ECLI:NL:RBAMS:2018:5531

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
13/659100-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een politieagent tijdens Koningsnacht

Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 april 2017 een politieagent heeft mishandeld op het Rembrandtplein tijdens Koningsnacht. De verdachte, die met vrienden uitging, raakte betrokken bij een vechtpartij. Toen een politieagent, verbalisant [verbalisant 1], de verdachte uit de groep probeerde te trekken, ontstond er een worsteling waarbij de verdachte de agent in het gezicht sloeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet kon beroepen op noodweer, omdat hij zich bewust was van de aanwezigheid van meerdere politieagenten. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de agent heeft mishandeld en zich heeft verzet tegen de rechtmatige uitoefening van diens functie. De verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere aanklacht van poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor meermalen slaan. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, en kende de benadeelde partij, de agent, een schadevergoeding van € 1.000 toe. De rechtbank benadrukte de ernst van geweld tegen politieagenten, vooral op een drukke feestdag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659100-17 (Promis)
Datum uitspraak: 10 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.De zitting

Dit vonnis is op gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 26 juni 2018. De rechtbank heeft op de zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van de Veen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 27 april 2017 een politieagent heeft mishandeld en dat hij verzet heeft gepleegd tegen een politieambtenaar in functie. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De zaak

3.1.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zaak van het volgende uit. Op 26 april 2017 is verdachte met een groepje vrienden naar Amsterdam gegaan. Zij zijn uitgegaan in de buurt van het Rembrandtplein en zouden in de vroege morgen nog snel iets eten voordat zij weer terug zouden keren naar Oldenzaal. Op het Rembrandtplein kreeg een van de vrouwen uit de groep van verdachte een woordenwisseling met een groep mannen, waarop uiteindelijk een vechtpartij is ontstaan tussen de groep mannen en verdachte en zijn vriend.
Verbalisant [verbalisant 1] was ter plaatse en rende naar de groep toe om ze uit elkaar te trekken. [verbalisant 1] deed een arm om verdachte en trok hem uit de groep, waarna verdachte en [verbalisant 1] op de grond terecht zijn gekomen. Na een worsteling is verdachte uiteindelijk aangehouden.
Het draait in deze zaak om de vraag of verdachte [verbalisant 1] heeft mishandeld, terwijl [verbalisant 1] verdachte uit de groep probeerde te verwijderen en hem onder controle probeerde te krijgen.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde bewezen kan worden, omdat alle verbalisanten in het dossier verklaren dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] meermalen heeft geslagen. Dat deze geweldshandelingen van verdachte niet op de camerabeelden te zien zijn doet daar niet aan af.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat niet kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt. Het scenario dat door verbalisant [verbalisant 1] wordt geschetst is innerlijk tegenstrijdig en is uitgesloten door hetgeen op de beelden te zien is. Voor zover de rechtbank bewezen acht dat verdachte geweld heeft gebruikt, komt hem een beroep op (putatief) noodweer toe. Verdachte werd immers aangevallen door anderen en mocht zich daartegen verdedigen. Omdat [verbalisant 1] verdachte van achteren heeft benaderd, wist verdachte niet dat het om een politieagent ging. De twee kwamen meteen ten val, waarna verdachte zag dat er politieagenten om hem heen stonden. Op dat moment heeft hij zijn worsteling onmiddellijk gestaakt.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt dat [verbalisant 1] verdachte van achteren heeft benaderd om hem uit de groep te trekken. Hierop heeft verdachte zich omgedraaid en [verbalisant 1] in het gezicht geslagen. [verbalisant 1] trok verdachte vervolgens naar de grond, waar [verbalisant 1] bovenop verdachte viel. [verbalisant 2] en verdachte hebben verklaard dat verdachte wild om zich heen bleef slaan, met het doel om zichzelf te ontzetten.
De eerste klap die verdachte aan [verbalisant 1] gaf was in het gezicht. Voor het geven van die klap moet verdachte zich hebben omgedraaid. Hij moet op dat moment geweten hebben dat hij met de politie te maken had. Daarbij waren er meerdere agenten aanwezig vanaf het moment dat hij met [verbalisant 1] op de grond lag, die evenals [verbalisant 1] in uniform gekleed en dus herkenbaar als politieambtenaar waren. De rechtbank gaat daarom niet mee in het standpunt van de raadsman dat verdachte pas wist dat het om een politieambtenaar ging toen zijn vriend hem dat vertelde, ongeveer 30 seconden na de worsteling met [verbalisant 1] . Het beroep op (putatief) noodweer wordt dan ook verworpen.
Voor wat betreft de stelling van de raadsman dat het door [verbalisant 1] geschetste scenario niet mogelijk is op grond van de camerabeelden oordeelt de rechtbank als volgt. Met de raadsman constateert de rechtbank dat vele handelingen die [verbalisant 1] beschrijft niet zichtbaar zijn op de camerabeelden. Ook constateert de rechtbank dat de camera gedurende twee cruciale seconden is weggedraaid van het gebeuren, waardoor de camerabeelden geen uitsluitsel kunnen geven voor ofwel het scenario van [verbalisant 1] ofwel het scenario van verdachte.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [verbalisant 1] heeft mishandeld door hem in (ieder geval) een klap in het gezicht te geven, en ook dat verdachte zich heeft verzet tegen [verbalisant 1] terwijl deze in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte [verbalisant 1] meermalen in het gezicht heeft geslagen, zodat de mishandeling alleen al daarom niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair:
op 27 april 2017 te Amsterdam, een ambtenaar, [verbalisant 1] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde ambtenaar in een greep te houden en met kracht met een gebalde vuist tegen diens gezicht te stompen;
2.
op 27 april 2017 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaar, [verbalisant 1] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het onttrekken van verdachte bij een ruzie, door voornoemde ambtenaar in een greep te houden en met kracht met een gebalde vuist tegen diens gezicht te stompen, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en een contusie aan het gezicht bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.

5.De strafbaarheid

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Daarnaast is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De straf

6.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om aan verdachte een werkstraf op te leggen van 150 uren. Zij baseert dit op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en het feit dat verdachte nooit eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
6.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een op te leggen straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een politieagent mishandeld door die politieambtenaar met kracht en met gebalde vuist in het gezicht te slaan, op het moment dat die politieambtenaar verdachte aan een gevecht wilde onttrekken en de rust op straat wilde herstellen. Door de politieambtenaar te mishandelen heeft verdachte niet alleen het gezag dat in handhavers moet worden gehad aangetast, maar heeft hij ook letsel aan de agent toegebracht en daarmee zijn lichamelijke integriteit aangetast. Dit alles is gebeurd op een feestdag in het uitgaanscentrum van Amsterdam. Dergelijk gedrag op zo’n tijd en plaats veroorzaken gevoelens van onveiligheid bij uitgaand publiek en kan niet anders worden aangeduid dan ondermijnend gedrag jegens de politie.
De rechtbank tilt zwaar aan geweld tegen de politie. Volgende de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten straftoemeting volgt een hogere straf indien mishandeling is gericht tegen de politie.
De aard van deze feiten maakt dan ook dat een geldboete niet aan de orde is en aan verdachte een werkstraf zal worden opgelegd. Voor de beantwoording van de vraag hoe lang die werkstraf moet zijn betrekt de rechtbank het feit dat het handelen van verdachte tot enig letsel heeft geleid. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte geen strafblad heeft en dat hij een baan heeft. Het lijkt erop dat verdachte zijn leven op orde heeft en dat de onderhavige zaak een incident is geweest.
Aan verdachte zal daarom een werkstraf worden opgelegd van 100 uur, om de ernst van de feiten aan te duiden, waarvan de helft voorwaardelijk, om tegemoet te komen aan de persoon van verdachte.

7.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevraagd om de vordering toe te wijzen, maar te matigen tot € 2.500,-, omdat dat bedrag meer overeen komt met de schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De raadsman heeft eveneens gevraagd de schade te matigen. De benadeelde partij haalt jurisprudentie aan waar lagere schadevergoedingen zijn toegekend. De raadsman heeft gevraagd om, bij toewijzing, aansluiting te zoeken bij die bedragen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht.

8.De wet

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 181, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing in het kort

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op: “
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op: “
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft”.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 100 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Wijst de vordering van [verbalisant 1] toe tot € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 1] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] , € 1.000,00 (duizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.E.M. van Loon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2018.