ECLI:NL:RBAMS:2018:5782

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
13/680016-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens woninginbraken en poging tot woninginbraak met gevangenisstraf

Op 9 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie woninginbraken en één poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 november 2017 in Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een Iphone oplader, een computer en andere goederen heeft weggenomen uit een woning. Op 10 december 2017 heeft hij opnieuw ingebroken in een andere woning, waarbij hij diverse waardevolle goederen heeft gestolen. Op 14 december 2017 heeft de verdachte wederom ingebroken, ditmaal in de woning van een andere aangever, en op 23 januari 2018 heeft hij geprobeerd in te breken in een woning in Zwanenburg. De rechtbank heeft de verdachte op basis van dactyloscopisch bewijs en getuigenverklaringen wettig en overtuigend schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft geen verantwoording genomen voor zijn daden en heeft geen respect getoond voor andermans eigendom. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680016-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1950,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [pi adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M.M. Heilbron naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres 1] 1) heeft weggenomen een Iphone oplader en/of een computer (Apple Core Duo 2) en/of een telefoon (Apple 6) en/of een of meer manchetkno(o)p(en) en/of een jas (merk Fjall Raven), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] in elk geval aan een ander of
anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een portable computer (merk Apple, type Mac Book pro) en/of een jas (merk (Woolrich) en/of een fles parfum (merk Cloe) en/of twee flessen wijn en/of een hoeveelheid speculaas en/of een
hoeveelheid make-up (merk Chanel) en/of de verpakking van een Rolex horloge en/of twee zonnebrillen (merk Rayban) en/of een hoeveelheid sieraden en/of een Ipod Classic en/of een Iphone oplader en/of een twee zepen (merk Nivea) en/of handschoenen (merk Ugg), geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 3] en/of [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door door middel van een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 14 december 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan [adres 3] ) heeft weggenomen een Ipad 7 (merk Apple) en/of een computer (merk Apple) en/of twee horloges en/of een hoeveelheid sieraden en/of een hoeveelheid prullaria, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij
hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
4.
hij op of omstreeks 23 januari 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres 4] ) weg te nemen een of meer goederen en/of een geldbedrag geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 6] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen/geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader(s), althans een of meer
van hen de voordeur van die woning (met een zogenaamde flipper) heeft/hebben geopend en/of die woning is/zijn binnengegaan en/of het licht in die woning heeft/hebben aangedaan en/of die woning heeft/hebben doorzocht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle vier de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij komt hiertoe op grond van de processen-verbaal waaruit volgt dat verdachte telkens dezelfde modus operandi hanteert (het zogenoemde ‘flipperen’ om een deur te openen). Verder volgt uit een netwerkmeting dat de telefoon van verdachte ten tijde van drie van de vier inbraken een telefoonmast aanstraalde in de buurt van de woning waar is ingebroken. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op het door getuigen opgegeven signalement van de dader, dat rijmt met het uiterlijk van verdachte, en op het geverbaliseerde tapgesprek tussen verdachte en een ander. Tot slot volgt de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde woninginbraken uit de twee DNA-sporen van verdachte, aangetroffen in de woning van aangever [persoon 2] en op de voordeur van aangeefster [persoon 5] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 voert zij aan dat verdachte een alternatief scenario heeft geschetst voor het in de woning van aangever aangetroffen DNA-spoor. Wat feit 2 betreft stelt de raadsvrouw dat de personen die door de buurman in de buurt van de woningen zijn gezien, bezoek van de buren kunnen zijn geweest. Bovendien is er een uur tijd verstreken tussen het moment dat er is ingebroken en de buurman deze personen heeft gezien. Daarnaast is het door de buurman opgegeven signalement te vaag. Dat de telefoon van verdachte in de buurt van de woning een zendmast aanstraalde is te verklaren door het feit dat verdachte in die buurt werkt. Dat kan ook verklaren dat er een DNA-spoor op de deur van aangeefster [persoon 5] (feit 3) is gevonden. Verdachte komt vaak in die buurt en het is denkbaar dat hij een keer die deur heeft aangeraakt. Verder is er niets dat verdachte linkt met die woninginbraak zodat ook ten aanzien van feit 3 vrijspraak dient te volgen. Datzelfde geldt volgens de raadsvrouw voor feit 4. Het door aangeefster [persoon 6] (feit 4) opgegeven signalement van de dader is te algemeen en er is geen DNA van verdachte aangetroffen op de door de dader achtergelaten pet. Ten aanzien van de geverbaliseerde tapgesprekken voert de raadsvrouw aan dat de betreffende telefoon sinds half januari 2018 niet meer door verdachte in gebruik was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde woninginbraak uit de [adres 1] -1 in Amsterdam op 15 november 2017 heeft gepleegd. In de woning worden op het bed in de slaapkamer meerdere opbergdozen aangetroffen die afkomstig waren uit de kledingkast of op de bovenzijde van de kledingkast stonden. Op de bovenzijde van de kledingkast lag een laagje stof. In het stof waren verstoringen waar te nemen. Op de buitenzijde van de kledingkastdeur, aan de bovenzijde ter hoogte van de stofverstoring, is een dactyloscopisch spoor, een handpalmafdruk, veiliggesteld. Er is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd met het dactyloscopisch spoor. Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon, zijnde verdachte, geregistreerd (onder verschillende personalia/aliassen) in de landelijke vinger- en handpalmafdrukken verzameling Havank. Daarbij wordt door twee deskundigen een zeer grote mate van overeenkomst geconstateerd en de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor, verdachte, afkomstig is.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, te weten dat zijn handpalmafdruk eerder op de kledingkast terecht kan zijn gekomen bijvoorbeeld bij een mogelijke bezichtig van huurwoningen, acht de rechtbank onaannemelijk. Nergens blijkt uit dat verdachte deze woning zou hebben bezocht in het kader van de bezichtiging. De verdachte kan zich ook niet herinneren of hij daadwerkelijk een woning op dit adres heeft bezichtigd en zo ja, wanneer dit gebeurd zou zijn. Gesteld dat verdachte wel de betreffende woning zou hebben bezichtigd dan valt niet in te zien waarom hij bij die gelegenheid bovenop een kast in de slaapkamer heeft gevoeld met zijn hand. Gelet op het feit dat het dactyloscopisch spoor is aangetroffen meteen na de ontdekking van de inbraak in de woning, dat het spoor zich bevond op een kledingkast die is doorzocht en waar dingen vanaf en uit zijn gepakt, wordt bewezen geacht dat de verdachte als dader bij die inbraak betrokken is geweest. Het andersluidende verweer wordt verworpen.
4.3.2.
Bewijsoverweging feit 3
Ook bij de onder 3 ten laste gelegde woninginbraak uit [adres 3] in Amsterdam op 14 december 2017 is een dactyloscopisch spoor, een handpalmafdruk, veiliggesteld. De woning betreft een appartement in een portiekflat. De centrale toegangsdeur van de portiekflat is voorzien van een cilinderslot. Na toegang tot deze deur is een centraal trappenhuis gesitueerd dat toegang biedt tot alle aangelegen voordeuren van de woningen. De woning van aangeefster [persoon 5] is gelegen op de tweede etage van de portiekflat. Op de buitenzijde van de voordeur van aangeefster wordt het dactyloscopisch spoor veiliggesteld. Ook met dit spoor is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd wat heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon, zijnde de verdachte. De twee deskundigen constateren een zeer grote mate van overeenkomst en de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Deze bevindingen liggen zoals hierboven aangegeven, geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte vaak in de buurt van de woning, [wijknaam] , komt en het denkbaar is dat hij een keer die deur heeft aangeraakt. Deze verklaring is niet verder onderbouwd of van enige verankering voorzien. Het dactyloscopisch spoor is bovendien direct na de inbraak aangetroffen op de voordeur van de woning gelegen op de tweede verdieping van een portiekflat, in een ruimte die van de straat is afgesloten middels een centrale toegangsdeur. Genoemde verklaring van verdachte acht de rechtbank daarom ongeloofwaardig.
Daar komt bij dat de politie onderzoek heeft gedaan naar de historische telecomgegevens van verdachte. In een verhoor van verdachte geeft hij op als zijn telefoonnummer [nummer] . Verdachte heeft op de zitting ontkend dat dit zijn telefoonnummer is. Op de pagina van het verhoor waarin staat dat de verdachte heeft verklaard dat dit zijn nummer is, staat echter zijn handtekening (pagina 016 van het dossier). Bij Stichting [naam stichting 1] is het aldaar bekende telefoonnummer van verdachte gevorderd. [naam stichting 2] werkt samen met de stichting en antwoordt op de vordering dat het telefoonnummer van verdachte [nummer] is. Geconfronteerd met deze gegevens heeft verdachte op de zitting aangegeven dat hij niet zeker weet of dit zijn nummer is. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het telefoonnummer [nummer] wel in gebruik is (geweest) bij verdachte. Op basis van een netwerkmeting is vastgesteld dat voornoemd telefoonnummer zich op het moment van de diefstal in het geografische dekkingsgebied bevindt van de cell-id’ waarin zich ook de woning bevindt waaruit is gestolen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook de onder 3 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal heeft gepleegd. Het verweer wordt verworpen.
4.3.3.
Bewijsoverweging feit 4
Op 23 januari 2018 komt aangeefster [persoon 6] omstreeks 19:15 uur aan bij haar woning op de [adres 4] in Zwanenburg. Zij ziet licht in haar woning branden en ziet door het woonkamerraam dat er iemand in haar woonkamer loopt. Zij is vervolgens richting de trap in het portiek gelopen en gaan roepen. Zij ziet een onbekende man in de deuropening van haar voordeur staan die kort daarna naar beneden loopt en haar passeert. Vervolgens komt er een tweede man de portiek trap van haar woning af. Aangeefster ziet de twee mannen gezamenlijk wegrennen, waarbij de tweede man zijn pet verliest. De tweede man omschrijft aangeefster onder meer als volgt: man, Marokkaans uiterlijk, ongeveer 60 jaar oud, ongeveer 1.79 meter lang, dun postuur, donkergrijs kort gemillimeterd haar, droeg een hoofddeksel (een zogenoemde Franse pet). Verdachte voldoet aan dit signalement.
Er is een technische actie aangesloten op voornoemd telefoonnummer van verdachte. Uit deze technische actie blijkt dat het nummer op 23 januari 2018 om 19:18:04 een basisstation aanstraalt in Zwanenburg. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van de raadsvrouw dat een ander dan verdachte de telefoon van verdachte in gebruik had. In het dossier zit een uitdraai van tapgesprekken op die locatie op dat moment. In de uitdraai van het eerst in het dossier opgenomen gesprek staat “ [naam] ( [aanduiding letters] )” (pagina 191 van het dossier). Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij de uitwerking van tapgesprekken afkortingen worden gebruikt en de afkorting [afkorting 1] voor naam genoemd en [afkorting 2] voor stemherkenning staat. [naam] is de voornaam van verdachte. Uit de uitdraai van tapgesprek om 19:18:53 volgt dat [naam] verstopt zit, hij de pet eraf heeft gehaald en wil dat de man met wie hij belt terugkomt met de auto. De man waarmee hij belt zegt onder andere dat ‘ze’ de politie heeft gebeld en die smerissen daar zijn (pagina 195 van het dossier). Daar komt bij dat de verdachte vaker een platte Franse pet draagt, hetgeen hij op de zitting heeft bevestigd. Aangeefster noemt het hoofddeksel en een dergelijke pet wordt ook ter plaatse aangetroffen.
Gelet op het door aangeefster gegeven signalement, de technische actie op voornoemd telefoonnummer en de inhoud van de tapgesprekken, wordt voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4 ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde diefstal met een ander heeft gepleegd.
4.3.4.
Bewijsoverweging feit 2
Aangeefsters [persoon 3] en [persoon 4] doen aangifte van een gekwalificeerde diefstal uit hun woning op de [adres 2] in Amsterdam op 10 december 2017. De inbraak heeft plaatsgevonden tussen 15:00 uur en 19:30 uur. Uit een buurtonderzoek blijkt dat getuige [persoon 7] die dag tussen 14:00 uur en het moment dat het donker werd hoort dat er bij hem en bij buren gelijktijdig wordt aangebeld. Hij vertrouwt het niet, hoort geluiden voor zijn deur en gaat kijken. Hij ziet een oudere man met grijs haar half verscholen voor zijn deur staan. De man omschrijft [persoon 7] als volgt: man blank tot licht getint, ongeveer 1.75 meter lang, slank postuur, leeftijd 60-70 jaar oud, grijze bakkebaarden, grijze snor, de man was netjes gekleed en droeg een zogenaamde ‘oude mannen pet’.
Op basis van eerder genoemde netwerkmeting is vastgesteld dat het telefoonnummer in gebruik bij verdachte zich op het moment van de diefstal in het geografische dekkingsgebied bevindt van de cell-id waarin zich ook de woning bevindt waaruit is gestolen.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat een signalement en netwerkmeting op zichzelf ruimte laten voor de mogelijkheid dat verdachte niet in de woning is geweest. De rechtbank betrekt echter bij haar overwegingen dat verdachte zich - gelet op de bewezenverklaring van de feiten 1, 3 en 4 - in de periode van november 2017 tot en met januari 2018 kennelijk bezig heeft gehouden met woninginbraken. Bij de woninginbraken lijkt door verdachte steeds gebruik te zijn gemaakt van een valse sleutel, een flipper, hetgeen niet afwijkt van de wijze van binnentreden in de woning op de [adres 2] . Bij de aanhouding van verdachte relateren verbalisanten ook dat verdachte een plastic plaatje weggooit dat de verbalisanten ambtshalve kennen als een flipper. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar overwegingen dat het door de getuige [persoon 7] gegeven signalement gedetailleerd en karakteristiek is en overeenkomt met verdachte.
Alles in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich ook aan de onder 2 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal heeft schuldig gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 15 november 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] 1, heeft weggenomen een Iphone oplader en een computer (Apple Core Duo 2) en een telefoon (Apple 6) en manchetknopen en een jas (merk Fjall Raven), toebehorende aan [persoon 2] waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 10 december 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen een portable computer (merk Apple, type Mac Book pro) en een jas (merk Woolrich) en een fles parfum (merk Cloe) en twee flessen wijn en speculaas en make-up (merk Chanel) en de verpakking van een Rolex horloge en twee zonnebrillen (merk Rayban) en sieraden en een Ipod Classic en een Iphone oplader en zeep (merk Nivea) en handschoenen (merk Ugg), toebehorend aan [persoon 3] en/of [persoon 4] , waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
op of omstreeks 14 december 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 3] heeft weggenomen een Ipad 7 (merk Apple) en een computer (merk Apple) en twee horloges en een hoeveelheid sieraden en een hoeveelheid prullaria, toebehorende aan [persoon 5] , waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
op 23 januari 2018 te Zwanenburg, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 4] weg te nemen goederen en/of geld toebehorend aan [persoon 6] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van een valse sleutel, opzettelijk met zijn mededader naar die woning is toegegaan, waarna verdachte en zijn mededader, althans een of meer van hen, de voordeur van die woning met een zogenaamde flipper hebben geopend en die woning zijn binnengegaan en het licht in die woning hebben aangedaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt heeft de raadsvrouw subsidiair het volgende aangevoerd. Verdachte is in de afgelopen vijf jaren slechts éénmaal eerder veroordeeld. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten en niet bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Omdat er geen braak is geconstateerd en er inzake feit 4 sprake is van een poging, vindt zij dat er een lagere straf opgelegd dient te worden dan door de officier van justitie is geëist.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan drie woninginbraken en een poging daartoe, welke poging hij samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor andermans eigendom en voor overlast gezorgd. Daarnaast zorgen woninginbraken in de samenleving in het algemeen, en voor de betrokkenen in het bijzonder, voor gevoelens van angst en onveiligheid. Angst die ook wordt omschreven door een aangeefster in haar vordering als benadeelde partij. Verdachte heeft bij de woninginbraken niet alleen waardevolle goederen weggenomen, maar ook goederen met emotionele waarde zoals sieraden ontvangen van familie en manchetknopen van een overleden vriend van een aangever. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft alleen aan zijn eigen financiële gewin gedacht. Daarbij komt dat de verdachte geen enkele verantwoording heeft genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juli 2018, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging in strafverzwarende mate rekening mee.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 30 april 2018. Hieruit blijkt dat het de voorkeur van de reclassering geniet om - mede gelet op de illegale status van verdachte - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting en op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden is.

9.Beslag

In het onder 3. ten laste gelegde feit is het volgende goed in beslag genomen:
Nummer Voorwerp
2. 1.00 STK Handschoen (5500938).
Verbeurdverklaring
Nu met behulp van de onder 2. genoemde handschoen het onder 3. bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [persoon 2] (feit 1) vordert € 862,00 (achthonderdtweeënzestig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 3] (feit 2) vordert € 676,50 (zeshonderdzesenzeventig euro en vijftig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 4] (feit 2) vordert € 400,95 (vierhonderd euro en vijfennegentig eurocent) - en een vergoeding voor ringen van haar grootmoeder waaraan zij geen concreet bedrag kan koppelen - aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 5] (feit 3) vordert € 1.773,85 (zeventienhonderddrieënzeventig euro en vijfentachtig eurocent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [persoon 2] en [persoon 5] volledig kunnen worden toegewezen. Hij is verder van mening dat de vordering van [persoon 3] kan worden toegewezen met uitzondering van de € 650,00 die zij vordert ten aanzien van het door haar aangeschafte alarmsysteem en beveiligingscamera’s. Hiervan zijn namelijk geen facturen bijgevoegd en deze schadepost is onvoldoende onderbouwd. De vordering van [persoon 4] schat de officier van justitie op
€ 500,00. Hij verzoekt de rechtbank bij alle vorderingen de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente te bepalen.
10.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, gelet op haar primaire standpunt dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair verzoekt zij de vordering van [persoon 2] af te wijzen wat het schadebedrag voor het vervangen van sloten betreft, nu geen braaksporen aan de deur zijn geconstateerd. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat slechts de kostenposten op de vordering van [persoon 5] die met stukken zijn onderbouwd, kunnen worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verder is zij van mening dat zowel het door [persoon 3] gevorderde materiële schadebedrag als het immateriële schadebedrag, onvoldoende is onderbouwd en dus dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot voert de raadsvrouw aan dat de vordering van [persoon 4] in het geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niets is onderbouwd met bewijsstukken.
10.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partijen door het onder 1., 2. en 3. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dat deze schade voldoende is onderbouwd door de benadeelde partijen. Het door [persoon 3] immaterieel gevorderde schadebedrag is niet voor toewijzing vatbaar nu niet blijkt van een grondslag voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Haar vordering wordt dus in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Dit betekent dat de vordering van [persoon 2] geheel wordt toegewezen (á € 862,00 (achthonderdtweeënzestig euro). De vordering van [persoon 3] wordt toegewezen tot een bedrag van € 26,50 (zesentwintig euro en vijftig eurocent), de vordering van [persoon 4] wordt geschat op € 500,00 (vijfhonderd euro) en de vordering van [persoon 5] wordt geheel toegewezen (á € 1.773,85 (zeventienhonderddrieënzeventig euro en vijfentachtig eurocent)).
De vorderingen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoeningen de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde:
-
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
-
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart het op de beslaglijst onder 2. genoemde goed verbeurd.
Wijst toe de vorderingen van de benadeelde partijen
  • [persoon 2] (feit 1) wonende te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 862,00 (achthonderdtweeënzestig euro);
  • [persoon 3] (feit 2), wonende te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 26,50 (zesentwintig euro en vijftig eurocent);
  • [persoon 4] (feit 2), wonende te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro);
  • [persoon 5] (feit 3), wonende te Amsterdam, toe tot een bedrag € 1.773,85 (zeventienhonderddrieënzeventig euro en vijfentachtig eurocent);
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
  • [persoon 2] (feit 1), te betalen de som € 862,00 (achthonderdtweeënzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 (zeventien) dagen;
  • [persoon 3] (feit 2), te betalen de som van € 26,50 (zesentwintig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag;
  • [persoon 4] (feit 2), te betalen de som € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen;
  • [persoon 5] (feit 3), te betalen de som € 1.773,85 (zeventienhonderddrieënzeventig euro en vijfentachtig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 (zevenentwintig) dagen;
met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2018.