ECLI:NL:RBAMS:2018:547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
13/669141-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkrachtingszaak na onvoldoende bewijs en twijfel aan verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in een detentiecentrum, heeft de rechtbank Amsterdam op 26 januari 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verkrachtingsaanklacht die plaatsvond op 27 februari 2016. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 12 januari 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en de raadsman van de verdachte, mr. M.M.J. Nuijten, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het verkrachten van de aangeefster, waarbij hij haar naar een afgelegen parkeerplaats zou hebben gereden en haar zou hebben mishandeld. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar had geslagen en seksuele handelingen had verricht, maar de verdachte ontkende deze beschuldigingen en stelde dat zij enkel hadden gezoend.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuige, die geweld bevestigde, in overweging genomen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende werden ondersteund door ander bewijs om aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering te voldoen. De DNA-rapportages toonden weliswaar een match aan met het DNA van de verdachte, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat dit afkomstig was uit sperma. De rechtbank concludeerde dat de aangeefster een traumatische ervaring had meegemaakt, maar dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de aangeefster niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De aangeefster kan haar vordering nog voorleggen aan de burgerlijke rechter. Het vonnis werd uitgesproken door mr. K.A. Brunner, voorzitter, en mrs. R.A.J. Hübel en O.P.M. Fruytier, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.H. Limburg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669141-16 (Promis)
Datum uitspraak: 26 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [woonadres] te [woonplaats] , gedetineerd in “ [detentiecentrum] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. M.M.J. Nuijten, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
verkrachting van [aangeefster] op 27 februari 2016 door haar naar een afgelegen parkeerplaats te rijden, haar uit te schelden, haar shirt en BH omhoog te trekken en haar op haar borsten te slaan, zijn vinger in haar vagina te steken en zijn penis in haar mond te brengen;
dan wel
het plegen van voornoemde handelingen met [aangeefster] , van wie hij wist dat zij in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde;
dan wel
feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [aangeefster] door voornoemde handelingen te plegen.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het primair tenlastegelegde feit moet worden bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] (hierna: [getuige] ), het bij [aangeefster] (hierna: aangeefster) geconstateerde letsel en de DNA-rapportage. Verdachte heeft ontkend geweld te hebben gebruikt. Deze verklaring is ongeloofwaardig. Zowel aangeefster als [getuige] hebben over dit geweld verklaard en door de politie is geconstateerd dat aangeefster een blauwe plek op haar linkeroog had. Verder volgt uit het DNA-rapport dat op de lippen van aangeefster een aanwijzing voor spermavloeistof is aangetroffen die herleidbaar is naar een Y-chromosomaal DNA-profiel dat zeer veel waarschijnlijker van verdachte is dan van een willekeurige andere man.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken. De verklaring van aangeefster is niet betrouwbaar – nu zij de betreffende avond onder invloed van drank en drugs was – en haar verklaring wordt bovendien niet ondersteund door ander bewijsmateriaal waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum. De DNA-rapportage bevat slechts een aanwijzing voor en dus niet een vaststelling van spermavloeistof, waarbij rekening moet worden gehouden met een vals-positief resultaat. Voorts hoeft het aangetroffen Y-chromosomale DNA dat matcht met het DNA van verdachte niet afkomstig te zijn uit de spermavloeistof, maar kan het ook afkomstig zijn uit het speeksel van verdachte. Dit past bij zijn verklaring dat hij met aangeefster heeft gezoend. De DNA-rapportage is dus niet belastend. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [getuige] . Zij heeft niet verklaard over de kern van het tenlastegelegde, maar slechts over de wijze waarop aangeefster de auto heeft verlaten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 27 februari 2016 is door [getuige] een melding gedaan dat een meisje met een ontbloot bovenlichaam uit een auto vluchtte. Dit meisje bleek aangeefster te zijn. Zij heeft vervolgens aangifte gedaan en verklaard dat zij verdachte eerder die avond tijdens het uitgaan heeft ontmoet. Zij is samen met twee vriendinnen, de ex van haar vriendin en verdachte naar de woning van de ex van haar vriendin gegaan. Daar hebben zij alcohol gedronken en hebben zij en verdachte MDMA gebruikt. Op enig moment is aangeefster met verdachte meegegaan in de auto van verdachte. Het volgende dat zij zich kan herinneren is dat verdachte haar heeft verkracht. Hij zou haar in de auto onder andere voor ‘bitch’ hebben uitgescholden, met zijn vingers in haar vagina zijn gegaan en zijn penis in haar mond hebben gebracht. Verdachte heeft dit alles stellig ontkend. Hij stelt dat hij en aangeefster weliswaar hebben gezoend in de auto, maar dat hij haar verder met geen vinger heeft aangeraakt.
Gezien deze ontkennende verklaring van verdachte dient de verklaring van aangeefster in voldoende mate te worden ondersteund door ander bewijsmateriaal om aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering te voldoen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Geweld
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op haar borsten en op haar bovenlip en oog heeft geslagen. Deze verklaring wordt ondersteund door de waarneming van de politie dat aangeefster een blauwe plek op haar linkeroog had en door de verklaring van [getuige] die heeft verklaard dat zij zag ‘dat de man de vrouw sloeg en dat de vrouw uit de auto wilde stappen’. Deze omstandigheden geven voldoende aanleiding om aan te nemen dat verdachte geweld heeft toegepast tegen aangeefster in de auto, en daarmee om te twijfelen aan de verklaring van verdachte. Dit is echter onvoldoende om tot bewijs te dienen dat verdachte aangeefster heeft verkracht of ontuchtige handelingen met haar heeft verricht. Hierover wordt niet verklaard door [getuige] en in het waargenomen letsel bij aangeefster kan eveneens geen bevestiging worden gevonden voor de verkrachting of de ontuchtige handelingen waarover aangeefster heeft verklaard.
DNA-onderzoek
De verklaringen leiden op zichzelf dus niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Dit wordt enkel anders indien uit de DNA-rapportages belastende betrokkenheid van verdachte blijkt. [1] Bij aangeefster zijn bemonsteringen genomen met een zedenkit. Deze bemonsteringen zijn eerst onderworpen aan een zogenaamde zure fosfatasetest. Zure fosfatase is een enzym dat aanwezig is in sperma(vloeistof). Deze test is een screeningtest en kan een aanwijzing geven of een spoor mogelijk een spermaspoor is. Uit het NFI-rapport van 2 december 2016 blijkt dat deze test op de mond van aangeefster een positief resultaat gaf (bemonstering ZAAC5717NL#05). Hiermee is nog niet de aanwezigheid van sperma aangetoond. Zure fosfatase is immers ook aanwezig in sommige planten en schimmels, gisten, zaden, bacteriën en ander dierlijk materiaal (vlees), maar ook in sommige kruiden (kaneel), groenten (taugé, bloemkool) en zuivelproducten (chocola). Bij een positief resultaat bestaat de kans dat dit vals-positief is. Alleen als bij microscopisch onderzoek (dat op de zure fosfatasetest volgt) spermacellen worden waargenomen is de aanwezigheid van sperma aangetoond. De bemonstering met nummer #05 is op deze wijze onderzocht en hierbij zijn geen spermacellen waargenomen. De rechtbank concludeert dan ook op grond van het voorgaande dat de aanwezigheid van sperma niet kan worden aangetoond.
Vervolgens is op de bemonstering met nummer #05 een DNA-onderzoek uitgevoerd. Hierbij is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen dat
matchtmet het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Op grond van een vergelijking van het onderzochte Y-chromosomale DNA-profiel en een zeer groot aantal vergelijkbare DNA-profielen in een internationale databank is het NFI tot de conclusie gekomen dat het zeer veel waarschijnlijker is dat het onderzochte celmateriaal afkomstig is van verdachte dan dat het afkomstig is van een willekeurig gekozen man. Het DNA-onderzoek is echter een ander onderzoek dan het onderzoek naar spermavloeistof. Uit het NFI-rapport blijkt niet uit welk celmateriaal het DNA-profiel verkregen is. Het hoeft niet afkomstig te zijn uit spermavloeistof (als al wordt aangenomen dat spermavloeistof aanwezig is), maar kan ook afkomstig zijn uit bijvoorbeeld speeksel.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de volgende slotsom. Aangeefster heeft de betreffende avond onmiskenbaar een bijzonder traumatische ervaring meegemaakt, waarbij zij is geslagen. De rechtbank kan verder echter niet vaststellen wat zich precies heeft afgespeeld. De verklaring van aangeefster over de seksuele handelingen vindt geen concrete steun in ander bewijsmateriaal. Hierdoor is niet voldaan aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Op grond hiervan acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De vordering benadeelde partij
Aangeefster heeft een bedrag van € 2.120,- aan schade gevorderd van verdachte. Aangezien verdachte wordt vrijgesproken van de beschuldigingen, komt de vordering van aangeefster niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal aangeefster niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering nog wel aan de burgerlijke rechter voorleggen.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan [aangeefster] van:
1. Jeans (5144943)
2 Ondergoed (5144956)
3 BH (5144959)
Verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.H. Limburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2018.

Voetnoten

1.Bij het duiden van de DNA-rapportages heeft de rechtbank gebruik gemaakt van het boek “De essenties van forensisch biologisch onderzoek” van het Nederlands Forensisch Instituut.