ECLI:NL:RBAMS:2018:5562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
13/702474-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

Op 27 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2017 te Amsterdam is beschuldigd van poging tot zware mishandeling en subsidiaire mishandeling van een slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 13 juli 2018, waarbij de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. N. Bevelander, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging en dat er sprake was van een worsteling.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden, omdat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou optreden. Wel achtte de rechtbank de subsidiaire mishandeling bewezen, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen op het hoofd en lichaam had geslagen en in een babyzwembad had geduwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij leed aan een ernstige, chronische psychotische stoornis, te classificeren als schizofrenie. De rechtbank volgde het advies van deskundigen om de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen voor behandeling, omdat hij een gevaar voor zichzelf en anderen vormde.

De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de behandeling van de verdachte voorop stond. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702474-17, 09/054438-16 (TUL)
Datum uitspraak: 27 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Bevelander, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 september 2017 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
  • primair: poging zware mishandeling van [slachtoffer] ;
  • subsidiair: mishandeling van [slachtoffer] .
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden. Verdachte heeft [slachtoffer] mishandeld door hem op zijn hoofd en lichaam te slaan en te stompen en heeft daarbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het had veel slechter kunnen aflopen met het slachtoffer.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging. De raadsvrouw doet daarom een beroep op noodweer.
Indien de rechtbank het beroep op noodweer niet honoreert, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat sprake was van een worsteling tussen beide partijen en er daarom over en weer is geduwd en getrokken. Het slachtoffer had daarbij niet meer kans op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel dan verdachte. De raadsvrouw is van mening dat alleen het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft door zijn handelen niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou optreden bij het slachtoffer. Er is daarom geen sprake van een poging tot zware mishandeling.
4.3.2
Mishandeling
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals in rubriek 5 weergegeven.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank ziet in het dossier en in hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen geen reden om aan te nemen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Hij werd door het slachtoffer aangesproken om uit het babyzwembad te gaan en had talloze andere mogelijkheden om op deze situatie te reageren. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen op zijn hoofd en tegen het lichaam te slaan en in het babyzwembad te duwen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 4 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en in het water van een babyzwembad heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte rapportage pro Justitia in het Pieter Baan Centrum van 17 mei 2018, opgemaakt door psychiater J. Vreugdenhil en
GZ-psycholoog S. Labrijn. Aan deze rapportage wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een ernstige, chronische psychotische stoornis, te classificeren als schizofrenie met een ongespecificeerd beloop. Deze schizofrenie is al rond het zeventiende jaar begonnen en aangezien de stoornis in cannabisgebruik eveneens chronisch was en al was begonnen rond het veertiende jaar, kan worden gesteld dat van beide stoornissen ook sprake was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Op grond van de op dat moment onbehandelde schizofrenie, mogelijk versterkt door de stoornis in cannabisgebruik, was er bij betrokkene sprake van een verregaande deterioratie in het functioneren en waren er oordeels- en kritiekstoornissen, die leidden tot onaangepast gedrag, zoals het zijn vieze voeten afkoelen en wassen in het water van het kinderbad in het [naam park] . Vervolgens werd hij aangesproken door een gezagsdrager die te dicht bij hem kwam en hem mogelijk zelfs een duw gaf omdat hij – op grond van de bij stoornis(sen) passende traagheid en initiatiefloosheid – niet of te traag reageerde. Het te dichtbij komen van en/of het aangeraakt worden door de ander riep vermoedelijk enorm veel angst op bij betrokkene. Er ontstond een zogenaamde “kortsluitingsreactie”. Hij valt dan terug op een primitief verdedigingsmechanisme, waarbij hij impulsief agressief reageert om de ander weer op afstand te krijgen. Van zichzelf is het een man met contact vermijdende tendensen. Betrokkenes handelen werd aldus volledig reactief bepaald door de ziekelijke stoornis. Hij had op grond van de stoornis geen mogelijkheid om tot een andere (gezonde) gedragskeuze te komen. Er wordt geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde, indien bewezen, in het geheel niet toe te rekenen.
Indien betrokkene zonder dwingend kader op vrije voeten zou komen te staan, zal hij zeer waarschijnlijk opnieuw behandeling mijden waardoor de stress toeneemt en zijn coping tekortschiet. Op grond hiervan wordt het recidivegevaar, zolang betrokkene psychotisch is, ingeschat als hoog.
Betrokkene heeft geen ziektebesef en is niet gemotiveerd voor behandeling. Dit impliceert dat hij nog enige tijd behandeling binnen een gesloten en gedwongen kader zal moeten krijgen om psychosevrij te worden en, mede middels psycho-educatie, ziektebesef te verwerven. Onderzoekers schatten in dat een gespecialiseerde klinische psychiatrische behandeling van een jaar afdoende moet zijn om het risico voldoende in te perken. De voorgestelde behandeling kan plaatsvinden in een forensische psychiatrische kliniek onder artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Onderzoekers hebben de voorkeur voor plaatsing in een forensische psychiatrische kliniek, omdat men er meer gewend is aan bijkomend ageergedrag en cannabisgebruik, er daarom beter mee om kan gaan en het niet direct een reden zal vinden om de behandeling te beëindigen.
De rechtbank neemt, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, deze conclusie over en volgt dit advies.
Gelet op de inhoud van de rapportage acht de rechtbank de kans dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan een soortgelijk feit aanwezig. Op grond van de inhoud van de rapportage is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte gevaarlijk is voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van anderen.
Het bewezen geachte kan verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bepalen dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.

8.Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 09/054438-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 mei 2016 van de politierechter te ‘s-Gravenhage, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Gelet echter op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de behandelnoodzaak en de plaatsing de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun is. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen, hetgeen ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsvrouw is bepleit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 3 mei 2016 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.P. Sno en A.E.M. van Loon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2018.
[(...)]

[(...)]

[(...)]