Vormverzuimen
Op grond van artikel 3 van de Politiewet heeft de politie de taak zorg te dragen voor de handhaving van de rechtsorde. De woning aan de [adres 2] te Amsterdam kwam zijdelings in een onderzoek naar voren en bij controle bleek dat er niemand op dit adres stond ingeschreven. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten op basis van deze feiten en omstandigheden gerechtigd waren om actie te ondernemen en bij de woning aan te bellen. De persoon die de deur opende was, naar zijn zeggen, niet de bewoner van het pand maar was slechts op bezoek. Deze persoon gaf de politie toestemming de woning te betreden.
Vooropgesteld moet worden dat een opsporingsambtenaar die in een woning wil binnentreden, ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Deze voorschriften zijn ook van toepassing op de situatie waarin men met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden (vgl. HR 22 november 2011, NJ 2011/561).
De rechtbank stelt vast dat, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2017, de verbalisanten zich, voorafgaand aan het vragen van toestemming om binnen te treden, niet persoonlijk, door middel van een politiepas, hebben gelegitimeerd, noch mededeling van hun doel hebben gedaan aan de persoon die hen uiteindelijk toestemming tot het betreden van de woning heeft gegeven. In zoverre is er sprake van twee vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv en is het binnentreden onrechtmatig geweest.
Voor zover het verweer van de raadsvrouw ziet op het niet (tijdig) geven van de cautie en het daardoor niet vrijwillig geven van toestemming tot doorzoeking van de woning overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, levert de omstandigheid dat niet voorafgaand aan het vragen om toestemming tot doorzoeking van de woning de cautie is gegeven, geen vormverzuim op. De in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) vervatte cautieplicht beoogt een verdachte te behoeden tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling en heeft slechts betrekking op een verhoorsituatie (alle vragen aan de verdachte betreffende zijn betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte was aangemerkt; zie onder meer HR 16 april 2013, LJN BY5706). Het vragen van toestemming tot het doorzoeken van een woning, valt hier (volgens vaste jurisprudentie) niet onder. Het was dus niet nodig om voorafgaand aan het verzoek om toestemming de woning te mogen doorzoeken aan verdachte de cautie te geven. Gelet op hun waarnemingen in de woonkamer mochten de verbalisanten bovendien aan verdachte toestemming vragen een doorzoeking te doen. De rechtbank is van oordeel dat het de verbalisanten, ook indien die waarnemingen zouden hebben ontbroken, vrij stond deze toestemming te vragen. Volgens het proces-verbaal is aan verdachte, nadat hij mondeling toestemming had gegeven tot doorzoeking van de woning, een in de Albanese taal opgesteld toestemmingsformulier overhandigd. Dit toestemmingsformulier heeft verdachte ondertekend en verdachte heeft hiermee ondubbelzinnig toestemming gegeven voor de doorzoeking. Derhalve is de doorzoeking niet onrechtmatig te noemen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er bij het binnentreden sprake is geweest van twee onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. Nu de rechtsgevolgen van deze onherstelbare vormverzuimen niet uit de wet blijken, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of aan deze vormverzuimen enig rechtsgevolg dient te worden verbonden. Doordat het binnentreden onrechtmatig is geschied is er sprake van schending van het huisrecht en van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Schending van dit voorschrift wordt door de rechtbank gezien als een zodanig ernstig vormverzuim, dat niet kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat onherstelbare vormverzuimen zijn begaan. De rechtbank acht het passend dat in dit geval de op te leggen straf wordt verminderd.