ECLI:NL:RBAMS:2018:5597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
13/650195-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag na steekpartij in Burger King op Centraal Station Amsterdam

Op 2 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 6 april 2018 in de Burger King op het Centraal Station in Amsterdam een steekpartij heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 19 juli 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buijst, en de verdediging van de verdachte, mr. L.R. Rommy, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren met een mes heeft gestoken in de hals, nek en buik van het slachtoffer, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer en dat zijn handelen als zodanig moet worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen respect getoond voor de omgeving en de omstanders, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het geringe strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor zijn kinderen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5000,00 aan immateriële schadevergoeding en € 143,00 aan proceskosten. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650195-18
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex [naam JC] te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buijst, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
een poging tot doodslag dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht, op basis van de stukken in het dossier, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 6 april 2018 [slachtoffer] meerder malen gericht met een mes in het hoofd, de hals en nek en de buik van [slachtoffer] heeft gestoken.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier, met name de camerabeelden, blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft vastgepakt en dat hij vervolgens meermalen op gerichte en zeer agressieve wijze met een (aardappelschil)mes heeft ingestoken op [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hierdoor, blijkens de letselverklaring, steekwonden links naast de neus, kin, links in de hals, rechts in de nek en links boven in de buikwand bekomen.
In dit verband dient de vraag te worden beantwoord of op deze wijze met een mes steken in de hals, nek, buik en op verschillende plaatsen op het hoofd en in het gezicht van een persoon, de aanmerkelijke kans op diens overlijden met zich brengt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Door de wijze waarop verdachte heeft ingestoken op [slachtoffer] heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zal intreden, bijvoorbeeld door de halsslagader te raken.
De rechtbank stelt zich voorts de vraag of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen [slachtoffer] dood had kunnen gaan. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, door meermalen te steken in de hals, nek, het hoofd en buikwand van [slachtoffer] , naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 6 april 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en nek en linkerzij en linkerarm en buik(wand) en achterhoofd en onder de kin en bij de neus en oren, heeft gestoken en/of gesneden en daarbij heeft gezegd: "er gaat bloed vloeien".

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld een meldplicht, ambulante behandelverplichting, een contactverbod met [slachtoffer] en meewerken aan een dagbesteding, zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 6 juli 2018.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat de aanloop naar het incident in het voordeel van verdachte mee te wegen nu hij werd geconfronteerd met iemand die een ruzie met hem wilde uitpraten maar daarbij blijk gaf dat een rekening met verdachte vereffend moest worden en dat hij er anderen bij zou halen. Het feit dat [slachtoffer] een hesje aanhad van de motorclub No Surrender heeft bij verdachte een gevoel van onveiligheid en onbehaaglijkheid teweeggebracht. De raadsman heeft geen noodweer(exces) situatie bepleit maar wel gesteld dat er sprake is van elementen van een noodweersituatie. De raadsman heeft voorts verzocht rekening te houden met het zeer geringe strafblad van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals de zorg voor zijn kinderen en huidige partner die in verwachting is.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 6 april 2018 in de Burger King op het Centraal Station in Amsterdam negen keer met een mes ingestoken op [slachtoffer] die hierdoor zes steekverwondingen heeft opgelopen. Gelet op agressieve de manier waarop verdachte heeft ingestoken op [slachtoffer] en de plaatsen van de verwondingen van [slachtoffer] mag het een wonder heten dat hij niet zwaarder gewond is geraakt.
Door op de manier te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarnaast heeft verdachte door in een publieke plek als de Burger King op het Centraal Station met een mes op een ander in te gaan steken geen enkel respect getoond voor het slachtoffer, de omgeving waarin hij zich bevond en de nietsvermoedende omstanders die daardoor werden gedwongen getuige te zijn van het incident. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Het spreekt voor zich dat dit soort gedrag heeft gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de omstanders, maar ook voor het publiek in het algemeen.
Zowel verdachte als slachtoffer [slachtoffer] hebben geen openheid van zaken gegeven over de achtergrond en aanleiding voor het steekincident, anders dan dat er zich in het verleden iets heeft afgespeeld dat opgelost moest worden. Nu de rechtbank hierover geen duidelijkheid heeft gekregen en ook de rol van [slachtoffer] niet duidelijk is geworden, ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen om, zoals gesteld door de raadsman, elementen van een noodweersituatie aan te nemen. De rechtbank heeft hiermee bij het bepalen van de strafmaat dan ook geen rekening gehouden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapportage van GZ psycholoog M.H. Bakker van 15 juli 2018 waaruit –kort gezegd- het volgende blijkt.
Er is bij verdachte geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Naar voren komt dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit voldoende in staat wordt geacht te beredeneren dat het bij zich dragen van een mes kan leiden tot gebruik daarvan en dat dit strafbaar is. Bij verdachte wordt geen langdurend patroon gezien van agressiedoorbraken in het verleden en gedacht wordt dat hij zijn gedrag voldoende zou moeten kunnen controleren. Dit maakt dat verdachte het ten laste gelegde volledig valt toe te rekenen. Er zijn geen gronden voor een geïndividualiseerde risicoanalyse, daar een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ontbreekt. Er zijn geen gronden voor een forensisch interventieadvies en/of beïnvloedingsmogelijkheden, daar een psychische stoornis ontbreekt.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsrapport van 6 juli 2018 waarin wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast wordt een meldplicht geadviseerd en de verplichting aan verdachte om mee te werken aan diagnostiek en daaruit vloeiende behandeling bij de Forensische Polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg. Voorts wordt een contactverbod met [slachtoffer] geadviseerd en de verplichting om mee te werken aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van werk en/of opleiding.
De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen. Gelet op de ernst van het feit, rekening houdend met het geringe strafblad en kijkend naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen. Dit houdt in dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de na te noemen bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 5000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 143,00 aan vergoeding voor proceskosten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering op basis van de onderbouwing geheel toewijsbaar is.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard nu niet valt te toetsen of er een toevoeging door de raadsvrouw van de benadeelde partij is aangevraagd. Daarnaast dient het bedrag van de immateriële schadevergoeding gematigd te worden nu dit geen recht doet aan de situatie en de benadeelde partij een eigen rol in het geheel heeft gespeeld.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen waarvan hij ter terechtzitting heeft verklaard nog steeds de gevolgen ondervindt nu het gevoel in de linker onderarm is verdwenen. Daarnaast heeft de benadeelde partij als gevolg van de steekpartij meerdere verwondingen opgelopen en heeft hij vier dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. Tevens heeft [slachtoffer] ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel
opgelopen hetgeen blijkt uit de informatie van de GZ-psycholoog, J.M. Sanches, van de P.I. [plaats] , waar [slachtoffer] in mei 2018 verbleef en waaruit blijkt dat [slachtoffer] lijdt aan een forse PTSS. [slachtoffer] heeft hierover ter terechtzitting in zijn slachtofferverklaring gezegd dat zijn leven niet meer hetzelfde is als voor het incident. Hij is, doordat hij aangifte tegen verdachte heeft gedaan, bang voor een wraakactie van verdachte en durft zich niet meer in grote menigtes te begeven waardoor hij zijn werk als kinderentertainer niet meer kan uitoefenen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat hij niet meer kan functioneren zoals hij dat voor het steekincident deed en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5000,00.
De rechtbank is van oordeel dat ook de verzochte proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzochte bedrag van € 143,00 zal worden toegewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich te melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [adres 1] zodra hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hij moet zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voorover die niet reeds opgenomen zijn in andere bijzondere voorwaarden.
Behandelverplichting – Forensische ambulante behandeling
Veroordeelde is verplicht om deel te nemen aan diagnostiek en de daaruit vloeiende behandeling bij de Forensische Polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zo lang en vaak als deze instelling en de reclassering dit nodig achten.
Contactverbod
Verdachte wordt verboden contact te (laten) leggen met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Verdachte wordt verplicht om mee te werken aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , toe tot een bedrag van € 5000,00 (vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst toe het bedrag aan proceskosten van € 143,00 (honderddrieënveertig euro) toe inzake de vordering van [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, de toegewezen bedragen te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen de som van € 5000,00 (vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.