ECLI:NL:RBAMS:2018:5694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
AMS 18/1202
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlaging bijstandsuitkering op grond van verwijtbaar niet behouden van arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in een beroep van [eiser] tegen een besluit van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel. Het college had op 31 augustus 2017 de bijstandsuitkering van [eiser] over de maand september 2017 met 100% verlaagd, omdat hij zijn arbeid verwijtbaar niet had behouden. [eiser] had in het kader van zijn re-integratie op 1 augustus 2017 een tijdelijke baan bij een drukkerij, maar na vier uur werken was hij zonder afmelding vertrokken. Tevens was hij op meerdere sollicitatiegesprekken niet verschenen. Het college verklaarde het bezwaar van [eiser] tegen de verlaging ongegrond, waarna [eiser] beroep instelde.

Tijdens de zitting op 21 juni 2018 was [eiser] niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat [eiser] door zijn eigen handelen de verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet was nagekomen. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de betrokkenen, waaronder een medewerker van het bedrijf waar [eiser] werkte, die bevestigde dat hij zonder afmelding was vertrokken.

De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om de maatregel te matigen en dat het college terecht de bijstandsuitkering had verlaagd. Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1202

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R.A. van Heijningen),
en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Uzun).
Partijen worden hierna genoemd: [eiser] en het college.

Procesverloop

Met het besluit van 31 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft het college de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van [eiser] over de maand september 2017 met 100% verlaagd. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 21 juni 2018.
[eiser] en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1
[eiser] en zijn partner ontvangen sinds 6 oktober 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Aan [eiser] zijn de arbeidsverplichtingen opgelegd die aan het ontvangen van een bijstandsuitkering zijn verbonden.
1.2
[eiser] is in het kader van zijn re-integratie op 1 augustus 2017 via [bedrijf 1] gaan werken bij een drukkerij. Het werk bestond uit het samenstellen en plaatsen van reclamepakketten in een sorteermachine. Na 4 uur werken is [eiser] met dit werk gestopt en vertrokken. Vervolgens is [eiser] op 15 augustus en 29 augustus 2017 niet verschenen voor een sollicitatiegesprek bij achtereenvolgens [bedrijf 2] . en [bedrijf 3] Ook is [eiser] op 21 en 28 augustus 2017 niet verschenen op het [bedrijf 4] in [bedrijf 4] .
2. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen. De maatregel is aan [eiser] opgelegd, omdat hij passende, algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3.1
[eiser] betwist dat hij op 1 augustus 2017 zonder zich bij zijn werkgever af te melden is opgehouden met zijn werk als productiemedewerker en is vertrokken. Ook betwist hij dat hij afspraken over sollicitatiegesprekken niet is nagekomen.
3.2
Het college handhaaft gemotiveerd het bestreden besluit.
Welke wettelijke voorschriften zijn van toepassing?
4.1
Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Pw verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening als bedoeld in artikel 8 van de Pw als iemand de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet nakomt.
Op grond van artikel 18, vierde lid, verlaagt het college in ieder geval de bijstand in het geval van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting tot het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Op grond van artikel 18, negende lid, ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van artikel 18, tiende lid, stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.2
Op grond van artikel 9 van de Afstemmingsverordening Ouder-Amstel 2015 (de verordening) bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand, indien een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet nakomt.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
5. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor [eiser] belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat het in beginsel aan het bijstandverlenend orgaan is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan.
6. Bij de gedingstukken bevinden zich een rapportage van 1 september 2017 van klantmanager [naam 1] , een verklaring van [eiser] van 30 augustus 2017 en een aantal e‑mailberichten. Daaruit komt het volgende naar voren. Een medewerker van [bedrijf 1] deelt op 7 augustus 2017 telefonisch mee dat [eiser] op 1 augustus 2017 van zijn werk is weggegaan zonder de operator te informeren; het werk voldoet aan de arbo-wetgeving, is fysiek niet zeer belastend en [eiser] heeft geen melding gemaakt van rugklachten of andere fysieke beperkingen. [eiser] bevestigt in zijn verklaring dat hij is weggelopen zonder iets te zeggen. Daarnaast was [eiser] uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek op 15 augustus 2017 bij [bedrijf 2] in Amsterdam. Op 17 augustus 2017 bericht [bedrijf 2] dat [eiser] niet is verschenen en daarna niet bereikbaar was. [eiser] bevestigt in zijn verklaring dat hij niet is geweest. Op 17 augustus 2017 bericht re-integratieadviseur [naam 2] dat [eiser] al twee dagen telefonisch niet bereikbaar is en niet reageert op sms-berichten om met spoed contact met haar op te nemen. Op 29 augustus 2017 was [eiser] uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek bij [bedrijf 3] in Amsterdam. De klantmanager bericht op 30 augustus 2017 dat [bedrijf 3] haar telefonisch heeft meegedeeld dat [eiser] niet op het sollicitatiegesprek is verschenen en de afspraak ook niet heeft verzet.
7. Op grond van het voorgaande volgt de rechtbank het standpunt van het college dat [eiser] door eigen toedoen de verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet is nagekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de in 6. weergegeven gang van zaken. [eiser] heeft bovendien in een door hem ondertekende verklaring van 30 augustus 2017 bevestigd dat hij zonder zich af te melden zijn werkplek op 1 augustus 2017 heeft verlaten.
8. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of [eiser] van deze gedraging een verwijt treft. De bewijslast dat hem niets verweten kan worden rust op [eiser] . [1] Voor zover [eiser] stelt dat hem geen verwijt treft omdat hij na uren werken een ondraaglijke pijn in zijn rug kreeg, is de rechtbank dit niet met hem eens. De rechtbank ziet niet in dat [eiser] hierdoor zijn werkplek mocht verlaten, zonder zich af te melden. Bovendien heeft [eiser] deze stelling niet met objectieve, medische informatie onderbouwd. Evenmin is gebleken dat [eiser] eerder melding heeft gemaakt van rugklachten of andere fysieke beperkingen bij zijn re-integratieadviseur en/of werkgever.
9. De rechtbank oordeelt dat er geen dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 18, tiende lid, van de Pw, die tot nadere afstemming aanleiding geven. De gestelde rugklachten hebben te maken met de reden waarom [eiser] is vertrokken van zijn werkplek en proberen zijn stelling te ondersteunen dat hem geen verwijt treft. Hiervoor is al geoordeeld dat de rechtbank het niet eens is met de stelling dat [eiser] niet verwijtbaar heeft gehandeld. Die stelling kan in dit kader daarom geen rol spelen. [eiser] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die aanleiding geven de maatregel te matigen. Ook overigens is hiervan niet gebleken.
10. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college terecht de bijstandsuitkering van [eiser] over de maand september 2017 met 100% heeft verlaagd.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3672.