Beoordeling
5. In deze zaak is in de eerste plaats aan de orde of sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en zo ja, of deze rechtsgeldig door [verweerders] is opgezegd.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval worden beoordeeld of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Daarbij is, anders dan [verweerders] aanvoert, niet doorslaggevend wat partijen beoogd hebben. Bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, in onderling verband bezien. Daarbij moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Voorts is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, in hun onderling verband worden bezien.
7. Het staat vast dat [verweerders] de door [verzoeker] opgestelde arbeidsovereenkomst niet heeft ondertekend. Of [verweerders] aan [verzoeker] , voordat hij als TC begon, heeft toegezegd dat hij in dienst zou komen is vooralsnog niet gebleken. [verzoeker] verrichtte echter gedurende meer dan drie opeenvolgende maanden wekelijks dan wel gedurende ten minste twintig uren per maand arbeid, zodat het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW van kracht is. Uitgangspunt is dus dat [verzoeker] vermoed wordt de werkzaamheden te hebben verricht krachtens een arbeidsovereenkomst.
8. Ook overigens zijn er echter voldoende aanwijzingen om te concluderen dat [verzoeker] bij [verweerders] op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verrichtte, en niet als vrijwilliger, zoals [verweerders] beweert:
- de door [verweerders] betaalde vergoeding van € 550,00 per maand overschreed de gebruikelijke, fiscaal toegestane vrijwilligersvergoeding van € 150,00 per maand ruimschoots;
- [verzoeker] had vaste werktijden, namelijk op de dagen dat de onderbouw traint (maandag, woensdag en zaterdag);
- het feit dat [verweerders] de samenwerking formeel heeft beëindigd bij brief van 6 maart 2018, omdat er een “onwerkbare situatie” was ontstaan.
9. [verweerders] heeft daartegen ingebracht dat [verzoeker] niet was gehouden de werkzaamheden persoonlijk te verrichten en dat er ook geen gezagsverhouding bestond. [verzoeker] weerspreekt dit. Het was volgens hem niet zo dat hij zich mocht laten vervangen. Het ging juist om hem als persoon. Er was bovendien wel degelijk een gezagsverhouding: er was een omschreven takenpakket en hij werd aangestuurd door de technisch manager [naam technisch manager] , aldus [verzoeker] .
10. De kantonrechter acht voldoende aangetoond dat [verzoeker] de werkzaamheden persoonlijk moest vervullen. In de door [verweerders] voor [verzoeker] opgestelde Vrijwilligersregeling is niets opgenomen over de mogelijkheid om de werkzaamheden door een ander te laten vervullen. Dit lijkt ook niet de bedoeling, gezien de wijze waarop [verzoeker] aan de ouders en de club als nieuwe TC onderbouw is gepresenteerd. Uiteraard zal er vervanging moeten worden geregeld als [verzoeker] afwezig is door ziekte, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat hij de werkzaamheden niet persoonlijk hoefde te verrichten. Ook staat voldoende vast dat er een gezagsverhouding was: in de door [verzoeker] overgelegde mailwisseling met technisch manager [naam technisch manager] van februari 2017 wordt verwezen naar de algemene TC taken en werkzaamheden beschreven in het Technisch Jeugdplan. Voorts kan uit de door [verweerders] voor [verzoeker] opgestelde Vrijwilligersregeling worden opgemaakt dat zijn taken en verantwoordelijkheden specifiek staan beschreven en dat er twee keer per seizoen een beoordeling van de trainer plaatsvindt.
11. [verweerders] heeft onvoldoende te bewijzen feiten en omstandigheden genoemd die, indien bewezen, leiden tot de conclusie dat er geen gezagsverhouding was en dat [verzoeker] zich bij zijn werkzaamheden kon laten vervangen. De enkele stelling van [verweerders] dat er geen gezagsverhouding was en dat [verzoeker] zich mocht laten vervangen is niet voldoende.
12. [verweerders] heeft – subsidiair - nog aangevoerd dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht. Dit bevrijdend verweer, waarvoor de bewijslast bij [verweerders] ligt, heeft zij echter verder niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Dat [verzoeker] ook werkzaamheden verricht voor de [naam vereniging] en als taxichauffeur is onvoldoende om de relatie met [verweerders] als een overeenkomst van opdracht te beschouwen.
13. Uit de door [verzoeker] opgestelde concept-overeenkomst wordt afgeleid dat partijen beoogden een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan, ingaande 1 mei 2017 voor een periode van 12 maanden. De aanstelling was voor de duur van het voetbalseizoen. Ook het concept voor de Vrijwilligersregeling die door [verweerders] is opgesteld, gaat daar vanuit en noemt ook een bepaalde tijd, te weten tot en met 31 mei 2018. Hoewel de einddatum in beide concept-overeenkomsten niet eensluidend is, is de intentie van partijen dat wel. Er zal van worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 1 juni 2018.
14. Nu geoordeeld is dat sprake was van een arbeidsovereenkomst, is aan de orde of de opzegging door [verweerders] van 6 maart 2018 moet worden vernietigd en of [verweerders] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon.
15. Naar het oordeel van de kantonrechter is de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig, omdat niet is gebleken dat er sprake was van een voor een ontslag op staande voet vereiste dringende reden welke onverwijld aan [verzoeker] is meegedeeld. Duidelijk is dat [verweerders] in de veronderstelling verkeerde dat er geen arbeidsovereenkomst tussen partijen bestond en dat zij daarom niet gebonden was aan de ontslagregels. Dat neemt niet weg dat nu is geoordeeld dat er wel een arbeidsovereenkomst was, zij zich als werkgever moet houden aan het ontslagrecht. Uit de brief van 6 maart 2018 blijkt niet anders dan dat [verweerders] zich op het standpunt stelt dat er een onwerkbare situatie is ontstaan. Dit is onvoldoende om het ontslag te rechtvaardigen.
16. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van die opzegging worden toegewezen.
17. Omdat de opzegging wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort tot 1 juni 2018, de datum waarop deze van rechtswege is geëindigd, en heeft [verzoeker] recht op loon. De vordering van [verzoeker] tot loonbetaling over de resterende periode van het contract zal daarom eveneens worden toegewezen als hierna te melden. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerders] te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 25%.
18. Nu het primair verzochte wordt toegewezen behoeven de subsidiaire verzoeken geen bespreking meer.
19. [verzoeker] heeft betoogd dat de bestuursleden van [verweerders] , tegen wie het verzoek eveneens is gericht, persoonlijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het achterstallige loon, omdat hen een verwijt kan worden gemaakt van het onrechtmatig handelen van de vennootschap en zij dat handelen in verband met de kenbare belangen van [verzoeker] hadden behoren te voorkomen. [verzoeker] doelt hiermee op de door [verweerders] gehanteerde fiscale constructie waarbij zij om te voldoen aan de fiscale vrijwilligersregeling van [verzoeker] eiste dat hij het hem toekomende bedrag op vier verschillende rekeningen liet overmaken. Hoewel deze handelwijze op het eerste gezicht niet lijkt te voldoen aan de fiscale eisen, is dit gegeven onvoldoende om de door [verzoeker] beoogde persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders aan te nemen. In dat geval moet immers zijn voldaan aan de eisen van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). [verzoeker] heeft daartoe onvoldoende gesteld. Zo is niet per bestuurder gesteld van welke gedraging hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en welk verwijt dat dan precies is. [verzoeker] heeft zijn stellingen op dit [verweerder sub 3] onvoldoende onderbouwd.
Anders dan [verweerders] betoogt, is het verzoek van [verzoeker] jegens de bestuursleden wel ontvankelijk, want dit valt binnen de reikwijdte van artikel 7:686a lid 3 BW, maar het verzoek zal worden afgewezen.
20. Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.