Op 27 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2017 te Amsterdam is beschuldigd van poging tot zware mishandeling en subsidiaire mishandeling van een slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 13 juli 2018, waarbij de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. N. Bevelander, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging en dat er sprake was van een worsteling.
De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden, omdat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou optreden. Wel achtte de rechtbank de subsidiaire mishandeling bewezen, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen op het hoofd en lichaam had geslagen en in een babyzwembad had geduwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij leed aan een ernstige, chronische psychotische stoornis, te classificeren als schizofrenie. De rechtbank volgde het advies van deskundigen om de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen voor behandeling, omdat hij een gevaar voor zichzelf en anderen vormde.
De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de behandeling van de verdachte voorop stond. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.