ECLI:NL:RBAMS:2018:5487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
13/999005-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval met dodelijke afloop tijdens Neptunusritueel aan boord van een schip

De rechtbank Amsterdam heeft op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige kapitein, die schuldig werd bevonden aan het veroorzaken van de dood van een stagiair tijdens een Neptunusritueel op 14 november 2015. De verdachte, die als kapitein verantwoordelijk was voor de veiligheid aan boord, had niet de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Tijdens het ritueel sprong de stagiair, blinddoekt en na rondgedraaid te zijn, van een loopplank af en viel 2,5 meter naar beneden, wat leidde tot ernstig letsel en uiteindelijk zijn overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld door het ritueel toe te staan zonder adequate veiligheidsmaatregelen te treffen. Ondanks de schuld van de verdachte, werd er geen straf opgelegd, omdat de rechtbank van oordeel was dat de gevolgen van het ongeval al zwaar genoeg waren voor de verdachte, die ook al een schorsing van zijn vaarbevoegdheid had gekregen van het Tuchtcollege. De rechtbank benadrukte dat de verdachte inzicht had getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en dat hij de gevolgen van het ongeval nog steeds meedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/999005-15 (Promis)
Datum uitspraak: 2 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
domicilie kiezende op het adres [adres] [plaats] .

1.De zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de zitting van 19 juli 2018. De rechtbank heeft op die zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kubicz en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. Felix naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] , iemand die onder hem werkte op zijn schip, is komen te overlijden. De rechtbank zal onder 4. concreter ingaan op de tenlastelegging. De integrale tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat verdachte al door het Tuchtcollege voor de Scheepvaart is veroordeeld voor overtreding van de Wet zeevarenden. De raadsman heeft laten weten dat verdachte niet van plan is in appel te gaan tegen die uitspraak, maar ook dat niet mogelijk is afstand te doen van het recht van hoger beroep. Een veroordeling in deze zaak zou een dubbele bestraffing opleveren, nu aan alle Engel-criteria is voldaan. [1] Daarom moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging. Dat de uitspraak van het Tuchtcollege nog niet onherroepelijk is doet aan deze conclusie niets af, aldus de raadsman.
De officier van justitie stelt dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging. Ook zij toetst aan de Engel-criteria en constateert dat dit een andersoortige procedure is, dat de aard van de overtreding anders is en dat de zwaarte van de (mogelijke) sanctie anders is. De veroordeling door het Tuchtcollege staat dus niet in de weg aan een vervolging bij de strafrechter.
De rechtbank constateert dat de uitspraak van het Tuchtcollege dateert van 4 juli 2018. Tegen die beslissing kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tot 15 augustus 2018 is die uitspraak dan ook niet onherroepelijk en kan verdachte alsnog in hoger beroep gaan. Van strijd met het ne bis in idem-beginsel kan pas sprake zijn als er een onherroepelijke veroordeling ligt. Nu dat niet het geval is, komt de rechtbank aan deze beoordeling niet toe. De rechtbank verwerpt aldus het verweer en verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

4.De zaak

4.1.
De feiten en omstandigheden [2]
Verdachte is schipper. Hij is al jaren werkzaam op een schip en is sinds 2011 werkzaam als gezagvoerder in dienst van [naam] . Zo ook in het najaar van 2015. Verdachte was kapitein op het schip
[naam schip]en voer van Brazilië naar Nederland met een lading cacao. De bemanning bestond in totaal uit vijftien personen, onder wie [slachtoffer] , een stagiair die zijn eerste zeevaart maakte. [3]
Begin november 2015 voer het schip in de buurt van Kaapverdië en passeerde de evenaar. [4] Dit maakte dat het Neptunusritueel zou worden uitgevoerd. Het Neptunusritueel is een ritueel dat wordt uitgevoerd ter ere van zeelieden die voor het eerst als bemanning van een schip de evenaar passeren. De uitvoering van het ritueel bestaat uit verschillende onderdelen. Net als elk ritueel heeft ook dit ritueel een vast verloop, maar onderdelen kunnen wisselen afhankelijk van de cultuur en de samenstelling van de bemanning. Tradities kunnen in tijd ook veranderen. Voor het Neptunes-ritueel geldt dat deelname in principe niet verplicht is, maar het is in gesloten groepen, zoals bij zeelieden op een schip of volle zee mogelijk lastig je aan de groepsdruk te onttrekken. Om opgenomen te worden in de groep moet het ritueel wel worden ondergaan. De mannelijkheid staat bij zeelieden voorop. Degenen die het ondergaan weten dat het ritueel plaats gaat vinden. Door niet te vertellen wat er precies gaat gebeuren wordt er gezorgd voor spanning bij de deelnemers. Degene die het ondergaat vindt het spannend, maar kijkt er vaak ook wel naar uit. [5]
Op [naam schip] bevonden zich twee personen die voor het eerst de evenaar passeerden: [slachtoffer] en [naam 1] . Verdachte heeft beslist dat het Neptunusritueel voor hen zou plaatsvinden op zaterdag 14 november 2015. [6] Het ritueel bestond in dit geval uit de volgende onderdelen:
  • welkom heten van [naam 2] en zijn vrouw [naam vrouw] , gespeeld door twee bemanningsleden;
  • schrijven van een gedicht door [slachtoffer] en [naam 1] , om dat later voor te dragen aan [naam vrouw] ;
  • het drinken van een blikje bier, waar tabasco en kruiden aan toe waren gevoegd om het niet lekker te laten smaken;
  • plaatsnemen in een schandpaal en in die positie vragen (over het schip) beantwoorden. Bij een verkeerd antwoord werden etensresten in de nek/kraag gegoten/gesmeerd en werd een deel van het haar afgeschoren;
  • kruipen onder een net op het dek, terwijl [slachtoffer] en [naam 1] natgespoten werden met een brandslang;
  • geblinddoekt over het dek lopen met houten ski’s aan de voeten;
  • geblinddoekt rondgedraaid worden, vervolgens over een loopplank begeleid worden en daar aan het einde van afspringen.
Bij dit laatste onderdeel ging het mis. [slachtoffer] was toevalligerwijs de eerste die dat onderdeel uitvoerde. Hij sprong van de loopplank af, tussen de overige bemanning door en viel met zijn hoofd op het 2,5 meter lager gelegen gangpad. [8] Hij heeft daardoor zeer ernstig letsel aan zijn hoofd opgelopen, waaraan hij uiteindelijk is overleden. [9]
De rechtbank zal onder 4.4. ingaan op de details van de sprong en de rollen van de bemanning en verdachte daarbij.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dood door schuld.
In haar op schrift gestelde requisitoir heeft zij kort gezegd bepleit dat verdachte als kapitein een bijzondere rol vervult op een schip. Hij is verantwoordelijk voor de handhaving van de orde op het schip en het waarborgen van de veiligheid. Deze bijzondere zorgplicht wordt de
Garantenstellunggenoemd. Verdachte heeft aan deze bijzondere zorgplicht niet voldaan. . Naast deze formele verantwoordelijkheid heeft verdachte ook een rol gespeeld in de uitoefening van het ritueel.
Bij verdachte was sprake van schuld. Het was voorzienbaar dat [slachtoffer] zou springen alsof hij in het water zou springen, het was voorzienbaar dat [slachtoffer] door een gebrek aan evenwicht naar de zijkant zou springen, het was voorzienbaar dat [slachtoffer] richting de rand van het dek zou springen en het was voorzienbaar dat [slachtoffer] ernstig letsel zou oplopen. Vanwege de
Garantenstellungis de dood van [slachtoffer] aan verdachte te wijten. Verdachte had zorg moeten dragen voor een veilig verloop van het Neptunusritueel en had veiligheidsmaatregelen moeten treffen. Ook had verdachte [slachtoffer] op moeten vangen toen hij van de loopplank sprong. Nu dat niet is gebeurd, kan het ten laste gelegde worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Het ongeval was niet te voorzien en was ook niet voorzienbaar en verdachte had het daarom ook niet hoeven voorzien. De bemanningsleden die zijn gehoord hebben allen verklaard dat de plank ver genoeg van het gangpad lag en dat niemand hoefde te verwachten dat dit zou gebeuren. Gedurende het gehele ritueel zijn door de gehele bemanning vele voorzorgsmaatregelen genomen om te waarborgen dat niemand zich zou bezeren en dat alles veilig zou verlopen. De sprong van [slachtoffer] was uitzonderlijk en onverwacht, omdat [slachtoffer] had gezien dat de loopplank binnenboord werd gehaald en men mocht veronderstellen dat [slachtoffer] het toneelstuk meespeelde en een hupje zou maken. De ervaren bemanning had bovendien nog nooit zo’n duiksprong meegemaakt bij de uitvoering van deze rituelen. Nu de sprong en de val dus niet voorzienbaar waren, kan geen veroordeling volgen voor dood door schuld.
Zelfs indien de rechtbank meent dat het ongeval voorzienbaar was, is er meer nodig dan de conclusie dat verdachte anders had moeten handelen. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsman aangevoerd dat onvoorzichtigheid onvoldoende is: er moet sprake zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Zelfs indien er meerdere fouten zijn gemaakt, maakt dit een handeling niet aanmerkelijk onvoorzichtig. Daarvan is echter in deze zaak geen sprake. Verdachte, als ook de bemanning, heeft gedurende de uitvoering van het gehele ritueel voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat er iets mis zou gaan
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat het aan verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer] is komen te overlijden. Ook het medeplegen van dit feit acht de rechtbank bewezen. De rechtbank zal hieronder bespreken waarom. De rechtbank zal bij die beoordeling eerst ingaan op het juridische kader, vervolgens op de rol van verdachte als kapitein, de afzonderlijk ten laste gelegde handelingen en het medeplegen.
4.4.1.
Het juridische kader van artikel 307 jo 309 van het Wetboek van Strafrecht
Aan de verdachte is overtreding van de artikelen 307 en 309 van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd: het culpoos veroorzaken van de dood van een ander in de uitoefening van enig ambt of beroep. Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in deze artikelen moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Dit moet worden beoordeeld door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daartoe behoort ook de eventuele bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt. Normaliter wordt het gedrag beoordeeld met als uitgangspunt ‘de normale mens’, maar er zijn gevallen waarin voor personen wegens hun bijzondere hoedanigheid hogere eisen aan hun kennis en bekwaamheid gesteld kunnen worden dan normaal het geval is (de zogenoemde
Garantenstellung, waarover hierna meer).
Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het tenlastegelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel dient komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt. [10]
4.4.2.
De Garantenstellung
Op personen met een bepaalde kwaliteit kan een grotere verantwoordelijkheid rusten in bepaalde situaties. Dit wordt de
Garantenstellunggenoemd. Die bijzondere kwaliteit duidt op specifieke kennis of vaardigheden die een persoon heeft. Deze extra kwaliteiten brengen een grotere verantwoordelijkheid met zich mee. Deze verantwoordelijkheid werkt onder andere door bij het vaststellen van schuld. Ook zal kritisch worden gekeken naar de mate van vaardigheid waarover de persoon beschikt. De
Garantenstellungis zwaarder voor een leidinggevende dan voor een ondergeschikte en zwaarder voor iemand met 20 jaar ervaring dan voor iemand met 5 jaar ervaring. De
Garantenstellunghoudt in dat de drempel voor de aansprakelijkheid als het ware wordt verlaagd.
Bij de beoordeling van dit aspect in deze zaak hecht de rechtbank eraan dat verdachte al jarenlang werkzaam is als zeeman. Sinds 2011 was hij bij deze werkgever werkzaam in zijn functie als kapitein. [11] Hij heeft meerdere keren een Neptunusritueel meegemaakt. [12] Verdachte was als kapitein gezagvoerder op het schip. Een kapitein is belast met de handhaving van de orde aan boord van het schip. Hij dient dat gezag uit te oefenen zolang hij aan boord is van het schip. Dit is niet beperkt tot werktijden en opgedragen werkzaamheden. De bemanning is verplicht de bevelen van de kapitein op te volgen in het belang van de veiligheid. Te allen tijde moet de kapitein zorgen voor de veiligheid aan boord van het schip waarop hij zijn gezag uitoefent.
Aan deze status van verdachte kunnen en mogen hogere zorgvuldigheidseisen worden gesteld met betrekking tot de veiligheid van de bemanning op een schip, ook en in het bijzonder ten tijde van de uitvoering van een Neptunusritueel. Hij was als kapitein verantwoordelijk voor wat er op zijn schip gebeurt en daarom is de rechtbank van oordeel dat op verdachte een bijzondere zorgplicht rustte; de
Garantenstellung.
4.4.3.
De ten laste gelegde gedragingen van verdachte
Nu de vraag of sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 307 jo 309 van het Wetboek van Strafrecht mede wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, stelt de rechtbank in de eerste plaats vast of en zo ja, welke aan verdachte ten laste gelegde gedragingen op zichzelf bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij neemt zij in acht de op verdachte rustende zorgplicht en verantwoordelijkheid zoals die uit het voorgaande voortvloeit.
-
Toestaan dat [slachtoffer] een blikje bier had gedronken
Vast staat dat [slachtoffer] tijdens het Neptunusritueel een blikje bier heeft gedronken. De bemanning heeft daarover verklaard dat het bier vermengd werd met andere producten, bijvoorbeeld Tabasco, Maggi en kruiden, zodat het vies smaakte. Wat er ook zij van de uiteindelijke hoeveelheid bier die [slachtoffer] heeft gedronken, uit het dossier volgt niet dat dit enige invloed heeft gehad op het uiteindelijke ongeval. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
-
[slachtoffer] vertellen en tonen dat hij over een loopplank moest lopen, die op dat moment nog over de rand van het schip lag
Op de camerabeelden is te zien dat voorafgaand aan het loopplankonderdeel de loopplank over de rand van het schip lag. [slachtoffer] was op dat moment nog niet geblinddoekt. Te zien is ook dat een ander bemanningslid [slachtoffer] op de loopplank wijst en tegen hem spreekt. [13] Op de beelden is niet te horen wat er is gezegd, maar bemanningsleden die zijn gehoord hebben daarover verklaard dat aan [slachtoffer] werd verteld dat hij van de loopplank moest springen. [14] Hoewel verdachte dit niet zelf aan [slachtoffer] heeft verteld, maakt de
Garantenstellungdat hij hier wel zeggenschap over had. Deze gedraging van de bemanning wordt daarom ook aan verdachte toegerekend.
-
[slachtoffer] blinddoeken, ronddraaien en over de loopplank laten lopen
Na het voorgaande punt, de uitleg over de loopplank, is [slachtoffer] geblinddoekt en rond zijn as gedraaid. Op de camerabeelden zijn ten minste acht omwentelingen te zien. Nadat [slachtoffer] werd geblinddoekt is de loopplank op het dek neergelegd. Na de omwentelingen is [slachtoffer] naar voren begeleid en is hij over de loopplank begeleid naar de voorste rand van de loopplank. [15] Verdachte stond erbij, keer ernaar en gaf aanwijzingen. Hoewel verdachte deze handelingen niet allemaal zelf heeft verricht, maakt de
Garantenstellungdat hij hier wel zeggenschap over had. Deze gedragingen van de bemanning worden daarom ook aan verdachte toegerekend.
-
De loopplank positioneren op ongeveer 1,5 meter tot 4 meter van de rand van het dek, dat tot een 2,5 meter lager gelegen gangpad leidt
De politie heeft naar aanleiding van de camerabeelden en de afmetingen van het schip vastgesteld dat het uiteinde van de loopplank, de plek van waar [slachtoffer] is gesprongen, op ruim twee meter van de rand van het dek gelegen was. Het gangpad dat daarnaast liep was ongeveer 2,5 meter lager gelegen. [16] Hoewel verdachte niet zelf de loopplank heeft neergelegd, maakt de
Garantenstellungdat hij wel zeggenschap had over de positionering daarvan. Verdachte stond erbij en heeft niet ingegrepen. De plaatsing van de loopplank wordt daarom ook aan verdachte toegerekend.
-
[slachtoffer] op aanwijzing van de bemanning van de loopplank af laten springen
Op het moment dat [slachtoffer] aan het einde van de loopplank stond werd hij door de bemanning aangemoedigd om te springen. Dit heeft de bemanning verklaard en dit is ook, zonder herkenbare tekst, te zien op de camerabeelden. [17]
-
Terwijl verdachte en de bemanning de taak hadden [slachtoffer] bij het springen op te vangen
Uit de camerabeelden en de verklaringen van de bemanningsleden volgt dat zowel verdachte als de andere bemanningsleden van plan waren om zo nodig [slachtoffer] op te vangen. Verdachte is recht tegenover [slachtoffer] extra bestendig met zijn voeten uit elkaar gaan staan en keek nog even achterom, om te zien hoe veel speling hij had tot de rand van het dek. [18] Toen [slachtoffer] sprong hebben de drie dichtstbijzijnde bemanningsleden, waaronder verdachte, uitgereikt naar [slachtoffer] . [19] Uit deze feitelijkheden leidt de rechtbank af dat de bemanning de bedoeling had om [slachtoffer] na de sprong op te vangen.
-
Geen of onvoldoende toezicht houden op de uitvoering van het Neptunusritueel
Verdachte was vanaf het begin van het fatale element van het ritueel aanwezig, nam er aan deel en hield daarop weliswaar enig toezicht, maar hij heeft niet ingegrepen bij dit gevaarlijke onderdeel en heeft er niet voor gezorgd dat het onderdeel planklopen en springen op een andere manier of andere plek zou plaatsvinden.
-
Niet ervoor zorgdragen dat de loopplank op een veilige afstand van de rand van het dek lag
De rechtbank stelt vast dat de plank op 2 tot 2,5 meter van de rand is neergeld en die afstand was te kort en daarmee onveilig voor de handelingen die zouden worden verricht. Verdachte noch een van de bemanningsleden waren zich er kennelijk onvoldoende van doordrongen dat die afstand onveilig was en hebben de plank niet naar een veiliger afstand verplaatst. Verdachte en de andere bemanningsleden zijn er vervolgens van uitgegaan dat [slachtoffer] slechts een klein sprongetje zou maken, omdat het immers altijd zo ging. Zij hadden rekening moeten houden met een mogelijk ander scenario. In dit geval maakte [slachtoffer] een grote duikspong naar linksvoor en met die mogelijkheid was geen rekening gehouden. Voor dit scenario was dan ook geen voorziening getroffen en zo kon het gebeuren dat [slachtoffer] over de rand in het gangboord viel.
-
Geen of onvoldoende veiligheidsmaatregelen treffen ten aanzien van de springende [slachtoffer]
Uit de camerabeelden blijkt dat vijf bemanningsleden, waaronder de kapitein, in een haag van opvangers om [slachtoffer] heen zijn gaan staan voordat hij sprong. [20] Deze menselijke muur had naar nu blijkt gezien de afstand tot de rand dichter moeten zijn. Ook was het mogelijk dat [slachtoffer] gezekerd werd voordat hij sprong of had de plank verder van de rand van het dek gelegd kunnen worden.
-
Geen of onvoldoende zicht houden op [slachtoffer]
Aan de hand van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand en tijdens de sprong op korte afstand van [slachtoffer] stond, waarbij hij steeds zicht hield op [slachtoffer] . De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte geen of onvoldoende zicht heeft gehouden op [slachtoffer] . Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
-
De springende [slachtoffer] niet opvangen of anderszins behoeden te vallen
Hoewel verdachte en de andere bemanningsleden hebben gepoogd [slachtoffer] op te vangen, is dat niet gelukt. [21]
4.4.4.
De aard en de ernst van de gedragingen van verdachte
Vervolgens dienen deze handelingen te worden bezien naar de aard en de ernst, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van verdachte. De rechtbank heeft reeds overwogen dat en waarom aan verdachte hogere zorgvuldigheidseisen kunnen worden gesteld en dat hij als kapitein (mede)verantwoordelijk was voor de veiligheid van de bemanning en in het bijzonder van de geblinddoekte [slachtoffer] . Van de verdachte mocht en kon worden verwacht dat hij vanuit de op hem rustende zorgplicht om de veiligheid van de bemanning te waarborgen ook oog zou hebben voor risico’s van het onderdeel van het Neptunusritueel waarbij [slachtoffer] van de plank moest springen. Hiertoe had verdachte zich ervan moeten vergewissen welke risico’s de uitvoering van dat onderdeel op deze plaats en onder deze omstandigheden met zich zou brengen. Dit geldt te meer nu het een ritueel betreft op een varend schip, dat om die reden al enige instabiliteit met zich meebrengt en nu [slachtoffer] door het blinddoeken en ronddraaien zeer wel mogelijk instabiel zou zijn. Door louter af te gaan op zijn ervaringen tijdens eerdere rituelen en daardoor aan te nemen dat het wel goed zou komen heeft verdachte niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht.
4.4.5.
Voorzienbaarheid van het ongeval
Verdachte had er bij de te nemen veiligheidsmaatregelen rekening mee moeten houden dat [slachtoffer] niet een klein hupje zou maken zoals op grond van eerdere ervaringen werd verwacht, maar dat hij een andersoortige sprong – bijvoorbeeld een duiksprong – zou maken of anderszins gevaarlijk dicht bij de rand van het luik zou komen. [slachtoffer] mocht er gezien de beschreven situatie, waarin hij geblinddoekt en rondgetold was, op vertrouwen dat hij bij een sprong zou worden opgevangen als hij er vanuit ging dat hij vanaf de loopplank op het dek zou springen.. Verdachte moet zich realiseren dat de tijd en ruimte om bij een dergelijke sprong te reageren vrijwel zou ontbreken, terwijl effectieve fysieke beschermingsmaatregelen voor [slachtoffer] klaarblijkelijk ontbraken. Naar oordeel van de rechtbank waren de gevolgen van de ontstane situatie zoals die zich hebben voorgedaan dan ook voorzienbaar.
Door dit alles tezamen, in onderling verband bezien, heeft de verdachte de op hem rustende zorgplicht voor de veiligheid van [slachtoffer] vermijdbaar en verwijtbaar veronachtzaamd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld. Verdachte had de risico’s en de gevolgen die zich voor hebben gedaan toen het misging kunnen en moeten voorzien en had in de aanloop naar en tijdens de uitvoering van dit Neptunusritueel anders moeten en kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
4.4.6.
De causaliteit
Thans beoordeelt de rechtbank of voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen het aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam handelen van de verdachte en de dood van [slachtoffer] . Naar vaste rechtspraak dient causaliteit tussen gedraging en gevolg te worden bepaald aan de hand van “redelijke toerekening”. Indien een gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen of te voorkomen, dan doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders wanneer de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.
Het directe gevolg van het ongeval is dat [slachtoffer] met zijn hoofd in het gat naast het dek is gevallen en 2,5 meter naar beneden is gestort. Het contact met de reling en/of het lagergelegen gangpad heeft dermate ernstig letsel veroorzaakt, dat [slachtoffer] daar binnen het uur aan is overleden.
[slachtoffer] is gaan springen in de omstandigheden die mede door verdachte zijn gecreëerd, terwijl verdachte had kunnen beseffen dat hij onder die omstandigheden onacceptabele risico’s nam. Het aandeel van verdachte hierin is niet weg te denken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het redelijk is de gevolgen van de val na de sprong van [slachtoffer] toe te rekenen aan het vermijdbare en verwijtbare nalaten en gedrag van de verdachte.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten van rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 november 2015, aan boord van het onder Nederlandse vlag varende schip, [naam schip] , buiten Nederland, varende in de omgeving van Kaapverdië, in de uitoefening van zijn beroep, als kapitein van het schip [naam schip] , tezamen en in vereniging met anderen, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld door toe te staan dat er op het schip [naam schip] , terwijl dit schip varende was, een Neptunusritueel plaatsvond, en dat een op dat moment als kapitein aan zijn zorg toevertrouwde stagiaire, genaamd [slachtoffer] , aan dat Neptunusritueel deelnam, terwijl:
  • aan die [slachtoffer] was verteld en getoond dat hij over een loopplank moest lopen die op dat moment deels over de reling van het dek van het schip [naam schip] was gelegd en van welke loopplank die [slachtoffer] af moest springen,
  • die [slachtoffer] vervolgens werd geblinddoekt en rondgedraaid,
  • die [slachtoffer] vervolgens geblinddoekt over die loopplank liep,
  • terwijl die loopplank zich op dat moment geheel op het dek van dat vaartuig bevond, op een afstand van ongeveer 2 meter van de reling van het dek en een 2,5 meter lager gelegen gangpad,
  • die [slachtoffer] vervolgens op aanwijzen van de bemanning van deze loopplank af heeft laten springen,
terwijl verdachte en zijn mededaders mede tot taak hadden genoemde [slachtoffer] bij dit afspringen op te vangen en te begeleiden en dat verdachte en zijn mededaders bij het verrichten van deze handelingen:
  • onvoldoende toezicht hebben gehouden op de uitvoering van dat Neptunusritueel,
  • geen zorg hebben gedragen dat die loopplank op een veilige afstand van de rand van dat dek en dat gangpad was gelegd,
  • onvoldoende opvang- en andere veiligheidsmaatregelen hebben getroffen ten aanzien van die springende [slachtoffer] ,
  • niet die springende [slachtoffer] hebben opgevangen, tegengehouden of anderszins hebben behoeden te vallen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] een duiksprong heeft gemaakt en daarbij op het 2,5 meter lager gelegen gangpad terecht is gekomen, waardoor het aan verdachtes en zijn mededaders, schuld te wijten is dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten ernstig schedelhersenletsel (schedelfracturen, een hersenkneuzing en verscheuring van hersenvaten) en door inademing van bloed, heeft bekomen, dat die [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden.

6.De strafbaarheid

Dit feit is volgens de wet strafbaar. Het staat vast dat verdachte het strafbare feit heeft begaan. Om een straf te kunnen opleggen, moet de verdachte strafbaar zijn. De rechtbank vindt dat de verdachte in dit geval strafbaar is. Er zijn namelijk geen omstandigheden genoemd of gebleken die maken dat de verdachte niet strafbaar is.

7.De beslissing over een straf

7.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 15.000,-. Ondanks dat aan verdachte een (deels voorwaardelijke) schorsing van de vaarbevoegdheid is opgelegd door het Tuchtcollege is een aanvullende straf aangewezen, omdat het Tuchtcollege geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer bij het bepalen van de opgelegde maatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank aan de strafbeslissing toekomt, een straf geen doel zal dienen. Verdachte heeft al een schorsing van de vaarbevoegdheid opgelegd gekregen, dat voor hem een beroepsverbod inhoudt. Hierdoor lijdt hij inkomensverlies. Voor verdachte wegen de gebeurtenissen zwaar.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 14 november 2015 heeft tijdens de uitvoering van een Neptunusritueel een tragisch ongeval plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] ten val is gekomen. Hij is als gevolg van het opgelopen letsel komen te overlijden. Verdachte is verantwoordelijk voor het niet voorkomen van dit ongeval. Aan de nabestaanden van [slachtoffer] is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Het valt verdachte als kapitein aan te rekenen dat hij zonder de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen dit Neptunusritueel heeft laten plaatsvinden.
De rechtbank realiseert zich terdege dat alle betrokkenen positieve bedoelingen hadden bij en met dit Neptunusritueel en dat dit ongeval ook bij verdachte en de andere bemanningsleden leed heeft toegebracht. .
Het is de rechtbank gebleken dat verdachte inzicht toont in de laakbaarheid van zijn handelen. Hij heeft immers verklaard dat hij - achteraf gezien - de loopplank beter op een grotere afstand van de rand van het dek neer had moeten (laten) leggen. Verdachte trekt zich het ongeval aan en ondervindt, inmiddels bijna drie jaar later, nog steeds psychologische gevolgen van dit ongeval.
Ook is aan verdachte een schorsing van de vaarbevoegdheid opgelegd, dat in zijn geval feitelijk neerkomt op een tijdelijk beroepsverbod en dus verlies van inkomen. De rechtbank gaat er ook niet aan voorbij dat verdachte, direct nadat het ongeval plaatsvond, al het nodige heeft gedaan om medische assistentie te verlenen en om mee te werken aan het onderzoek. Zo heeft hij alle foto’s en filmpjes van het Neptunusritueel, die gemaakt waren door de bemanning, verzameld en overhandigd aan de politie. Hij heeft voorkomen dat de beelden door de bemanning zouden worden gedeeld op bijvoorbeeld sociale media Verdachte heeft tijdens het onderzoek volledige openheid van zaken gegeven. Ook is hij naar de terechtzitting gekomen in Amsterdam, terwijl hij in [woonplaats] woonachtig is.
De rechtbank betreurt het dat de behandeling van deze zaak zo lang op zich heeft laten wachten. Het politie=onderzoek was in november 2015 afgerond en zelfs met het verhoor van een bemanningslid en een deskundige door de rechter-commissaris had deze zaak niet pas in de zomer van 2018 behandeld hoeven worden.
Alles overwegende concludeert de rechtbank dat de oplegging van enige straf of maatregel geen doel meer zal dienen, niet voor verdachte en ook niet als signaal naar de maatschappij. Verdachte krijgt daarom een rechterlijk pardon: hij wordt schuldig verklaard, zonder dat aan hem een straf of maatregel zal worden opgelegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 47, 307 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing in het kort

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op ‘
tezamen en in vereniging met anderen, aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl het feit is gepleegd in de uitoefening van enig beroep’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2018.

Voetnoten

1.Engel tegen Nederland, EHRM 8 juni 1976, NJ 1978, 223
2.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de politie met dossiernummer PL2600-2015065443. De in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar het soort proces-verbaal en de desbetreffende pagina in het dossier.
3.Crew list, p.15.
4.Master’s statement of fatal accident, p.48
5.Verklaring van prof. dr. P.J.J. Margry, hoogleraar Europese etnologie aan de Universiteit van Amsterdam, afgelegd bij de rechter-commissaris van deze rechtbank op 12 oktober 2016, ongenummerde pagina.
6.Verklaring van getuige [getuige 1] (p.135) en de verklaring van verdachte zoals die is afgelegd ter zitting en opgenomen in dat proces-verbaal.
7.Gedeeltelijke waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden, met name het onderdeel waarbij [slachtoffer] werd geblinddoekt en rondgedraaid en vervolgens over de loopplank werd begeleid waarna hij daarvan afsprong, Daarnaast ook de verklaring van verdachte zoals die is afgelegd ter zitting en opgenomen in dat proces-verbaal.
8.Ten aanzien van de sprong en de val: waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden;
9.Autopsierapport van 24 november 2015, opgesteld door A. Maes, patholoog bij het NFI (p.222-224).
11.Verhoor verdachte bij de politie (p.119).
12.De verklaring van verdachte zoals die is afgelegd ter zitting en opgenomen in dat proces-verbaal.
13.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden.
14.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden en bijvoorbeeld de verklaring van getuige [getuige 2] (p.166).
15.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige 3] (p.182).
16.Proces-verbaal van sporenonderzoek (p.227).
17.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden en bijvoorbeeld de verklaring van getuige [getuige 2] (p.166).
18.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden, de verklaring van verdachte zoals die is afgelegd ter zitting en opgenomen in dat proces-verbaal en het proces-verbaal met de beschrijving van het bekijken van de camerabeelden, p. 226.
19.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige 3] (p.182).
20.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden.
21.Waarneming van de rechtbank ter zitting aan de hand van de beschikbare camerabeelden.