ECLI:NL:RBAMS:2018:5486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
6678390 CV EXPL 18-4301
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van kosten voor gezamenlijke aanschaf van een hond na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige partners over de kosten van een gezamenlijk aangeschaft hond, een dwergkeeshond. De eiser, die de hond voornamelijk verzorgde, vorderde een schadevergoeding van € 10.300 van de gedaagde, die volgens hem zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam. De eiser stelde dat beide partijen bij de aankoop van de hond op 4 juli 2016 hadden afgesproken de kosten gelijk te delen. De gedaagde betwistte het bestaan van deze overeenkomst en stelde dat zijn financiële bijdragen enkel ter compensatie van zijn inwoning bij de eiser waren.

Tijdens de comparitie op 16 juli 2018 zijn beide partijen gehoord, en de kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de totstandkoming van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet meer bijdroeg aan de kosten van de hond en dat hij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter heeft de schade van de eiser begroot op € 800,00, rekening houdend met de toekomstige kosten van de hond en de omstandigheden van de zaak. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat niet was voldaan aan de vereisten van de wet. Beide partijen zijn veroordeeld tot het dragen van hun eigen kosten, en de gedaagde is veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag van € 800,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken bij gezamenlijke aankopen en de gevolgen van wanprestatie in civiele zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6678390 CV EXPL 18-4301
vonnis van: 31 juli 2018 (bij vervroeging)

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: F.H. Elema (Stichting Univé Rechtshulp)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. I.M. Borggreve

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 19 februari 2018, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie is gehouden op 16 juli 2018. Partijen zijn verschenen met hun gemachtigden. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog drie producties ingediend. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
In de eerste helft van 2016 heeft [gedaagde] enige tijd ingewoond op het adres van [eiser] . Beide partijen zijn aanwezig geweest bij de aankoop op 4 juli 2016 van een hond, een dwergkees met de naam “ [naam dwergkees] ”. Beide partijen hebben de helft van het aankoopbedrag, te weten ieder € 400,00 voldaan. De aankoop vond plaats in Tilburg. De hierna te noemen heer [naam 1] was hierbij eveneens aanwezig. In de maanden na de aankoop heeft [naam dwergkees] voornamelijk bij [eiser] verbleven. [gedaagde] heeft in deze periode bijgedragen in het onderhoud van [naam dwergkees] .
1.2.
Naar aanleiding van de aankoop hebben partijen naar vrienden en bekenden een “geboortekaartje” van [naam dwergkees] gestuurd. Op het kaartje staan onder meer hun beide voornamen en het adres van eiser.
1.3.
[eiser] heeft een verklaring van [naam 1] van 20 oktober 2017 overgelegd. Deze verklaart daarin onder meer:
“(….)De heer [gedaagde] en ik kennen elkaar sinds 2016. Ik heb namelijk zeven maanden een relatie met hem gehad.
Begin juli 2016 heeft [gedaagde] tezamen met de heer [eiser] een hond aangeschaft.
Bij de gesprekken over de keuze, aanschaf, kosten en verzorging van de hond was ik
aanwezig. Ook was ik aanwezig bij de daadwerkelijke koop van de hond in Tilburg, alwaar
zowel [eiser] als [gedaagde] ieder 50% van het aankoopbedrag contant hebben voldaan.
[eiser] en [gedaagde] hebben in mijn aanwezigheid afgesproken ieder voor
gelijke delen (50%) de hond aan te schaffen. Verder werd afgesproken dat ieder de helft van
alle daarna volgende kosten voor de hond (voer, medicatie et cetera) op zich zou nemen. Voor de puppyperiode van de hond werd overeengekomen dat de hond eerst vooral bij [eiser] zou zijn om te zorgen voor een vertrouwde plek; daarna zouden [eiser] en [gedaagde] wisselend de hond onder hun hoede nemen, ieder op zijn eigen woonadres; [gedaagde] zou de hond in ieder geval een week per maand in huis nemen. De moeder en de oma van [gedaagde] hebben ook meerdere keren voor [naam dwergkees] gezorgd.
Ook aan mijn ouders heeft [gedaagde] verteld dat hij (mede) eigenaar is van de hond [naam dwergkees] . Tijdens een bezoek, ik meen in augustus 2017, van [gedaagde] aan mij in [woonplaats] werd de hond helaas ziek. Mijn moeder is toen met de hond naar de dierenarts gegaan en heeft de kosten daarvoor betaald. Deze kosten heeft [gedaagde] weer per bank aan mijn moeder betaald. (…)”
1.4.
[eiser] heeft ook een verklaring van een vriendin, [naam vriendin] , overgelegd. Zij verklaart onder meer:
“(…) Ik ken de heer [gedaagde] sinds 2012 en ben sindsdien veel met hem opgetrokken.
Ik weet nog goed dat hij begin juli 2016 tezamen met [eiser] een hond heeft
aangeschaft. [gedaagde] heeft aan mij steeds aangegeven dat de hond door hemzelf
en de heer [eiser] als co-ouders’ is aangeschaft, en dat zij beiden voor 50%
eigenaar en verantwoordelijken van/voor de hond zijn. Kosten voor de hond werden
steeds verdeeld tussen de heer [gedaagde] en de heer [eiser] . De hond zou in de
eerste periode vooral bij de heer [eiser] verblijven om de pup te laten wennen, om
later ook bij de heer [gedaagde] te verblijven. De heer [gedaagde] logeerde in die eerste
pup-periode veel bij de heer [eiser] in verband met de hond. Daarna zou de hond
een week per drie weken bij de heer [gedaagde] verblijven.(…)”
1.5.
[eiser] heeft verder een verklaring van ene [naam 2] in het geding gebracht. Hij verklaart onder meer:
“(…) Ergens in juni 2016 werd ik uitgenodigd door [eiser] en [gedaagde] op de (vermelding adres eiser, kantonrechter) te [woonplaats] , en hoorde ik dat zij samen een hond gingen aanschaffen. [eiser] en [gedaagde] hebben mij gezegd dat de hond samen werd aangeschaft en voor zover ik heb begrepen heb samen zouden zorgen voor de kosten, oftewel 50% ieders van de lasten en 50% ieders van de lusten.
Ik weet nog wel dat toen ik hoorde over de aanschaf van een hond, ik vond dat dat geen goed idee was omdat zij beiden volgens mij teveel bezig waren met zichzelf. Uiteindelijk is mijn mening veranderd door hun verdeling van tijd en taken met de hond, want dat ging erg goed. Dat is zelfs aanleiding geweest voor mij om ook zelf een hond aan te schaffen.(…)”
1.6.
De relatie tussen partijen is eind 2016 bekoeld. Zij wonen niet meer op hetzelfde adres. [naam dwergkees] is bij [eiser] . [naam dwergkees] is niet meer bij [gedaagde] geweest. [gedaagde] heeft niet bijgedragen in de kosten van [naam dwergkees] .
1.7.
[eiser] heeft stukken in het geding gebracht met daarin een berekening van de kosten van [naam dwergkees] , ervan uitgaande dat de hond ongeveer 13 jaar zal leven. Het gaat om onder meer kosten van voedsel, hondenkapper, verzekering en dierenarts. De berekening levert een totaal bedrag op van € 20.600,00.

Vordering en verweer

2. [eiser] vordert dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de met [eiser] gesloten overeenkomst en dat [gedaagde] veroordeeld zal worden tot betaling van
€ 10.300,00, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter redelijk zal achten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 878,00 althans een bedrag dat de kantonrechter redelijk zal achten, alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3. [eiser] stelt hiertoe dat [gedaagde] de overeenkomst niet nakomt en dat [gedaagde] heeft meegedeeld dat van nakoming ook geen sprake zal zijn. [gedaagde] pleegt volgens [eiser] wanprestatie. [eiser] heeft de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
5. [gedaagde] verweert zich tegen het gevorderde. Hij betwist zowel (het bestaan van) de overeenkomst als de hoogte van het gevorderde bedrag. Voor zover hij tijdelijk een financiële bijdrage heeft geleverd, was dat ter compensatie van de kosten van de inwoning van hemzelf gedurende de periode dat hij bij [eiser] inwoonde.
6. Nadere standpunten van partijen zullen voor zover van belang ter beoordeling van deze zaak, hierna bij de beoordeling aan de orde komen.

Beoordeling

7. De vordering is gebaseerd op de stelling dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die inhoudt dat beide partijen voor gelijke delen in de kosten van de hond zouden bijdragen. De kantonrechter overweegt het volgende. Nu [gedaagde] de totstandkoming van de door [eiser] gestelde overeenkomst betwist zal eerst beoordeeld worden of van een overeenkomst tussen partijen sprake is geweest. Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het midden blijven wie de eigenaar van de hond is. De zaak spitst zich toe op de vraag of voormelde overeenkomst tot het wederzijds bijdragen in de kosten tot stand is gekomen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag op grond van de volgende overwegingen bevestigend.
8. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Verklaringen kunnen in iedere vorm plaatsvinden en kunnen ook in gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). In het onderhavige geval staat vast dat [gedaagde] de helft van de aankoopprijs heeft voldaan, bij de aankoop in Tilburg aanwezig is geweest en na de aankoop enige tijd in de kosten van [naam dwergkees] heeft bijgedragen.
9. Daarnaast verklaart [naam 1] , die ook bij de aankoop in Tilburg aanwezig is geweest, dat hij heeft gehoord dat partijen hebben afgesproken ieder voor gelijke delen (50%) de hond aan te schaffen en voorts dat ieder de helft van de kosten voor de hond (voer, medicatie et cetera) op zich zou nemen. [naam vriendin] en [naam 2] bevestigen deze lezing van de feiten.
10. Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die inhoudt dat beide partijen voor gelijke delen de kosten van de hond zouden betalen.
11. [gedaagde] draagt niet (meer) bij in de kosten van de hond. Dat hij de (gestelde) overeenkomst niet nakomt, wordt door [gedaagde] niet betwist, zodat daarvan wordt uitgegaan.
12. Vervolgens is aan de orde welk bedrag aan schade [gedaagde] dient te vergoeden. De schade die [eiser] vordert is voornamelijk schade die nog niet is ingetreden (toekomstschade). De kantonrechter zal deze schade begroten met in achtneming van goede en kwade kansen, als bedoeld in artikel 6:105 BW. In dit verband is het volgende van belang:
- [eiser] heeft de kosten integraal berekend en geen rekening gehouden met de contante waarde van het gevorderde bedrag;
- [eiser] heeft niet verdisconteerd dat [gedaagde] , nu deze [naam dwergkees] niet meer ziet, niet meer de “lusten” van de overeenkomst heeft;
- [eiser] rekent met een gemiddelde leeftijd van [naam dwergkees] van 13 jaar. Honden zoals [naam dwergkees] kunnen ook eerder dood gaan, temeer nu vaststaat dat [naam dwergkees] één of meer (aangeboren) afwijkingen heeft;
- [eiser] heeft, zonder nader overleg met [gedaagde] , ervoor gekozen [naam dwergkees] te houden. Dat is uiteraard te billijken, maar, mede in het kader van zijn verplichting schade te beperken, had hij er ook voor kunnen kiezen een oplossing te vinden (bijvoorbeeld afstaan aan asiel, verkoop aan ander) die minder kostbaar is.
13. Het voorgaande afwegend begroot de kantonrechter de schade van [eiser] op
€ 800,00, exclusief wettelijke rente. Bij het bepalen van de hoogte hiervan is tevens acht geslagen op het feit dat de hond bij eerdere verkoop dan ooit de bedoeling was wellicht wat minder waard zal zijn en daarnaast met de omstandigheid dat er enige tijd (en dus kosten) gemoeid zijn met het vinden van een andere oplossing dan het zelf houden van [naam dwergkees] . Voormeld bedrag zal daarom worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rente, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
12. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar, nu niet is gebleken dat in de aanmaningen aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
14. Ieder van partijen zal de eigen kosten hebben te dragen, nu de vordering slechts zeer gedeeltelijk wordt toegewezen en partijen naar de indruk van de kantonrechter niet alle mogelijkheden om buiten rechte een oplossing voor hun geschil te vinden hebben benut.

BESLISSING

De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst als bedoeld onder rechtsoverweging 7 en veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 februari 2018 tot aan de dag van voldoening;
II. bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen;
III. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
IV. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018 (bij vervroeging) in tegenwoordigheid van de griffier.