ECLI:NL:RBAMS:2018:5641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
13/701531-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging door zakkenrollen met meerdere bewezen gevallen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging, specifiek zakkenrollen, met meerdere bewezen gevallen. De rechtbank heeft op 26 juli 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 12 juli 2018. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het stelen van goederen uit jassen van nietsvermoedende cafébezoekers in Amsterdam. De officier van justitie, mr. M.E. Woudman, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.R. de Korte, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in verschillende cafés een vaste modus operandi volgden, waarbij zij zich voordeden als klanten om onopgemerkt goederen te stelen. De rechtbank heeft de herkenning van de verdachte door verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de bewijsvoering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan meerdere diefstallen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van enkele benadeelde partijen toegewezen, terwijl andere vorderingen niet ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701531-18 (Promis)
Datum uitspraak: 26 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.R. de Korte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het op 31 maart 2018 in vereniging plegen van een diefstal van een portemonnee (met inhoud), een creditcard en een telefoon, toebehorende aan [persoon 1] ;
2. het in de periode van 25 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 in vereniging plegen van meerdere diefstallen van goederen, toebehorende aan [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 8] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. Hij heeft hierbij gewezen op de aangiftes en de beschrijving van de camerabeelden en de screenshots. Op de beelden zijn verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] steeds herkend.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
De herkenningen hebben plaatsgevonden aan de hand van camerabeelden. Deze camerabeelden maken geen onderdeel uit van het dossier, terwijl de verdediging wel toegang tot deze stukken dient te hebben. De enkele screenshots in het dossier zijn onvoldoende. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2017:166. Het vermoeden dat verdachte en [medeverdachte] steeds samen te zien zijn is onvoldoende, omdat vermoedelijk [medeverdachte] ook met een ander persoon op beelden te zien is. Per verdenking is niet steeds afzonderlijk uiteengezet waarop de herkenning van verdachte is gebaseerd, steeds is begonnen met het noemen van zijn naam. Er is aldus geen sprake van toereikende herkenningen van verdachte door de verbalisant.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman opgemerkt dat er geen camerabeelden of screenshots beschikbaar zijn en dat er geen aangifte is gedaan.
Ten aanzien van de vermeende diefstal van goederen van [persoon 2] stelt de raadsman dat, indien de rechtbank van mening is dat verdachte te zien is op de beelden, er geen handelingen van verdachte te zien zijn. Wetenschap van en aanwezigheid bij levert geen medeplegen op en er zijn geen handelingen die zouden kunnen wijzen op medeplichtigheid. Op de beelden is bovendien geen buit te zien.
Ten aanzien van de vermeende diefstal van goederen van [persoon 3] heeft de raadsman opgemerkt dat op de beelden geen buit te zien is en dat er geen telefoon bij verdachte is aangetroffen.
Ten aanzien van de vermeende diefstal van goederen van [persoon 4] stelt de raadsman dat het mogelijk is dat op de beelden te zien is dat verdachte op zijn eigen telefoon aan het kijken was. Er is slechts aangifte gedaan van de diefstal van een telefoon, terwijl volgens de verbalisant op de beelden een portemonnee en een telefoon te zien zijn.
Ten aanzien van de vermeende diefstal van de goederen van [persoon 5] merkt de raadsman op dat op de beelden geen buit te zien is. De persoon die op de beelden is herkend als verdachte is voor het laatst op 23.51 uur op de beelden te zien, terwijl de diefstal pas om 1.30 uur is opgemerkt.
Ten aanzien van de vermeende diefstal van de goederen van [persoon 8] heeft de raadsman opgemerkt dat er geen beelden van de diefstal zijn en dat het daarom onduidelijk blijft wie de portemonnee heeft weggenomen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Feit 1
Op 31 maart 2018 kreeg de politie een melding over een mogelijke zakkenrollerij in café [café 1] , gevestigd aan [adres 1] te Amsterdam. In het café werden zij aangesproken door [persoon 1] , die vertelde dat hij zijn jas over een barkruk had gehangen en dat in zijn jaszak zijn telefoon, portemonnee en creditcard zaten. Hij kwam er na een tijdje achter dat hij bestolen was. Verdachte en [medeverdachte] waren volgens hem in het café door bargasten klem gezet en gefouilleerd, waarna hij zijn spullen terug had gekregen. [1]
Op de camerabeelden van het café werden verdachte en [medeverdachte] door verbalisant [verbalisant 1] herkend. Hij beschrijft dat zij om 22.22 uur aan de bar een tweetal biertjes afrekenden met een op een creditcard/bankpas gelijkend voorwerp. [persoon 1] kwam kort daarna het café binnengelopen en wendde zich tot verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] liep terug naar de plek waar hij eerder met verdachte had gezeten en hurkte daar. Vervolgens gaf [medeverdachte] een telefoon aan [persoon 1] . [medeverdachte] vouwde zijn handen in elkaar en leek om vergiffenis te vragen. [2]
Herkenning verdachte en [medeverdachte]
Verbalisant [verbalisant 2] herkende verdachte en [medeverdachte] en de modus operandi mogelijk van eerder gepleegde diefstallen bij café [café 2] op [adres 2] te Amsterdam. [verbalisant 2] heeft op het politiebureau foto’s gemaakt van verdachte en [medeverdachte] en vergeleken met camerabeelden van eerdere diefstallen in café [café 2] . Hij herkende verdachte op de beelden aan zijn haardracht, het postuur van zijn bovenlichaam, zijn linkeroor, de vorm van zijn gezicht en de verhoudingen tussen zijn mond, neus en ogen. Op andere afbeeldingen van verdachte die hij daarna van verbalisant [verbalisant 3] kreeg, herkende [verbalisant 2] een kalende man als [medeverdachte] . Hij herkende hem aan zijn haardracht, zijn postuur, de vorm van zijn hoofd en de vorm van zijn neus en mond. [3]
[verbalisant 3] heeft nader onderzoek ingesteld naar de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] bij andere diefstallen in horecagelegenheden in de directe omgeving van [adres 2] . Hij heeft verdachte en [medeverdachte] op de camerabeelden van een aantal diefstallen voor 100% herkend. Hij heeft hen herkend aan hun algehele opvallende verschijning van hun postuur, lengte, gelaat en haardracht. Opvallend was ook het lengteverschil tussen verdachte en [medeverdachte] . [4]
Feit 2
25 februari 2018
[persoon 2] heeft aangifte gedaan van de diefstal van haar mobiele telefoon op 25 februari 2018. Toen zij die dag rond 23.00 uur in café [café 2] was, is haar mobiele telefoon uit haar rugzak gestolen. [5]
[verbalisant 3] heeft verdachte en [medeverdachte] herkend op camerabeelden van 25 februari 2018 van café [café 2] . [verbalisant 3] beschrijft dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte en [medeverdachte] om 23.03 uur in café [café 2] waren en ieder aan een eigen tafeltje zaten. Achter [medeverdachte] zat een vrouw, die is herkend als [persoon 2] , die haar jas over haar stoel had hangen. Te zien is dat [medeverdachte] met zijn linkerhand een stoel die links naast hem stond en waar niemand op zat, naar achteren verplaatste en die stoel tot bijna tegen de stoel van de vrouw aan schoof. [medeverdachte] wisselde vervolgens van stoel en ging zitten op de verplaatste stoel. [verbalisant 3] ziet vervolgens dat [medeverdachte] langere tijd met zijn linkerschouder iets naar beneden hing, vermoedelijk omdat zijn linkerhand naar beneden ging in de jas van [persoon 2] . Verdachte keek aandachtig mee naar de handelingen van [medeverdachte] . [medeverdachte] leek daarna iets weg te stoppen aan de voorzijde van zijn lichaam. Verdachte en [medeverdachte] liepen vervolgens samen weg. [6] [7]
22 maart 2018
[persoon 3] heeft aangifte gedaan van de diefstal van haar mobiele telefoon, rijbewijs, OV-chipkaart en studentenpas. Deze goederen waren op 22 maart 2018 tussen 22.30 en 23.10 uur weggenomen uit haar jas toen zij in café [café 2] zat. [8]
[verbalisant 3] heeft verdachte en [medeverdachte] herkend op de camerabeelden van café [café 2] van 22 maart 2018. [verbalisant 3] beschrijft dat op de beelden te zien is dat verdachte tussen 23.11 en 23.15 uur dicht tegen een stoel aan zat van een vrouw die vermoedelijk naar de wc was. De jas van de vrouw hing over haar stoel. Verdachte hield zijn jas over zijn arm en verborg zijn linkerarm onder zijn jas. Hij bracht zijn arm naar de jas van de vrouw. De jas van de vrouw bewoog en werd duidelijk doorzocht. Terwijl de vrouw, die is herkend als [persoon 3] , terug op haar stoel ging zitten, ging verdachte door met zijn handelingen. [verbalisant 3] zag dat de jas van de vrouw weer bewoog. [verbalisant 3] zag duidelijk dat verdachte in de jas van de vrouw zat omdat hij die jas goed zag bewegen terwijl niemand anders dit deed. Verdachte zat te praten met [medeverdachte] , die zeer dicht bij verdachte zat, en [medeverdachte] keek naar de handelingen van verdachte. Verdachte trok zijn arm terug en liep kort daarna samen met [medeverdachte] weg. [9] [10]
30 maart 2018
[persoon 5] en [persoon 4] hebben ieder afzonderlijk aangifte gedaan van diefstal van hun mobiele telefoon op 30 maart 2018 in café [café 2] . Beide telefoons waren tussen 30 maart 2018 om 22.00 uur en 31 maart 2018 om 1.30 uur weggenomen uit hun jas, die zij over hun stoel hadden hangen. [11] [12]
[verbalisant 3] heeft verdachte en [medeverdachte] herkend op de camerabeelden van café [café 2] van 30 maart 2018. [verbalisant 3] beschrijft dat op de beelden te zien is dat verdachte en [medeverdachte] samen aan een tafeltje zaten. Verdachte bracht zijn linkerarm en hand naar achteren naar een jas van een man, die is herkend als [persoon 4] , welke jas over zijn stoelleuning hing. Aan de bewegende arm van verdachte was te zien dat hij iets aan het doorzoeken was. [medeverdachte] keek om zich heen en hield ook steeds zicht op de handelingen van verdachte. Toen verdachte zijn arm terugtrok waren er meerdere voorwerpen zichtbaar, waarvan er één leek op een mobiele telefoon. [medeverdachte] keek aandachtig naar de voorwerpen. Twee minuten daarna ging verdachte met zijn rechterarm en hand naar beneden in de richting van de jas van een vrouw, die is herkend als [persoon 5] . [medeverdachte] keek aandachtig naar de handelingen van verdachte. Verdachte keek naar wat hij had weggenomen uit de jas van de vrouw en stopte dit in zijn jas. [13] [14]
31 maart 2018
[persoon 7] en [persoon 6] hebben ieder afzonderlijk aangifte gedaan van de diefstal van hun mobiele telefoon op 31 maart 2018 in café [café 3] . Beide telefoons waren tussen 20.00 uur en 20.30 uur weggenomen uit hun jas, die zij over hun stoel hadden gehangen. [15] [16]
[verbalisant 3] heeft verdachte en [medeverdachte] herkend op de camerabeelden van café [café 3] van 31 maart 2018. [verbalisant 3] heeft beschreven dat op de beelden te zien is dat verdachte en [medeverdachte] samen aan een tafeltje zaten en dat zij zichzelf en hun tafel langzaam in de richting van [persoon 6] schoven. Verdachte bracht zijn rechterarm in de richting van de jas van [persoon 6] . Verdachte en [medeverdachte] communiceerden met elkaar. [medeverdachte] pakte de tafel met beide handen en trok deze naar zich toe zodat verdachte goed bij de jas van [persoon 6] kon. Verdachte had meerdere keren kort zijn rechterhand uit het zicht onder de tafel ter hoogte van de jas van [persoon 6] . Een voorwerp, vermoedelijk een telefoon, werd zichtbaar in de linkerhand van verdachte en werd door hem weggestopt in zijn broekzak. Verdachte en [medeverdachte] verlieten daarna het café. [17] [18]
4.3.2.
Vrijspraak ten aanzien van [persoon 8]
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een portemonnee met inhoud toebehorende aan [persoon 8] . Uit het dossier blijkt alleen maar dat de creditcard van [persoon 8] is aangetroffen onder de tafel waar verdachte en [medeverdachte] in café [café 1] hadden gezeten. Uit de aangifte van [persoon 8] blijkt dat zijn portemonnee mogelijk veel eerder op de avond was weggenomen in een andere horecagelegenheid, namelijk café [café 4] . Van enige betrokkenheid van verdachte bij het wegnemen van de portemonnee van [persoon 8] blijkt niet uit het dossier, en verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
4.3.3.
Herkenningen
De rechtbank overweegt dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, ook indien deze herkenningen door verbalisanten worden gedaan. Dit geldt temeer bij gebrek aan andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van verdachte ondersteunen. De rechtbank overweegt voorts dat voor de betrouwbaarheid van een herkenning van belang is of deze heeft plaatsgevonden op basis van duidelijke beelden en specifieke onderscheidende persoonskenmerken. Tevens is van belang in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de herkende persoon elkaar hebben getroffen.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft beschreven dat hij verdachte en [medeverdachte] op de (bewegende) camerabeelden steeds voor 100% heeft herkend aan de algehele opvallende verschijning van hun postuur, lengte en gelaat. Daarbij was ook het lengteverschil tussen verdachte en [medeverdachte] en hun haardracht opvallend. Bij geen van de incidenten bestond voor [verbalisant 3] twijfel bij zijn herkenning.
De herkenningen van [verbalisant 3] worden in één geval ondersteund door de herkenning van verdachte en [medeverdachte] door verbalisant [verbalisant 2] . [verbalisant 2] heeft daarbij zelf op het politiebureau foto’s van verdachte en [medeverdachte] gemaakt en heeft deze foto’s vergeleken met camerabeelden van diefstallen in café [café 2] . Ook heeft [verbalisant 2] gerelateerd aan welke specifieke onderscheidende gezichts- en lichaamskenmerken hij verdachte en [medeverdachte] heeft herkend.
Ter terechtzitting zijn de bestanden met de bewegende camerabeelden aan het dossier toegevoegd. Hoewel het voor de rechtbank mogelijk was geweest die camerabeelden te bekijken, heeft de rechtbank daar geen aanleiding toe gezien. De in het dossier aanwezige screenshots van de camerabeelden zijn naar het oordeel van de rechtbank namelijk van voldoende kwaliteit om daarop een herkenning te kunnen baseren.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de herkenningen van [verbalisant 3] voldoende betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
4.3.4.
Wegnemingshandelingen
Uit de door [verbalisant 3] beschreven camerabeelden is op te maken dat verdachte en [medeverdachte] in de cafés steeds een vaste werkwijze volgden. Zij bestelden een drankje aan de bar en manoeuvreerden zich daarna door het café om zich voor omstanders en personeel voor te doen als klanten die op zoek waren naar een tafeltje. In werkelijkheid waren zij bezig met het zoeken naar een geschikte jas om daar iets uit te stelen via een makkelijk toegankelijke lege zitplek. Zij maakten bij het stelen gebruik van de ‘rug-aan-rug-truc’. Verdachte en [medeverdachte] gingen op een dusdanige manier zitten dat ze makkelijk in het bereik zaten van jassen van andere bezoekers. De bezoekers hadden hun jas over hun stoelleuning gehangen en geen goed zicht op wat er met hun jas gebeurde omdat zij veelal in gesprek waren met andere mensen.
De gedragingen van verdachte en [medeverdachte] zijn door [verbalisant 3] uitgebreid beschreven. Op de camerabeelden is te zien dat steeds één van hen handelingen uitvoerde bij een jas die over een stoelleuning hing. De tijdstippen waarop volgens de verschillende aangevers hun goederen waren weggenomen, komen steeds overeen met de tijdstippen waarop de handelingen van verdachte en [medeverdachte] bij de jassen van de aangevers te zien waren. Gelet hierop kan het volgens de rechtbank niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte] de goederen van de aangevers hebben weggenomen.
4.3.5.
Medeplegen
Voor het in vereniging plegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict; de verdachte moet aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Bij de vorming van haar oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij een delict kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm wijzen op de uitvoering van een vooropgezet plan. Zij opereerden klaarblijkelijk ter uitvoering van onderling bestaande afspraken door in verschillende horecagelegenheden gebruik te maken van een vaste werkwijze, zoals hiervoor onder paragraaf 4.3.4 beschreven.
Verdachte en [medeverdachte] werden steeds samen waargenomen in horecagelegenheden, waarbij zij zich voordeden als bonafide klanten. Hun gezamenlijke aanwezigheid draagt bij aan hun rol als ‘bonafide klant’, omdat dit het beeld schetst van twee vrienden die samen een drankje drinken in een café. In werkelijkheid scanden zij de ruimte op aanwezigheid van mogelijke slachtoffers, benaderden zij de diverse slachtoffers gezamenlijk en stelden zich vervolgens dicht op in hun nabijheid, waarbij een duidelijke rolverdeling werd gevolgd. In de rolverdeling verrichtte één van hen vervolgens de daadwerkelijke wegnemingshandeling, terwijl de ander hier aandachtig naar keek en de omgeving in de gaten hield. Hierbij waren zij ook in gesprek met elkaar, bekeken zij in sommige gevallen samen de buit en verlieten zij steeds samen de horecagelegenheid.
Aldus hebben verdachte en [medeverdachte] beiden een wezenlijke rol gespeeld bij de uitvoering van de diefstallen, waardoor sprake is geweest van de voor een bewezenverklaring van in vereniging plegen van de diefstallen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 31 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud en een creditcard en een telefoon, toebehorende aan [persoon 1] ;
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 25 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Amsterdam, telkens tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen goederen, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader, te weten:
  • op 25 februari 2018 een iPhone toebehorende aan [persoon 2] (2018045752)
  • op 22 maart 2018 een Samsung telefoon, rijbewijs, OV-chipkaart en studentenkaart toebehorende aan [persoon 3] (2018058394)
  • op 30 maart 2018 een iPhone toebehorende aan [persoon 4] (2018064259)
  • op 31 maart 2018 een iPhone toebehorende aan [persoon 5] (2018064027)
  • op 31 maart 2018 een Samsung telefoon toebehorende aan [persoon 6]
  • (2018064244)
  • op 31 maart 2018 een iPhone toebehorende aan [persoon 7] (2018064233).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde en aan hem dus geen straf op te leggen.
Subsidiair heeft de raadsman, indien een bewezenverklaring volgt, verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat verdachte HIV en Hepatitis B en C heeft en dat hij geen justitiële documentatie heeft. De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk deel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan meerdere gevallen van zakkenrollerij in een korte periode. Hierbij hebben zij steeds goederen gestolen uit jassen van nietsvermoedende bezoekers, waaronder toeristen, van horecagelegenheden in het centrum van Amsterdam. Hierbij zijn zij zeer berekenend te werk gegaan door zich voor te doen als bonafide klant, terwijl zij in werkelijkheid enkel bezig waren met het zoeken naar potentiële slachtoffers die zijn vervolgens met de zogenaamde ‘rug-aan-rug-truc’ hebben bestolen. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen, nu hij geen openheid van zaken heeft gegeven en zich veelal op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
De aanwezigheid van zakkenrollers in de Amsterdamse binnenstad is een veelvoorkomend probleem. Vooral toeristen moeten continu alert zijn op hun waardevolle goederen. Het is een zeer ergerlijk feit, dat voor de betrokken slachtoffers hinder en schade oplevert. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de slachtoffers. Daarnaast is het voor de betrokken horecagelegenheden zeer ergerlijk dat verdachte hun gastvrijheid heeft misbruikt om de diefstallen te plegen. Naast schade en ongemak voor gedupeerden veroorzaakt zakkenrollerij gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
In zakkenrollerij zaken worden doorgaans -vanuit het oogpunt van generale preventie- ook hoge straffen opgelegd. In een zogenoemde ‘standaard’ zaak van een voltooide zakkenrollerij van een kwetsbaar slachtoffer, zoals bijvoorbeeld een toerist, is het uitgangspunt van deze rechtbank voor een
first offendereen gevangenisstraf van twee maanden, tenzij een taakstraf is geïndiceerd.
In deze zaak zijn naast toeristen vooral ook reguliere cafégangers het slachtoffer geworden. Zij waren mogelijk minder op hun hoede dan gewoonlijk in de Amsterdamse binnenstad, nu zij zich in de relatieve beslotenheid van een café bevonden en zij hun jas bovendien binnen handbereik hadden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juni 2018, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake van soortgelijke delicten.
Strafverzwarend is dat de feiten in vereniging zijn gepleegd en geraffineerd zijn uitgevoerd door middel van de zogenoemde ‘rug-aan-rug-truc’. Bovendien gaat hier de vergelijking met een strooptocht op, zeker wat betreft 30 en 31 maart 2018. Gezien de veelheid aan bewezenverklaarde voltooide gevallen van zakkenrollenrij in korte tijd en de omstandigheid dat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, is oplegging van een taakstraf niet aan de orde en kan in deze zaak alleen worden volstaan met een forse gevangenisstraf. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om bij de strafoplegging uit te gaan van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twee maanden voor elke bewezenverklaarde diefstal.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van veertien maanden passend en geboden.

9.De benadeelde partijen

9.1.
De vorderingen
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 675,45 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 8] vordert € 593,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 300,-, dan wel € 700,-, aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 349,90 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 8] en [persoon 4] onvoldoende zijn onderbouwd en daarom niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. De vordering van [persoon 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 100,- en dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard. De vordering van [persoon 3] kan volledig worden toegewezen.
De toegewezen vorderingen dienen volgens de officier van justitie te worden vermeerderd met de wettelijke rente en hieraan dient de schadevergoedingsmaatregel te worden gekoppeld.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, en de benadeelde partijen daarom niet ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat bij het grootste gedeelte van de vorderingen de aankoopnota’s ontbreekt. Onduidelijk is wat de telefoons vanwege de afschrijving waard zijn. Daar komt bij dat telefoons vaak deel uitmaken van een abonnement en er geen aparte aanschafkosten zijn betaald. Er dient enkel schade vergoed te worden die daadwerkelijk is geleden.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [persoon 8]
De benadeelde partij [persoon 8] zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal op [persoon 8] . Hem wordt daarvoor dus geen straf of maatregel opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is niet toegepast.
De overige benadeelde partijen
Vast staat dat aan de overige benadeelde partijen door het in rubriek 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank maakt bij het bepalen van de hoogte van de schade als gevolg van de diefstal van de mobiele telefoons gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal deze schade bepalen op een bedrag dat aangevers naar schatting zouden moeten betalen als zij nu een vergelijkbare telefoon van genoemd merk en type (tweedehands) zouden moeten aanschaffen. Ten aanzien van de Samsung telefoon van [persoon 3] geldt dat haar telefoon zeer recent, namelijk op 4 maart 2018, was aangeschaft voor een bedrag van € 275,-, zodat hier wordt uitgegaan van een bedrag van € 250,-.
De vorderingen van de benadeelde partijen worden als volgt toegewezen:
[persoon 4] : € 350,- (iPhone 7, 32GB) + € 35,- (oortjes) = € 385,-
[persoon 2] : € 250,- (iPhone 6, 64 GB)
[persoon 3] : € 250,- (Samsung Galaxy A5 (2017)) + € 38,95 (rijbewijs) + € 7,50 (pinpas ING) + € 11,- (OV-chipkaart) + € 14,95 (hoesje telefoon) + € 2,50 (simkaart) = € 324,90
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen tot die bedragen zullen worden toegewezen, behoudens voorzover deze vorderingen reeds door of namens een ander zijn betaald.
Voornoemde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kunnen de benadeelde partijen daarom thans in hun vordering niet worden ontvangen en kunnen zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
In het belang van [persoon 4] , [persoon 2] en [persoon 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Verklaart de benadeelde partij
[persoon 8]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
 Wijst de vordering van
[persoon 4]toe tot € 385,- (zegge: driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 385,- (zegge: driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 7 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van
[persoon 2]toe tot € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van
[persoon 3]toe tot € 324,90 (zegge: driehonderdvierentwintig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] aan de € 324,90 (zegge: driehonderdvierentwintig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 6 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2018.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-5 van 1 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pag. 12.
2.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-22 van 2 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 43-47.
3.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-4 van 1 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 7-11.
4.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-32 van 14 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
5.Een proces-verbaal met nummer 2018045752-1 van 5 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 84-86.
6.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-28 van 6 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
7.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-34 van 14 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
8.Een proces-verbaal met nummer 2018058394-1 van 23 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde pag. 87-89.
9.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-29 van 6 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
10.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-35 van 14 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
11.Een proces-verbaal met nummer 2018064027-1 van 31 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pag. 93-95.
12.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-26 van 6 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
13.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-30 van 11 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
14.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-36 van 14 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
15.Een proces-verbaal met nummer 2018064244-1 van 31 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pag. 96-99.
16.Een proces-verbaal met nummer 2018064233-1 van 31 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , ongenummerd.
17.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-25 van 6 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd. Waar op pagina 2, elfde zin, staat “ter hoogte van de jas van [verdachte] ” ziet de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving gelet op de overige inhoud van dit proces-verbaal en leest de rechtbank hier: “ter hoogte van de jas van [persoon 6] ”.
18.Een proces-verbaal met nummer 2018064259-33 van 14 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.