ECLI:NL:RBAMS:2018:556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
13/684370-17 (zaak A) Promis
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een ongewenst vreemdeling na meerdere strafbare feiten

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder winkeldiefstal, belediging en het opzettelijk overtreden van gebiedsverboden. De feiten vonden plaats tussen augustus en oktober 2017. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op 11 januari 2018 de zitting gehouden. De officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd zou krijgen voor de duur van twee jaar. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Aytemur, heeft verzocht om af te zien van deze maatregel, stellende dat er geen rapport was dat de maatregel noodzakelijk maakte.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen en vastgesteld dat de verdachte een lange geschiedenis van criminaliteit heeft, met een veelplegerachtig karakter sinds 2011. De rechtbank heeft ook een rapport van de GGZ verslavingszorg Noord-Nederland in acht genomen, waaruit blijkt dat de verdachte kampt met complexe problemen, waaronder alcohol- en middelengebruik, en dat hij een hoog risico op recidive vertoont. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en om recidive te voorkomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van één jaar, in plaats van de gevorderde twee jaar, en heeft de tijd in voorarrest niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld. De vordering van de benadeelde partij, een buitengewoon opsporingsambtenaar, tot immateriële schadevergoeding werd afgewezen, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij, een slachtoffer van belediging, niet-ontvankelijk werd verklaard omdat de verdachte van dat feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk strafbaar verklaard voor de bewezen feiten en de maatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684370-17 (zaak A), 13/689266-17 (zaak B), 13/689267-17 (zaak C), 13/689268-17 (zaak D) en 13/689269-17 (zaak E) (gevoegd ter terechtzitting) (Promis)
Datum uitspraak: 25 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018.
1.2
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna zaak A tot en met zaak E genoemd.
1.3
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Aytemur naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan winkeldiefstal op 12 augustus 2017, belediging en bedreiging tegen buitengewoon opsporingsambtenaren op 15 oktober 2017 en meermalen overtreden van diverse gebiedsverboden in de periode van 7 september 2017 tot en met 1 oktober 2017.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Vrijspraak van het in zaak A onder 5 ten laste gelegdeDe raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde. Verdachte heeft enkel zijn arm uitgestrekt naar aangeefster, in zijn beleving een mannelijk persoon. Aan de handeling zijn geen dreigende woorden toegevoegd en de afstand tussen verdachte en aangeefster betrof minimaal één meter. Dit levert geen bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Standpunt ten aanzien van de overige ten laste gelegde feitenDe raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in zaak A onder 5 ten laste gelegdeDe rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 15 oktober 2017 aangeefster [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij alleen een zwaaiende beweging heeft gemaakt en dat aangeefster er helemaal niet bij was. De rechtbank acht, gelet op de gedetailleerde verklaring van aangeefster [slachtoffer] , die steun vindt in de verklaring van haar collega [persoon] , de lezing van verdachte onaannemelijk en passeert deze daarom.
De rechtbank volgt dan ook de lezing van aangeefster [slachtoffer] dat verdachte dichtbij haar kwam staan en met een gebalde vuist naar haar uithaalde door zijn arm te strekken. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkel met gebalde vuist uithalen naar een persoon, hoe laakbaar ook, geen bedreiging in de zin van artikel 285 Sr oplevert nu de handeling van verdachte niet van dien aard is en niet onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het risico liep slachtoffer te worden van een levensdelict dan wel van zware mishandeling.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feitenDe rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde in zaak A onder 1 (winkeldiefstal op 12 augustus 2017), onder 2 en 3 (opzettelijk overtreden gebiedsverbod op 7 september 2017) en onder 4 (eenvoudige belediging van een buitengewoon opsporingsambtenaar op 15 oktober 2017), zaak B (opzettelijk overtreden gebiedsverbod op 14 september 2017), zaak C (opzettelijk overtreden gebiedsverbod op 20 september 2017), zaak D (opzettelijk overtreden gebiedsverbod op
30 september 2017) en zaak E (opzettelijk overtreden gebiedsverbod op 1 oktober 2017) zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op bewijsmiddelen die in bijlage 2 zijn vervat.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A (13/684370-17)
1.
op 12 augustus 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf flessen douchegel en twee flessen/blikken bier (ter waarde van 42,93 euro), toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn B.V., filiaal gelegen aan de [adres 1] ;
2.
op 7 september 2017 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod kenmerk overlastgebied 1 Centrum, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9 APV Amsterdam jo. 172 Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 26 augustus 2017 tot en met 25 september 2017 niet mocht bevinden in overlastgebied 1 Centrum, door zich op voornoemde datum om 22.59 uur op de Oudezijds Voorburgwal ter hoogte van perceel [nummer] te bevinden;
3.
op 7 september 2017 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk overlastgebied 1 Centrum krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9 APV Amsterdam jo. 172 Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 26 augustus 2017 tot en met 25 september 2017 niet mocht bevinden in overlastgebied 1 Centrum, door zich op voornoemde datum om 04.43 uur op de Dam te bevinden;
4.
op 15 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [buitengewoon opsporingsambtenaar] (werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar voor het GVB te Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: kankerhoer en stinkhoer en jodenhoer en hoer.
Zaak B (13/689266-17):
op 14 september 2017 te 21.45 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikelen 172 van de Gemeentewet en 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar
met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven- om zich uit het overlastgebied Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Zaak C (13/689267-17):
op 20 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 2017/4657 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 / 172a van de Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 26 augustus 2017 tot met 25 september 2017 niet mocht bevinden in Overlastgebied 1 Centrum, door zich op voornoemde datum om 04:45 uur op de Oude Hoogstraat te bevinden.
Zaak D (13/689268-17):
op 30 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk/proces-verbaal PL1300/2017207108 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 / 172a Gemeentewet en artikel 2.9/2.8 Algemene Plaatselijke Verordening, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 30 september 2017 te 01:19 uur en 01 oktober 2017 te 01:18 uur niet mocht bevinden in Overlastgebied Centrum, door zich op voornoemde datum om 05:50 uur op een openbare weg in voornoemd gebied te bevinden;
Zaak E (13/689269-17):
op 01 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk/proces-verbaalnummer PL1300/2017207108 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten , artikel 172/172a Gemeentewet en artikel 2.9/2.8 Algemene Plaatselijke Verordening, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 30 september 2017 te 01:19 uur en 01 oktober 2017 niet mocht bevinden in Overlastgebied Centrum, door, zich op voornoemde datum om 00:40 op de Heiligeweg te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht af te zien van het opleggen van de ISD-maatregel. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er geen rapport ligt waaruit blijkt dat de maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Voorts stelt zij dat oplegging van de maatregel zou neerkomen op kale opsluiting gelet op de vreemdelingrechtelijke status van verdachte. De raadsvrouw verzoekt de verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de GGZ verslavingszorg Noord-Nederland, gevestigd te Groningen, van 2 januari 2018, opgemaakt door P.B.C.H. van ‘t Veer. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte komt, sinds zijn komst naar Nederland in 2006, veelvuldig met politie en justitie in aanraking. Vanaf 2011 heeft dit een veelplegerachtig karakter gekregen. Verdachte verklaart alcohol en cannabis te gebruiken en toont zich gefrustreerd over de hulp die hij in Nederland heeft gehad. Het bestaan van verdachte in Nederland verloopt moeizaam. Er is sprake van een complex geheel van criminogene factoren dat niet geheel inzichtelijk is door onvoldoende medewerking van verdachte. Een sociaal/familiair steunsysteem ontbreekt. Het alcohol- en mogelijk ander middelengebruik kan naar inschatting zowel gerelateerd zijn aan de uitzichtloosheid van de illegale status, het delictgedrag als het gaat om gewelddadigheid en agressiviteit alsook aan de onderliggende psychiatrische problematiek zoals PTSS. Door de illegale status van verdachte is huisvesting, werk, inkomen en hulpverlening / zorg niet op reguliere wijze beschikbaar. Mogelijk is de problematiek van verdachte te ernstig om op ambulante wijze te worden aangepakt. Indien verdachte na detentie in Nederland verblijft, wordt de kans beperkt geacht dat een traject Equator Foundation / Jellinek vanuit de bed-bad- en broodregeling zal slagen. Verdachte dient Nederland te verlaten en verklaart wisselend over zijn wens en mogelijkheid tot terugkeer naar Somalië. Gezien de instabiele leefsituatie en het ontbreken van een eenduidige oplossing voor de meervoudige problematiek wordt de kans op recidive als hoog ingeschat. De reclassering ziet geen alternatief voor het opleggen van de ISD-maatregel voor vreemdelingen.
De rechtbank oordeelt dat dit maatregelrapport aan de eisen van artikel 38m, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht voldoet, nu het een met redenen omkleed, gedagtekend en
ondertekend advies over de wenselijk- of noodzakelijkheid van de maatregel betreft, welk rapport minder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is opgemaakt.
Ter terechtzitting heeft de heer P.B.C.H. van ’t Veer, reclasseringsmedewerker, als deskundige het rapport toegelicht. Hij heeft verklaard dat de eerder opgelegde gevangenisstraffen geen corrigerend effect hebben gehad. Het delictgedrag is vanwege de meervoudige problematiek onverminderd gebleken. De volgende stap, oplegging van de ISD-maatregel, ligt voor de hand.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 18 december 2017 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarop de door hem begane feiten zijn gepleegd meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank overweegt dat de primaire doelstelling van de ISD-maatregel ziet op de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive van verdachte. Daarbij gaat het met name om bestrijding van (ernstige) overlast. In de onderhavige zaak heeft verdachte zich niet alleen schuldig gemaakt aan een vermogensdelict maar ook aan belediging van een buitengewoon opsporingsambtenaar en het herhaaldelijk niet voldoen aan het opvolgen van een ambtelijk bevel. Dit zijn vervelende en bovenal overlastgevende feiten. Door het bij herhaling niet voldoen aan een ambtelijk bevel laat verdachte tevens zien dat hij geen respect heeft voor beslissingen van de autoriteiten. Bestraffing in de vorm van een gevangenisstraf heeft tot nu toe niet geleid tot het voorkomen van recidive of terugkeer naar het land van herkomst. Dat verdachte wegens zijn illegale status niet zal kunnen deelnemen aan een extramuraal traject en dat geen sprake kan zijn van resocialisatie in de Nederlandse samenleving brengt niet mee dat van oplegging van de ISD-maatregel moet worden afgezien. De rechtbank gaat er, anders dan de verdediging, vanuit dat geen sprake zal zijn van kale opsluiting. Binnen de maatregel kan verdachte deelnemen aan verschillende behandeltrajecten waarbij zijn alcohol- en middelenproblematiek kan worden aangepakt. Verdachte heeft al verschillende malen en van verschillende instanties hulp aangeboden gekregen, maar geen van deze trajecten zijn (blijvend) succesvol gebleven. De problematiek bij verdachte is zo groot dat deze naar het oordeel van de rechtbank niet op een andere manier kan worden afgewend dan door oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, met name in de omstandigheid dat verdachte niet in aanmerking komt voor de extramurale fase wel aanleiding om af te wijken van oplegging van de maximale termijn van twee jaren en zal de ISD-maatregel aan verdachte opleggen voor de duur van één jaar. Het is daarbij van zeer groot belang dat er door de ISD-inrichting uitermate voortvarend aan de problematiek van verdachte wordt gewerkt en uiteraard dat verdachte daaraan zelf ook meewerkt.
De rechtbank zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel zodat een heel jaar kan worden benut om de problematiek van verdachte aan te pakken.

9.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
Benadeelde partij [buitengewoon opsporingsambtenaar]
De benadeelde partij [buitengewoon opsporingsambtenaar] vordert ter zake van het onder 4 van zaak A ten laste gelegde een immateriële schadevergoeding van € 50,00 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [buitengewoon opsporingsambtenaar] dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij [buitengewoon opsporingsambtenaar] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering nu zij zich voorafgaand aan de belediging onprofessioneel heeft gedragen door verdachte uit het niets bij zijn nek te grijpen. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte heeft verklaard dat hij de vergoeding wel wil betalen.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de vordering van. [buitengewoon opsporingsambtenaar] tot immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen. Belediging kan recht geven op vergoeding van immateriële schade wegens een aantasting van de eer of goede naam als genoemd in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft gesteld dat zij de belediging als zeer indringend heeft ervaren omdat er veel omstanders waren en de beledigingen herhaald werden. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de benadeelde partij enig psychisch onbehagen heeft ondervonden en zich gekwetst voelde, dit onvoldoende is voor toekenning van immateriële schadevergoeding en het bestaan van geestelijk letsel niet aannemelijk is geworden.
9.2
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter zake van het onder 5 van zaak A ten laste gelegde een immateriële schadevergoeding van € 100,00 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [slachtoffer] dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu ten aanzien van dit feit vrijspraak is bepleit.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het in zaak A onder feit 5 tenlastegelegde, de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 184, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4, het in zaak B, zaak C, zaak D en zaak E ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3, zaak B, zaak C, zaak D en zaak E bewezen verklaarde:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaar,
Wijst de vordering van [buitengewoon opsporingsambtenaar] af.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.E.H. Eijkhout en E. Bouwhuis, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2018.
De jongste en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.