ECLI:NL:RBAMS:2018:557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
13/741158-17, 13/741276-15 (tul) en 13/654032-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor woninginbraak en veroordeling voor autoinbraak gepleegd in vereniging

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van woninginbraak en autoinbraak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 11 januari 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en de raadsman, mr. L.R. Rommy, aanwezig waren. De verdachte werd vrijgesproken van de woninginbraak, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. Echter, de rechtbank achtte het onder 1 ten laste gelegde feit, de autoinbraak, wel bewezen. De verdachte had op 8 juli 2017 in Amsterdam, samen met anderen, een rugtas met inhoud, waaronder geldbedragen tot een totaal van 1060 euro, uit een personenauto weggenomen door middel van braak op een autoruit.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 29 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 100 uren opgelegd, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis kan worden toegepast. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recidive en de positieve ontwikkeling die hij had doorgemaakt sinds het plegen van het feit. De rechtbank wees ook een vordering van benadeelde partijen toe voor materiële schade, maar wees de vordering voor immateriële schade af, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank besloot ook tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De proeftijd van een andere voorwaardelijke straf werd met een jaar verlengd. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741158-17, 13/741276-15 (tul) en 13/654032-15 (tul)
Datum uitspraak: 11 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de basisadministratie personen op de [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.R. Rommy naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (personen)auto (kenteken:
[nummer] ) heeft weggenomen een (rug)tas (met inhoud: waaronder een of meer
geldbedrag(en) tot een totaal van 1060 euro), geheel of ten dele toebehorend
aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte
en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich
de toegang tot voornoemde (personen)auto heeft/hebben verschaft en/of die/dat
weg te nemen (rug)tas en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer
autoruit(en) aan/van voornoemde (personen)auto;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2017 tot en met 02 april 2017 te
Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een
woning (gelegen aan de [adres 2] ) weg te nemen een of meer goed(eren)
van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 2] en/of [persoon 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,
en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te
brengen door middel van inklimming via een (schuif)raam van voornoemde woning,
opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is
toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader(s), althans een of meer
van hen via een (schuif)raam voornoemde woning is/zijn binnengegaan en/of
(vervolgens) de eerste etage van voornoemde woning en/of een of meerdere
kast(en) en/of lade(n) heeft/hebben doorzocht;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De officier van justitie acht dat het onder 1 ten laste gelegde wel bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak van feit 2Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1De rechtbank acht, mede op grond van zijn bekennende verklaring, bewezen dat verdachte op
08 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, kenteken [nummer] , heeft weggenomen een rugtas met inhoud, waaronder geldbedragen tot een totaal van 1060 euro, toebehorend aan [persoon 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemde personenauto hebben verschaft en die weg te nemen rugtas en geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een autoruit van voornoemde personenauto.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 180 uren op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak in vereniging uit een auto waarbij een tas met daarin persoonlijke spullen en € 1060,-- is weggenomen. Een auto-inbraak is een zeer vervelend en ergerlijk feit. Het levert de slachtoffers (aanzienlijke) schade op en zorgt voor flink ongemak omdat zij tijd kwijt zijn met het doen van aangifte en het laten repareren van de auto. Verdachte heeft zich hier echter niks van aangetrokken en kennelijk puur met het oog op financieel gewin gehandeld.
Uit het strafblad van verdachte van 18 december 2017 blijkt dat verdachte al verschillende malen eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Verdachte wordt daarom aangemerkt als recidivist op het gebied van vermogensmisdrijven. Ten tijde van het plegen van dit feit liep verdachte bovendien nog in een tweetal proeftijden. Deze omstandigheden hebben hem er niet van weerhouden onderhavig feit te plegen. De oriëntatiepunten voor strafoplegging zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt in een zaak als de onderhavige.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 6 november 2017, opgemaakt door mevrouw J.M. van Hagen. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene is een jongeman die deel uitmaakt van de Top 600 en is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking in de vorm van zwakbegaafdheid. Hij laat wel zien de mogelijke consequenties van zijn handelen te kunnen overzien. Betrokkene staat sinds drie jaar onder toezicht bij de reclassering, hetgeen nog loopt tot 25 juni 2018. De afgelopen maanden heeft betrokkene een gunstige ontwikkeling doorgemaakt. Hij woont begeleid bij [instantie] , heeft een dagbesteding waardoor hij zich nuttig voelt in de maatschappij, en houdt zich aan alle afspraken met zijn woonbegeleider, WPI en zijn toezichthouder bij de reclassering. Als risicoverhogende factor wordt nog wel het contact met zijn kennissen uit een negatief sociaal netwerk gezien. Vanwege zijn verstandelijke beperking is betrokkene kwetsbaar voor negatieve beïnvloeding. Het is van belang dat betrokkene blijvend ondersteuning krijgt. Het voortzetten van een toezicht bij de reclassering heeft echter geen meerwaarde omdat de huidige ondersteuning goed is geregeld en betrokkene zich hieraan niet onttrekt. Het recidiverisico wordt gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt betrokkene een taakstraf op te leggen.
Ook ter terechtzitting is gebleken dat het momenteel de goede kant op lijkt te gaan met verdachte. Sinds het plegen van de auto-inbraak op 8 juli 2017 is hij niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Er lijkt sprake van een kentering in het leven van verdachte. Hij stelt zich open voor begeleiding, is van plan om een opleiding te gaan volgen en is gemotiveerd om zijn toekomst positief vorm te geven. Hij heeft de nodige personen en instanties om zich heen die hem daarin daadwerkelijk steunen. Dit is voor de officier van justitie aanleiding geweest om een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf te vorderen. Hoewel in beginsel een zwaardere straf passend is, zal de rechtbank de officier van justitie vanwege deze omstandigheden toch volgen in haar vordering. Het is nu aan verdachte om te bewijzen dat hij de positieve lijn kan voorzetten en niet opnieuw in de fout zal gaan. Anders dan de raadsman acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk als stok achter de deur om verdachte op het juiste pad te houden.

9.De vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij hebben [persoon 4] en [persoon 1] zich in het strafproces gevoegd met een vordering van € 67,50 aan materiële schadevergoeding en € 200,-- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 67,50 aan materiële en € 50,-- aan immateriële schadevergoeding, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op het ontbreken van de handtekening van de benadeelde partij op het schadeopgaveformulier.
Subsidiair refereert de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt hij de immateriële schadevergoeding flink te matigen.
Oordeel van de rechtbankVast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in het ontbreken van een handtekening van de benadeelde partij ontbreekt geen aanleiding om de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat duidelijk en helder uit het met de hand ingevulde schadeopgaveformulier blijkt wie de schade heeft geleden en wie daarvoor een vergoeding vordert. De gevorderde schadevergoeding ter zake van de materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en deze zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het materiële gedeelte hoofdelijk toewijzen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak tegen een medeverdachte.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering tot immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Het enkele feit dat de benadeelde partij een geschrokken en gestrest gevoel heeft overgehouden aan het strafbare feit en een nacht niet heeft kunnen slapen, is
– hoe vervelend ook – geen geestelijk letsel als bedoeld in de wet en komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [persoon 4] en [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 67,50 (zevenenzestig euro vijftig).

10.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

10.1
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
13/654032-15 toe te wijzen. Zij verzoekt afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741276-15.
10.2
Het standpunt van de verdedigingMet de officier van justitie verzoekt de raadsman de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741276-15 af te wijzen. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/654032-15 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/654032-15
Bij de stukken bevindt zich de op 12 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/654032-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 maart 2016 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 75 uren, subsidiair 38 dagen hechtenis, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
10.4
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741276-15
Bij de stukken bevindt zich de op 12 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741276-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 juli 2016 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met bevel dat deze straf een gedeelte, groot 87 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging ligt daarom in beginsel in de rede. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder rubriek 8.3 omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de positieve ontwikkeling die hij momenteel in zijn leven maakt, acht zij het echter niet opportuun om voornoemde gevangenisstraf ten uitvoer te
leggen. Wel acht de rechtbank het nodig de vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar verlengen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde onder 1 levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
29 (negenentwintig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 28 (achtentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] en [persoon 1] toe tot een bedrag van € 67,50 (zevenenzestig euro vijftig) wegens materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 4] en [persoon 1] , te betalen de som van € 67,50 (zevenenzestig euro vijftig) wegens materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering voor het overige af.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 11 maart 2016 met parketnummer 13/654032-15, opgelegd voorwaardelijke strafdeel, namelijk een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 75 (vijfenzeventig) uren, met bevel, voor het geval dat veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 38 (achtendertig) dagen.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13/741276-15 de proeftijd met 1 (één) jaar.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.E.H. Eijkhout en E. Bouwhuis, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2018.
De jongste en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.