In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het ouderlijk gezag van de moeder over haar tweeling, [kind 1] en [kind 2], te beëindigen en hen onder toezicht te stellen. De moeder heeft naast de tweeling nog negen andere kinderen, die allemaal uit huis zijn geplaatst. De Raad heeft aangevoerd dat de moeder onvoldoende in staat is om de opvoeding van de tweeling te dragen, mede door haar beperkte leerbaarheid en eerdere problemen met de opvoeding van haar andere kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek om beëindiging van het gezag en uithuisplaatsing prematuur is, omdat er momenteel geen zorgsignalen zijn over de tweeling en de moeder goed voor hen lijkt te zorgen. De rechtbank heeft besloten om de tweeling onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, maar heeft de verzoeken tot beëindiging van het gezag en uithuisplaatsing afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van zowel de moeder als de vader, en de rol die zij kunnen spelen in de verzorging van de kinderen. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen.