeld gaan worden bij De Waag. Door de grote zorgen die bestaan rondom verdachte en zijn (oude) sociale contacten zal tevens een avondklok, locatieverbod en elektronisch toezicht worden opgelegd, maar voor een maximale duur van drie maanden.
Verdachte dient toezicht en begeleiding te krijgen van de JBRA. Indien verdachte zich niet houdt aan (één van) deze bijzondere voorwaarden loopt hij het risico om opnieuw in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam 2] B.V. te Amsterdam vordert € 388.480,00 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks (een bepaalde mate van) materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De vordering is door de verdediging gemotiveerd betwist.
Ter zitting is niemand namens de benadeelde partij verschenen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 9 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/202454-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 januari 2018 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich onder meer voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is verzonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
Anders dan de raadsman en de Raad ziet de rechtbank geen aanleiding om (gedeeltelijk) de proeftijd te verlengen van deze voorwaardelijk opgelegde werkstraf. Het moeten uitvoeren van de werkstraf is het gevolg dat verdachte dient te ondervinden van het opnieuw overtreden van de Opiumwet na die eerdere veroordeling. Verdachte zal daar tijd mee kwijt zijn, maar dit acht de rechtbank ondanks zijn verplichtingen in het kader van de op te leggen bijzondere voorwaarden niet onoverkomelijk.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
200 (tweehonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 142 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 58 (achtenvijftig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de
algemenevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zal meewerken met Back on Track;
  • onderwijs volgt conform rooster;
  • zal meewerken met de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit;
  • zal meewerken aan de agressieregulatietraining bij De Waag en aan een eventuele aangewezen vervolgbehandeling;
  • zich gedurende maximaal drie maanden zal houden aan een avondklok, deze avondklok houdt in dat de verdachte zich dagelijks tussen 21:00 uur en 7:00 uur zal bevinden in de ouderlijke woning ( [adres 1] );
  • zich gedurende maximaal drie maanden niet zal ophouden in het gebied gelegen tussen de Ceintuurbaan, Amsteldijk, Amstelkade en Tweede van der Helststraat te Amsterdam (zoals ook aangegeven op de bijlage verstrekt aan verdachte bij de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis).
Veroordeelde wordt daarbij gedurende maximaal drie maanden onder
elektronisch toezichtgesteld ter controle op de nakoming van deze voorwaarden.
Verklaart de benadeelde partij [naam 2] B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 9 januari 2018, zijnde een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. Dogan, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.M. Beunk en C.S. Schoorl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2018.