ECLI:NL:RBAMS:2018:5643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
13-752116-17 18-860
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek naar de overlevering van een persoon in verband met een Europees aanhoudingsbevel, met aandacht voor detentieomstandigheden in België

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 juli 2018, wordt de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon behandeld. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, België. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn besproken. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek heropend, omdat er zorgen zijn over de detentieomstandigheden in België, vooral in het licht van recente stakingen van gevangenispersoneel. De rechtbank is van oordeel dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen totdat er meer duidelijkheid is over de uitkomst van de onderhandelingen omtrent de nieuwe regelgeving in België en de gevolgen daarvan voor de detentieomstandigheden. De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752116-17
RK-nummer: 18/860
Datum uitspraak: 31 juli 2018
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2017 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot arrestatie bij verstek uitgevaardigd door bovengenoemde Onderzoeksrechter op 29 november 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren, nu uit de omschrijving van het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, niet blijkt van enige betrokkenheid. Hij ontkent met klem enige betrokkenheid. Uit het EAB blijkt niet op welke wijze is geobserveerd en hoe de opgeëiste persoon in aanraking zou zijn gekomen met verdovende middelen. Zijn rol was die van chauffeur, de ‘Bob’, bij het uitgaan.
Oordeel rechtbankDe rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon betreft stelt de rechtbank vast dat uit de feitsomschrijving blijkt dat zou zijn waargenomen dat de opgeëiste persoon op 9 en 14 november 2017 bestuurder is geweest van de huurauto, Suzuki Swift met kenteken [nummer] . Deze auto zou zijn gebruikt voor het afleveren van verdovende middelen op verschillende adressen in België.
Van belang is dat het hier een vervolging betreft, een lopend onderzoek, en dat in de loop van dit onderzoek de eventuele betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit waarvan hij verdacht wordt, nader zal worden onderzocht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het EAB voldoet aan de vereisten van artikel 2, tweede lid en onder e, van de OLW.
De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.
De gerechtvaardigdheid van de verdenking behoeft in de onderhavige procedure niet te worden onderbouwd. De beoordeling en waardering van het bewijs dient bij uitsluiting te geschieden door de Belgische rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot het feit waarvoor de overlevering wordt toegestaan.

4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Substituut-procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings, Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) heeft op 22 maart 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] .1998.Deze garantie houdt in, eens betrokkene in België tot een vrijheidsbenemende straf of matregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit in toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Aan deze voorwaarde is voldaan, nu het onder 4 bedoelde feit strafbaar is naar Nederlands recht en kan worden gekwalificeerd als
‘medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’en
‘medeplegen van een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat de bewijsconcentratie in België is, dat de Belgische rechtsorde is aangetast door de invoer van de verdovende middelen en dat de feiten slechts gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Belgische autoriteiten en de verdere vervolging in België de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is aangevoerd dat het hier een jonge man betreft, die in Nederland onbekend is in het Justitiële Documentatie Register, een opleiding volgt en een stage wil lopen en onlangs een bedrijfje is gestart. Overlevering aan België zal dit alles doorkruisen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de stakingsonderhandelingen in België nog niet zijn afgerond, maar slechts opgeschort. Zij vreest dat na overlevering opnieuw een stakingsgolf zou kunnen ontstaan waardoor de opgeëiste persoon alsnog kan worden blootgesteld aan een onmenselijke en vernederende behandeling, in strijd met de waarborgen van artikel 4 van het Handvest.
De officier van justitie heeft daartegen ingebracht dat uit het bericht van 11 juli 2018 van de FOD Justitie blijkt dat de staking officieel is beëindigd op 10 juli [2018] om 22:00 uur. Het normaal regime wordt weer ingevoerd en dit proces kan 1 tot 2 dagen innemen. Daarmee is de vrees voor schending van artikel 4 van het Handvest weggenomen, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toegezegd dat – mocht een nieuwe staking uitbreken in juist die penitentiaire inrichting in België waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst en de overlevering heeft nog niet feitelijk plaatsgevonden – zij gebruik zal maken van de bevoegdheid die zij ontleent aan artikel 35, derde lid OLW.
Oordeel rechtbank
De Belgische justitiële autoriteit heeft in het bericht van 11 juli 2018 van de FOD Justitie over de stakingen de volgende informatie verstrekt:
De stakingen zijn begonnen op 19 juni jl. en troffen alle Belgische gevangenissen, zij het in verschillende mate. De inzet van de staking was de invoering van een gegarandeerde dienstverlening tijdens stakingen in de gevangenissen, waarvan het voorontwerp van wet midden juni werd aangenomen door de Ministerraad. Ook het ontwerp van nieuw statuut voor het gevangenispersoneel was een inzet.
Dit ontwerp voorziet in de mogelijkheid om personeel desnoods op te vorderen om een minimale regime aan de gedetineerden te kunnen bieden in geval van staking. Dit regime omvat het recht op voeding, hygiëne, zorg, briefwisseling, bezoek, telefoon, wandeling, en toegang tot de advocaat, consulaire of diplomatieke vertegenwoordiger en godsdienst.
De staking vond plaats in alle gevangenissen. Wel werden zij om beurten gehouden in de Nederlandstalige, resp. Franstalige inrichtingen, maar alle personeelsleden zijn vrij om alle dagen te staken.
Vanaf het begin van de staking zijn er formele en informele onderhandelingen opgestart met de vakbonden. Tijdens deze fase hebben de vakorganisaties een aantal opmerkingen kunnen maken rond het voorontwerp van tekst. Hieruit werd een nieuwe tekst opgemaakt waar de sociale partners tegen 26 juli op zullen reageren. Daarna zal de tekst opnieuw voorgelegd worden op de Ministerraad. Op basis hiervan heeft het personeel beslist het werk te hervatten.
Zoals gemeld werd er in alle gevangenissen gestaakt, maar wel op verschillende wijze naar gelang de inrichting. Het regime dat een actie aangeboden kan worden is immers afhankelijk van het aantal werkwilligen op die dag. De activiteiten die prioritair voorgaan zijn: douche, wandeling, telefoon en bezoek. Voedsel- en medicatiebedeling is altijd gegarandeerd. Het werkwillig personeel doet er steeds alles aan om een maximum aan basisvoorzieningen inzake regime aan de gedetineerden te bieden.
Wat betreft de naleving van artikel 4 van het Handvest heeft de Belgische justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
Zolang de minimale dienstverlening niet wettelijk is geregeld kunnen wij niet garanderen dat tijdens stakingen de detentieomstandigheden zullen beantwoorden aan de eisen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook niet voor gedetineerden voor wie de nodige garanties werden gegeven.
Tot slot heeft de Belgische justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt over de beëindiging van de stakingen:
De staking is officieel beëindigd op 10 juli om 22 uur. Vanaf 11 juli starten de gevangenissen terug op en wordt het normaal regime weer ingevoerd. Dit proces kan 1 tot 2 dagen innemen.
Nu de staking voorbij is, worden de gevangenisregimes uiteraard weer normaal uitgevoerd in de Belgische gevangenissen. An sich antwoorden deze regimes aan de vereisten van in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de nu beschikbare informatie moet worden geconcludeerd dat tijdens stakingen in de Belgische gevangenissen sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Hoewel de stakingen op 10 juli 2018 zijn beëindigd en het normale regime weer is ingevoerd, is de rechtbank van oordeel dat nog altijd sprake is van een zorgwekkende situatie. Hierbij is van belang dat de onderhandelingen over de nieuwe regelgeving nog gaande zijn en dat de uitkomst van die onderhandelingen onzeker is.
Verder acht de rechtbank, mede gelet op de eerdere stakingen door gevangenispersoneel in België in de afgelopen periode, de kans op nieuwe stakingen gedurende de onderhandelingen reëel.
Mocht het tot een nieuwe staking komen voordat de nieuwe regelgeving is ingevoerd, dan volgt uit voormelde e-mail van 11 juli 2018 dat niet kan worden gegarandeerd dat een overgeleverde persoon toch in een situatie zal verkeren die voldoet aan de eisen van artikel 4 van het Handvest. Het vragen van dergelijke garanties is op dit moment dan ook niet opportuun.
De rechtbank ziet in hetgeen zij hiervoor heeft overwogen aanleiding het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen totdat meer duidelijkheid kan worden verschaft door de uitvaardigende justitiële autoriteit over de uitkomst van de onderhandelingen omtrent de nieuwe regelgeving en de (structurele) gevolgen hiervan voor de detentieomstandigheden.

9.Beslissing

HEROPENTen schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd om bovengenoemde reden.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum met tijdig bericht aan zijn raadsvrouw.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 juli 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze tussenuitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.