ECLI:NL:RBAMS:2018:5579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
13-650530-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling. De zaak vond plaats op 1 oktober 2017 te Amsterdam, waar de verdachte de aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangerand door haar vagina vast te grijpen en haar tegen de billen te slaan. Tevens heeft hij de vriendin van de aangeefster, [slachtoffer 2], mishandeld door haar in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging van de verdachte dat zijn handelen per ongeluk was. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte als feitelijkheden in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht gekwalificeerd moest worden.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een taakstraf van 60 uur opgelegd, alsook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank vond de opgelegde straf passend en geboden.

Daarnaast zijn er vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] behandeld. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] tot immateriële schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 250,00 en de vordering van [slachtoffer 2] tot € 150,00. Voor het overige zijn de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook maatregelen opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650530-17
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Baardman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. Aanranding van [slachtoffer 1] op 1 oktober 2017 te Amsterdam;
2. Mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 1 oktober 2017 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank grondt haar beslissing daarnaast op de onderstaande overwegingen.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, volgt de rechtbank aangeefster [slachtoffer 1] in haar verklaring dat verdachte haar vagina heeft vastgegrepen en tegen haar billen heeft geslagen, aangezien deze verklaring grotendeels wordt bevestigd door de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] en deze verklaringen bovendien geen wezenlijke tegenstrijdigheden bevatten. Dat verdachte de vagina en de billen van aangeefster [slachtoffer 1] niet opzettelijk, maar per ongeluk, zou hebben aangeraakt, omdat het druk was in [naam gelegenheid] en hij moest dringen om bij de bar te komen, acht de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde handelen, te weten ‘vastgegrepen’ en niet slechts ‘aangeraakt’, en de inhoud van de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet aannemelijk. Het onverhoedse karakter van dit handelen van verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als ‘feitelijkheden’ in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 1 oktober 2017 te Amsterdam, door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het
dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij onverhoeds de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] vastgegrepen en tegen de billen van voornoemde [slachtoffer 1] geslagen;
2.
op 1 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- met kracht en met gebalde vuist tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en
- met kracht tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, namelijk – kort gezegd – een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag betreffende, zoals het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, zal worden opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 1] tijdens het uitgaan aangerand door haar onverhoeds bij haar vagina vast te grijpen en haar tegen de billen te slaan. Toen aangeefster [slachtoffer 1] verdachte hierop een klap in het gezicht gaf, heeft hij haar een vuistslag in het gezicht gegeven als gevolg waarvan zij pijn en letsel heeft opgelopen. De vriendin van [slachtoffer 1] , aangeefster [slachtoffer 2] , zag dit gebeuren en nadat zij verdachte bij haar vriendin had weggeduwd, werd ook zij door verdachte in het gezicht geslagen. Ook bij aangeefster [slachtoffer 2] heeft de klap pijn en letsel veroorzaakt.
Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich hierbij kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van aangeefster. Toen aangeefster liet merken niet gediend te zijn van zijn gedrag, heeft hij haar geslagen en ook aangeefster [slachtoffer 2] geslagen, die haar te hulp kwam. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast veroorzaken feiten als de onderhavige ook gevoelens van onrust en onveiligheid bij de mensen die er getuige van zijn.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met het strafblad van verdachte van 11 april 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank houdt verder ook rekening met het reclasseringsadvies van 22 januari 2018, waarin wordt geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten de verplichting om mee te werken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht – alles afwegende – een taakstraf voor de duur van 60 uren, in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden en zal dit aan verdachte opleggen.

8.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vordering van [slachtoffer 1]
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een bedrag van € 4.110,00 aan schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 610,00 aan materiële- en € 3.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering ter zake van immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00. Voor het overige dient de vordering ter zake van materiële- en immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft de vordering betwist. Hij heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering tot immateriële schadevergoeding moet worden toegewezen tot een bedrag van maximaal € 150,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot vergoeding van materiële schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De rechtbank is verder van oordeel dat vast staat dat de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien een inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit en de benadeelde partij bovendien ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid op € 250,00. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor de meer gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
8.2.
De vordering van [slachtoffer 2]
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 3.171,75 aan schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 171,75 aan materiële- en € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering ter zake van immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00. Voor het overige dient de vordering ter zake van materiële- en immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft de vordering betwist. Hij heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering tot immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van maximaal € 150,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot vergoeding van materiële schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De rechtbank is verder van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien een inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit en de benadeelde partij bovendien ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid op
€ 150,00. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor de meer gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
14 (veertien) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] , waarna verdachte zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling laat stellen voor zijn middelengebruik en agressieproblematiek bij het FACT of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Inforsa opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
 Ten aanzien van de benadeelde partijen:
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij
[slachtoffer 1],
toetot een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)aan immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening
,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2],
toetot een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)aan immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van
€ 150,00 (honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening
,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
3 (drie) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het
plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij
onverhoeds de vagina van voornoemde [slachtoffer 1] vastgepakt/vastgegrepen en/of
betast en/of tegen de bil(len) van voornoemde [slachtoffer 1] geslagen;
2.
hij op of omstreeks 01 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- met kracht en met gebalde vuist in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of
- met kracht in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan.