ECLI:NL:RBAMS:2018:549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
AMS 17_7066
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning Lidl Nederland GmbH

Op 23 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Lidl Nederland GmbH en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam. Lidl, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, verzocht om een voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan Supermarkt Van Swindenstraat B.V. voor het vergroten van hun winkel aan de Eerste Van Swindenstraat 91 te Amsterdam. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zaak niet geschikt was voor een onmiddellijk oordeel in de hoofdzaak en dat nader onderzoek noodzakelijk was. De rechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor de bestuursrechter in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter constateerde dat er onduidelijkheden waren over de inhoud van het bestreden besluit, zoals het bruto vloeroppervlak van de winkel en de exacte uitbreiding die was vergund. De rechter gaf aan dat de vergunningverlening niet in strijd met de Dienstenrichtlijn leek te zijn, maar dat er meer onderbouwing nodig was voor de parkeernormen die door verweerder waren gehanteerd. Tijdens de zitting op 10 januari 2018 werd duidelijk dat de sloopwerkzaamheden al waren voltooid en dat de funderingen voor de nieuw te bouwen bouwwerken waren gestort.

Na een belangenafweging kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de belangen van vergunninghouder zwaarder wogen dan die van verzoekster. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de belangen van Lidl voornamelijk concurrentieel van aard waren en zij de behandeling van haar beroep bij de rechtbank kon afwachten. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7066

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2018 in de zaak tussen

de naar Duits recht opgerichte rechtspersoon Lidl Nederland GmbH,te Huizen, verzoekster,
(gemachtigde: mr. R.J.H. Minkhorst),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: M.E.R. Derby-Vink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Supermarkt Van Swindenstraat B.V.,vergunninghouder
(gemachtigde: mr. H. Doornhof).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van haar winkel en het wijzigen van de gevel op de locatie Eerste Van Swindenstraat 91 te Amsterdam.
Bij besluit van 3 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door W. Endert, vastgoedacquisiteur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door M.L. Buik, technisch adviseur.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de bestuursrechter in het bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onderhavige zaak zich niet leent om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Nader onderzoek door de bestuursrechter wordt door de voorzieningenrechter wenselijk geacht, temeer nu verweerder ter zitting de bestaande onduidelijkheid ten aanzien van de inhoud van het bestreden besluit niet volledig heeft kunnen wegnemen. Zo is onduidelijk gebleven wat het bruto vloeroppervlak is van de door vergunninghouder op dit moment geëxploiteerde winkel. Als gevolg daarvan is ook niet duidelijk geworden hoeveel vierkante meter uitbreiding er precies vergund is met het bestreden besluit. De vraag of de vergunning is verleend in strijd met de Dienstenrichtlijn, leent zich niet voor behandeling in een voorlopige voorziening procedure. Ook is nadere onderbouwing van de door verweerder gehanteerde parkeernormen nodig. Verzoekster en vergunninghouder hebben desgevraagd ter zitting ook aangegeven dat zij kortsluiting van de onderhavige zaak op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet wenselijk achten. De voorzieningenrechter ziet, bij deze stand van zaken, aanleiding om uitspraak te doen op grond van een belangenafweging en geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven.
3. Het bouwplan van vergunninghouder bestaat er uit om haar winkel aan de Eerste Van Swindenstraat te vergroten door de achterzijde van de winkel constructief te verbinden met het pand dat achter een gedeelte de winkel is gesitueerd aan de Wagenaarstraat 26. Voor de realisatie van het bouwplan zullen bestaande bouwwerken worden gesloopt en opnieuw worden gebouwd. Het smalle paadje dat nu tussen de winkel en de bebouwingen aan de Wagenaarstraat 26 doorloopt zal daarbij ook worden bebouwd, waardoor de twee panden met elkaar verbonden zullen zijn. Het gedeelte van de winkel dat gesitueerd is op het perceel aan de Wagenaarstraat zal na de uitbreiding worden gebruikt als magazijn van de winkel.
4. Ter zitting is besproken wat op dit moment de feitelijke situatie ter plaatse is. Gelet op de verklaringen van vergunninghouder en de door verzoekster getoonde foto’s, is de situatie thans als volgt. Alle voorgenomen sloopwerkzaamheden zijn voltooid. De fundering voor de nieuw te bouwen bouwwerken en de vloeren van die bouwwerken zijn gestort/geplaatst. De ruimte aan de Wagenaarstraat 26 is volledig gestript, maar nog niet ingericht. De winkel en de ruimte aan de Wagenaarstraat 26 zijn nog niet met elkaar verbonden. De nieuwe te realiseren verbinding tussen de winkel en de ruimte aan de Wagenaarstraat en 26 en de te herbouwen bouwwerken zullen worden gebouwd met zogenoemde prefab-elementen.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende belangenafweging.
6. Allereerst is niet op voorhand duidelijk dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning, ondanks de daartegen gerichte gronden van verzoekster, niet verleend had mogen of kunnen worden. Daarnaast is een groot gedeelte van de verbouwing/uitbouw reeds gerealiseerd. Zo zijn de gebouwen die voor de realisatie van het bouwplan moesten worden gesloopt reeds gesloopt en zijn voor de nieuw te bouwen bouwwerken de funderingen en vloeren gestort. De meest ingrijpende bouwwerkzaamheden zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter derhalve al verricht. Verder zijn de bouwplannen van vergunninghouder niet onomkeerbaar. De uitbouw naar het pand aan de Wagenaarstraat 26 is immers weer te verwijderen en de doorbraken in de twee panden (de winkel en de Wagenaarstraat 26) kunnen op relatief eenvoudige wijze weer worden dichtgemaakt/hersteld. Ook moet worden opgemerkt dat vergunninghouder thans voor eigen rekening en risico gebruik maakt van de aan haar verleende omgevingsvergunning. Mocht in een later stadium van het geding immers blijken dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, dan is vergunninghouder verantwoordelijk voor het herstellen/terugbrengen van de situatie naar de oorspronkelijke staat. Tot slot heeft vergunninghouder belang bij het op korte termijn afronden van de reeds gestarte bouwwerkzaamheden en niet bij het stilleggen daarvan.
7. De belangen van verzoekster bij het opleggen van een bouwstop aan vergunninghouder zijn enkel gelegen in haar concurrentiebelangen. Verzoekster heeft immers ter zitting gesteld dat zij geen problemen heeft met de bouwplannen van vergunninghouder, doch enkel met de exploitatie van de nieuw te realiseren ruimte als winkel door vergunninghouder. Niet valt in te zien dat verzoekster de behandeling van haar beroep bij de rechtbank niet kan afwachten. Indien de verleende omgevingsvergunning ten onrechte blijkt te zijn verleend, dan kan verzoekster de schade die zij als rechtstreeks gevolg daarvan heeft geleden bij verweerder verhalen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment de belangen van vergunninghouder bij het voortzetten en voltooien van de bouwwerkzaamheden zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster bij het opleggen van een bouwstop. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
9. Voor veroordeling van verweerder in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Wal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.