ECLI:NL:RBAMS:2018:5787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
13/650691-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot doodslag met vuurwapen en mes

Op 10 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag op 18 november 2017 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken en met een vuurwapen heeft beschoten. De verdachte werd tijdens de zitting vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, terwijl de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, de vordering indiende. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank vond dat de verdachte, door met een vuurwapen en een mes in de woning van het slachtoffer te komen, willens en wetens op de dood heeft gehandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en moest een schadevergoeding van €5900,- betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en het feit dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn beweegredenen. De benadeelde partij werd gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650691-17
Datum uitspraak: 10 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2018. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling op 18 november 2017 door [slachtoffer] met een mes te steken en hem met een vuurwapen te beschieten.
De tekst van de precieze tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op basis van de verklaringen van onder andere aangever en zijn vriendin mevrouw [naam vriendin] , en op grond van de camerabeelden waarop verdachte door verbalisanten wordt herkend, kan worden vastgesteld dat verdachte samen met [naam 1] en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in de woning van aangever is geweest. Op basis van diezelfde verklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen in zijn handen had en daarmee heeft geschoten. [naam 1] was degene die aangever heeft gestoken. Verdachte en [naam 1] hebben nauw en bewust samengewerkt om het geweld toe te passen waardoor het medeplegen kan worden bewezen. Los van de vraag wat verdachte en [naam 1] in de woning kwamen halen en wat hun intenties waren, kan worden gesteld dat door het gebruik van een mes en het vuurwapen het opzet van de beide daders in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet was gericht op het om het leven brengen van het slachtoffer. Verdachte stond op zeer korte afstand van het slachtoffer en heeft vanuit die positie gericht op het lichaam geschoten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
In het licht van het dossier is het meest aannemelijke scenario dat de drie mannen naar de woning zijn gegaan om een drugsdeal te sluiten, waarbij het mis is gegaan. In de woning wordt immers naast een grote hoeveelheid drugs ook een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen en op de vloer in de hal wordt bovendien nog een hoeveelheid amfetamine gevonden. Op het moment dat de mannen binnenkomen in de woning is [naam vriendin] nog in de woning, maar niet direct waarneembaar voor de mannen. Geheel onverwachts blijkt dan dat [slachtoffer] niet alleen in de woning is. Voorstelbaar en ook waarschijnlijk is dat de drie mannen vreesden voor een ripdeal. Deze onverwachte situatie moet onder controle worden gebracht en daarom wordt een vuurwapen getrokken en getoond. [slachtoffer] gaat verdachte te lijf en dan gaat in de worsteling het vuurwapen af. Nu de confrontatie niet was te voorzien en de aanval van [slachtoffer] , uitgelokt door de plotseling ontstane situatie, een essentiële factor is geweest in het ontstaan van het letsel tijdens een gevecht, is er bij verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin geweest op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] . Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] samen met een ander heeft gestoken en neergeschoten en dat hij daar opzet op heeft gehad. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich gedurende het proces op zijn zwijgrecht beroepen. Hoewel het er alle schijn van heeft dat het ging om een drugstransactie, is het om die reden moeilijk dan wel onmogelijk om scenario’s vast te stellen zoals de raadsman heeft gedaan. Een scenario blijkt ook niet uit het dossier. De rechtbank zal daarom niet uitgaan van het ene dan wel het andere scenario en laat in het midden wat het doel of de intentie is geweest van de afspraak tussen de drie mannen en het slachtoffer. Verdachte had feiten en omstandigheden kunnen aangeven op grond waarvan een alternatief scenario had kunnen worden onderbouwd.
Omdat verdachte een zwijgende proceshouding heeft aangenomen, wat overigens zijn goed recht is, gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever die grotendeels wordt ondersteund door de verklaring van zijn vriendin [naam vriendin] en ook deels door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Hieruit volgt dat drie mannen - een blanke man zijnde verdachte, een Marokkaanse man zijnde [medeverdachte] en een man die door zowel aangever als [naam vriendin] wordt omschreven als een Colombiaanse man - de woning van aangever binnenkwamen en dat niet veel later aangever en zijn vriendin werden gesommeerd om op hun knieën te gaan zitten. Hierbij werd door verdachte een wapen aan hen getoond en welke op aangever werd gericht. Als reactie hierop is aangever op verdachte gesprongen, die het wapen nog steeds vast had, waarna [naam vriendin] haar kans zag om weg te rennen waarna ze in de wc/badkamer terecht is gekomen. De Colombiaanse man heeft vervolgens een mes getrokken en heeft verdachte in zijn rug en bij zijn oor gestoken. Hierop is aangever op de grond gevallen, is verdachte losgekomen uit de worteling en heeft aangever vervolgens van dichtbij in zijn linkerbovenbeen geschoten. Uit het dossier is niet aannemelijk geworden dat het wapen
inde worsteling
per ongelukis afgegaan, zoals de raadsman als alternatief scenario naar voren heeft gebracht, waardoor dat verweer wordt verworpen.
Door een woning te betreden met een vuurwapen en deze ook daadwerkelijk te gebruiken door op een vitaal lichaamsdeel te schieten, namelijk een bovenbeen waar zich slagaders bevinden, van een persoon die al gewond en uitgeschakeld op de grond ligt, heeft verdachte willens en wetens en dus met vol opzet op de dood gehandeld.
Bovendien kan op grond van het voorgaande worden bewezen dat verdachte samen met een ander heeft gehandeld en dat sprake was een bewuste en nauwe samenwerking. Op enig moment moeten de mannen van elkaar immers op de hoogte zijn geraakt van het bezit van de wapens. Of dat nu al voorafgaand aan het betreden van de woning is geweest doet er niet toe. In ieder geval was in de woning sprake van deze bewustwording en heeft verdachte, nadat de Colombiaanse man aangever meerdere keren had gestoken, zich losgemaakt van verdachte en heeft hij geschoten. De uiterlijke verschijningsvorm van dit (opvolgende) handelen wijst op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de Colombiaan, gericht op het om het leven brengen van aangever. Daarbij hebben beiden (uitvoerings)handelingen verricht die de dood van aangever tot gevolg hadden kunnen hebben. Dit betekent dat verdachte ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van de Colombiaanse man, het meerdere malen neersteken van het slachtoffer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 18 november 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet verdachte en zijn mededader voornoemde [slachtoffer]
- meerdere malen met een mes in de borstkas linksachter en bij het linkeroor, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en
- vervolgens meerdere malen met een vuurwapen in/op het linkerbovenbeen van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, zulks terwijl voornoemd misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf en de maatregel

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring verzocht rekening te houden met het feit dat alle betrokkenen schuld hebben gehad.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft het slachtoffer samen met een ander, na een conflict, in zijn eigen woning met een vuurwapen in zijn bovenbeen beschoten en hem meermalen in zijn lichaam gestoken. Het slachtoffer heeft ten gevolge daarvan ernstig letsel opgelopen aan zijn buikslagader, darmen, longen, bovenbeen, bekken en oor. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van wat verdachte hem heeft aangedaan, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Dit behelst niet alleen fysieke klachten, zoals de zichtbare littekens die hem aan deze nare gebeurtenis herinneren en het nog altijd niet goed kunnen lopen en autorijden, maar het slachtoffer heeft ook veel last van angst- en paniekaanvallen waarvoor hij onder behandeling is bij een psycholoog. De eigen woning is bij uitstek een plek waar je je veilig moet kunnen voelen.
Uit het strafblad van verdachte van 5 juli 2018 is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij de strafmaat houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en daarmee geen inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen en geen verantwoordelijkheid heeft afgelegd voor zijn maatschappelijk onaanvaardbaar handelen. Voorts houdt de rechtbank rekening met de lichtvaardige wijze waarmee er in deze zaak met wapens is omgegaan, waarbij ook de vriendin van het slachtoffer aanwezig was, een onschuldige burger die nergens iets mee van doen had.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen redenen aanwezig zijn om af te wijken van de eis van de officier van justitie.

6.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.725,- aan materiële schadevergoeding en
€ 16.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast wordt vergoeding van de proceskosten gevorderd van € 1.512,50.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor een deel niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De gevorderde materiele schade van kleding en de bank is niet onderbouwd door stukken. Uit de foto’s in het dossier blijkt echter wel, en het komt de rechtbank ook aannemelijk voor, dat de kleding die het slachtoffer aan had ten tijde van het delict is beschadigd alsmede de bank die in de woning stond. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De rechtbank schat deze vergoeding op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 18 november 2017.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding komt het de rechtbank voor een deel gegrond voor, namelijk voor het deel dat door stukken voldoende is onderbouwd. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze immateriële schade. De rechtbank schat deze vergoeding op € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 18 november 2017.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief kantonzaken toepassen nu de bovengrens van € 25.000,- niet is bereikt, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 400,- (2 punten à € 200,-).
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. Proceskosten vallen niet onder de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.500,- (vijfduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 18 november 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de
vordering van [slachtoffer], toe
tot € 5.500,-(vijfduizendvijfhonderd euro), bestaande uit € 5.000,- immateriële schade en € 500,- euro materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 november 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, te weten
€ 400,- (vierhonderd euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 5.500,- (vijfduizend vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 november 2017, tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 62 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. W.M.C. van de Berg en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem en A.D.N. Tool, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2018.