ECLI:NL:RBAMS:2018:5375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
C/13/646511 / FA RK 18-2471
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het ouderlijk gezag van de moeder over haar tweeling, [kind 1] en [kind 2], te beëindigen en hen onder toezicht te stellen. De moeder heeft naast de tweeling nog negen andere kinderen, die allemaal uit huis zijn geplaatst. De Raad heeft aangevoerd dat de moeder onvoldoende in staat is om de opvoeding van de tweeling te dragen, mede door haar beperkte leerbaarheid en eerdere problemen met de opvoeding van haar andere kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek om beëindiging van het gezag en uithuisplaatsing prematuur is, omdat er momenteel geen zorgsignalen zijn over de tweeling en de moeder goed voor hen lijkt te zorgen. De rechtbank heeft besloten om de tweeling onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, maar heeft de verzoeken tot beëindiging van het gezag en uithuisplaatsing afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van zowel de moeder als de vader, en de rol die zij kunnen spelen in de verzorging van de kinderen. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
zaakgegevens : C/13/646511 / FA RK 18-2471
datum uitspraak: 18 juli 2018
beschikking inzake verzoek beëindiging van het ouderlijk gezag, ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
In de zaak van:
Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende:
[kind 1], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [kind 1]
,
[kind 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [kind 2] ,
samen ook te noemen de minderjarigen.
[de moeder] ,wonende te [woonplaats] , is de moeder.
[de vader] ,wonende te [woonplaats] , is de vader.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan: de moeder, de vader en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam (WSS).

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de Raad van 6 april 2018, ingekomen ter griffie op 9 april 2018 en
  • het gewijzigde verzoek van de Raad van 1 mei 2018, ter griffie ingekomen op 2 mei 2018.
Op 5 juni 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, met bijstand van mr. M.H. Aalmoes,
- de vader, met bijstand van mr. M.C. Spil,
- [naam 1] namens de Raad,
- [naam 2] en [naam 3] namens de WSS,
- [naam 4] , woonbegeleider van de moeder vanuit het Leger des Heils.
Mr. Aalmoes heeft ter zitting een verweerschrift overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders. De minderjarigen wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft primair verzocht het gezag van de moeder te beëindigen, waardoor de vader van rechtswege met het eenhoofdig gezag belast zal blijven.
3.2.
Subsidiair heeft de Raad verzocht de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor verblijf in een accommodatie voor 24-uurs pleegzorg (pleeggezin of gezinshuis) voor de duur van een jaar.
3.3.
Ter zitting heeft de vertegenwoordigster van de Raad het verzoek gewijzigd in die zin dat zowel de gezagsbeëidiging van de moeder als de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden verzocht (en dus niet in primaire en subsidiaire vorm).
3.4.
De Raad heeft aan de verzoeken ten grondslag gelegd dat de moeder onvoldoende in staat is om de opvoeding van [kind 2] en [kind 1] (op de lange termijn) te dragen. De beperkte leerbaarheid van de moeder is een complicerende factor in het geheel en vormt (op termijn) een groot risico voor de ontwikkeling van de nog zeer jonge kinderen. Dit is eerder al zichtbaar geworden in de ontwikkeling van de andere negen kinderen van de moeder. Bij vrijwel al deze kinderen is sprake van ontwikkelings- dan wel (ernstige) gedragsproblemen. De Raad is van mening dat hun problemen in de ontwikkeling sterk samenhangen met factoren vanuit de opvoedingsomgeving bij de moeder en het opvoedershandelen (beperkte leerbaarheid, onvoldoende pedagogische vaardigheden, overlastgevend gedrag, financiële problematiek en gebrek aan basale veiligheid). Hoewel er momenteel geen sprake meer is van overlastgevende problematiek zijn de overige complicerende factoren nog steeds aanwezig. Het gezin van de moeder heeft de OMPG-status. De moeder kampt met een licht verstandelijke beperking. Ook in onderhavig onderzoek toont de moeder beperkt inzicht in opvoedershandelen en legt zij de oorzaak van de uithuisplaatsingen van de andere kinderen buiten zichzelf. Het risico dat het de moeder ook bij [kind 2] en [kind 1] niet gaat lukken is groot.
In de beschikkingen van 8 december 2016 van de rechtbank Amsterdam tot gezagsbeëindiging van de moeder ten aanzien van haar oudere kinderen [kind 3] , [kind 4] , [kind 5] en [kind 6] is in de beoordeling door de rechtbank geconcludeerd dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van haar kinderen en haar eigen aandeel hierin. De pedagogische onmacht van de moeder is daarbij door de rechtbank expliciet benoemd.
Eerder al heeft het gerechtshof Amsterdam voor andere kinderen van de moeder bij beschikking van 13 september 2016 geoordeeld: "...moeder schiet, met name wanneer de kinderen ouder worden, tekort voor wat betreft het overwicht en het overzicht en zij heeft ondanks de langdurig ingezette hulpverlening weinig vooruitgang en verbetering laten zien. Het Hof is onder voorgenoemde omstandigheden van oordeel dat de veiligheid van de kinderen onvoldoende gewaarborgd is in de opvoedsituatie van moeder...". De Raad verwacht dat de ouders niet binnen een voor de baby's aanvaardbare termijn zelf de verantwoordelijk kunnen dragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het toekomstperspectief van de jonge kinderen ligt niet bij de ouders.
3.5.
De Raad ziet op dit moment voor de vader niet direct gronden om een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken. De vader is ten tijde van de afronding van het onderzoek mede met het gezag belast geraakt. Hoewel de vader betrokken is en ook een betrokken netwerk lijkt te hebben, is er over hem op dit moment nog weinig bekend. Wel zijn er uit het voorgaande onderzoek zorgen over de vader naar voren gekomen. De Raad vraagt zich af of hij voldoende beseft hoe ernstig de situatie door betrokken instanties wordt ingeschat. De vader toont in gesprek met de Raad geen inzicht in de problematiek bij de moeder en is in gesprek met de Raad ook weinig kritisch ten aanzien van moeders verleden als opvoeder. Zo maakt hij zich geen zorgen over het onderzoek naar de gezagsbeëindiging van de moeder, heeft hij vertrouwen in de moeder als opvoeder, vindt hij haar "een goede moeder, die er altijd is voor de baby's." Dit terwijl de Raad ten aanzien van de moeder grote zorgen heeft beschreven in het voorgaande onderzoek. Met deze houding van de vader is de Raad van mening dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van de moeder welke direct van invloed is op de ontwikkeling van hun gezamenlijke kinderen [kind 2] en [kind 1] . Het beperkte inzicht van de vader en zijn afwerende houding naar de WSS, maakt dat de Raad er weinig vertrouwen in heeft dat de vader in staat is om moeders vaardigheidstekorten in de opvoeding van de kinderen voldoende te kunnen compenseren, waardoor de kinderen (op termijn) bedreigd worden in hun ontwikkeling. Er moet volgens de Raad meer zicht gaan komen op vaders netwerk, met name op wie eventueel een permanente rol kan spelen ten aanzien van het structureel opvangen van de kinderen. Hiervoor dient de vader openheid te geven en samen te werken met de WSS, zodat de jeugdzorgwerkers op korte termijn kunnen inschatten wat de ondersteuningsmogelijkheden binnen vaders netwerk zijn.

4.De standpunten

4.1.
Namens de Raad is ter zitting aangevoerd dat er nog onvoldoende zicht is op de mogelijkheden van de vader en op zijn netwerk. Daarom is niet tevens om beëindiging van zijn gezag verzocht. De moeder heeft onvoldoende mogelijkheden om voor de kinderen te zorgen. Bij al haar oudere kinderen is veel schade geleden door gebrek aan basisveiligheid. De kinderen zijn wel aan de moeder gehecht, maar dat is geen veilige hechting. De vader ziet de beperkingen van de moeder niet. Het onderhavige verzoek is ingediend omdat de leeftijd van de minderjarigen thans cruciaal is. Zij zijn bijna zeven maanden oud. Er is geen acuut levensgevaar. Daarom is geen voorlopige ondertoezichtstelling en spoed uithuisplaatsing verzocht, al was dat achteraf beschouwd misschien beter geweest. Het beeld bij de moeder is dat al haar kinderen het op latere leeftijd moeilijk krijgen omdat zij de zorg en opvoeding dan niet meer blijkt aan te kunnen. Daar komt bij dat alle verschillende vaders tot nog toe na enige tijd uit beeld zijn verdwenen.
4.2.
In reactie op de moeder is namens de Raad aangevoerd dat het goed is dat de moeder wil meewerken aan een onderzoek. De raad betwijfelt of dat nut zal hebben, aangezien er in het verleden al zoveel hulp is ingezet die niet is beklijft. De Raad kan zich echter vinden in het eventueel aanhouden van de verzoeken tot gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing in het kader van nader onderzoek door de Bascule met gezinsopname. De Raad heeft ter zitting daarom uiteindelijk alleen gepersisteerd bij directe toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling.
4.3.
Namens de WSS is aangevoerd dat er momenteel geen zorgen over de minderjarigen naar voren komen vanuit de woonbegeleiding van de moeder en vanuit het consultatiebureau. De moeder is sinds de geboorte alle afspraken voor de minderjarigen met kraamzorg en consultatiebureau nagekomen. Er bestaan echter zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder op de langere termijn, ook wat betreft de (emotionele) veiligheid. De minderjarigen wonen bij de moeder. De vader werkt vijf dagen per week en volgt daarnaast een opleiding. Over zijn opvoedvaardigheden is nog niets bekend. De moeder heeft tot nu toe geen opvoedondersteuning voor de tweeling gehad. Ook is er recent geen onderzoek meer gedaan naar de opvoedvaardigheden van de moeder. De jeugdzorgwerkers van de WSS kunnen echter zelf waarnemen dat de moeder geen inlevingsvermogen heeft. Dat is zo gebleven. Bepaalde aspecten uit eerdere onderzoeksverslagen zijn dus nog steeds toepasbaar. Haar belastbaarheid is nu goed in de verzorging van de tweeling.
4.4.
De moeder heeft verklaard dat zij nooit opvoedondersteuning heeft geweigerd. De vader is om 16:00 uur weer thuis uit zijn werk. Hij blijft ook alleen met de kinderen. Dat heeft zij de vaders van haar andere kinderen nooit toevertrouwd. De tweeling is al ingeschreven bij de kinderopvang om de hoek bij haar woning en zij heeft al kinderopvangtoeslag aangevraagd. Zij is bereid om mee te werken aan een NIKA onderzoek of een gezinsopname in de Bascule. Zij heeft alleen met de WSS contact via [naam 2] en zij heeft hulp van [naam 4] . Met [naam 3] van de WSS wenst zij geen contact meer te hebben.
4.5.
De advocaat heeft – mede aan de hand van haar overgelegde verweerschrift/pleitnota – namens de moeder aangevoerd dat de situatie van de onderhavige minderjarigen niet te vergelijken is met die van de overige kinderen. Het enkele feit dat de andere kinderen uit huis zijn geplaatst, vormt op zich geen reden om dat nu weer te doen. De verzoeken missen daartoe voldoende onderbouwing. Dat er meldingen waren van de school omdat de kinderen te laat op school kwamen en dat zij er niet altijd even netjes uitzagen is op zich niet merkwaardig. Vroeger waren grote gezinnen heel gewoon. De moeder verbleef ook in een te kleine woning, wat voor de kinderen moeilijk was. Het verzoek tot beëindiging van het gezag is onvoldoende onderbouwd en mist een deskundig oordeel. De uithuisplaatsing van de oudere kinderen is op verschillende gronden gebeurd en de laatste vier zijn onder valse voorwendselen geschied. Een persoonlijkheidsonderzoek is bij de moeder nooit afgenomen, hoewel de WSS dat bij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in 2015 van groot belang vond. De Raad gaat uit van een doemscenario. [kind 1] en [kind 2] maken het thans goed. Er zijn geen kindsignalen. Bovendien heeft de moeder nu wel steun van haar huidige partner en vader van haar jongste kinderen. Door de kinderen uit huis te plaatsen raken zij juist onthecht. Bij een leeftijd van zeven maanden begint de eenkennigheid al. Het is dus van belang voor hun hechting dat zij bij de moeder blijven. Voor de vader is het belangrijk dat de kinderen in de familie blijven. Hij heeft al contact gehad met de WSS en is daar op gesprek geweest. Dat bij de Raad weinig kennis bestaat over hem, is geen reden om de kinderen uit huis te plaatsen. Hij staat open voor een ondertoezichtstelling, net als de moeder. Dan is er ook toezicht. Met betrokkenheid van de WSS is het dan mogelijk om te bekijken welke ondersteuning er in het gezin nodig is. Bovendien is er een betrokken netwerk, bestaande uit een oom en een tante.
Het verzoek tot gezagsbeëindiging en het verzoek tot uithuisplaatsing moeten dan ook worden afgewezen. Subsidiair moeten de verzoeken worden aangehouden en moet een persoonlijkheidsonderzoek naar de moeder worden ingesteld en/of de uitkomsten van een moeder-kind voorziening met 24-uurs begeleiding worden afgewacht. Er bestaat geen bezwaar tegen een ondertoezichtstelling.
4.6.
[naam 4] heeft verklaard dat zij de moeder advies en informatie geeft. Haar huis is een schone woonomgeving en zij staat open voor alles omdat zij heeft geleerd van wat haar is overkomen.
4.7.
De vader heeft aangevoerd dat hij open staat voor alle hulp. Hij heeft het liefst dat de moeder het gezag behoudt. Zijn advocaat heeft gesteld dat er nu uit voorzorg om heel ingrijpende maatregelen wordt verzocht. De vader wil het liefst samen met de moeder en met zijn familie de minderjarigen opvoeden. Als dat niet kan zou de vader met de oma vaderszijde voor de minderjarigen willen zorgen. De vader staat open voor een ondertoezichtstelling. De advocaat bepleit afwijzing van het verzoek om uithuisplaatsing en aanhouding van het verzoek om gezagsbeëindiging, in afwachting van een onderzoek.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt dat de moeder naast de tweeling negen oudere kinderen heeft, die allemaal uit huis zijn geplaatst wegens aanhoudende zorgen over de veiligheid en stabiliteit. Ten aanzien van al deze kinderen is het gezag van de moeder beëindigd, omdat de moeder over onvoldoende opvoedingsvaardigheden beschikte om de opgroeiende kinderen te kunnen bieden wat zij nodig hebben en zij hierin onvoldoende leerbaar en begeleidbaar is gebleken. De rechtbank begrijpt vanuit dit oogpunt de grote zorgen van de Raad en de WSS over de ontwikkeling van de tweeling [kind 1] en [kind 2] op de langere termijn.
5.2.
Niettemin acht de rechtbank het verzoek om beëindiging van het gezag van de moeder en om uithuisplaatsing van de tweeling thans prematuur en onvoldoende onderbouwd. Tot nu toe zijn er geen zorgsignalen over de tweeling [kind 1] en [kind 2] naar voren gekomen en is de indruk dat de moeder goed voor hen zorgt. Er wonen nu geen andere kinderen in huis waarvoor de moeder moet zorgen. De moeder blijkt zich te hebben laten steriliseren, waardoor de verwachting is dat zij ook geen kinderen meer zal krijgen. In dit opzicht is de situatie anders dan voorheen bij de andere kinderen. Daarnaast is de vader van de tweeling betrokken. De ouders hebben een relatie en hebben de intentie om samen voor de tweeling te zorgen. De vader is pas kort in beeld bij de WSS en er is nog onvoldoende over hem bekend. De rechtbank acht het gelet op al deze omstandigheden noodzakelijk dat er een onderzoek komt naar de mogelijkheden van zowel de moeder als de vader om de tweeling de opvoeding en verzorging te bieden die zij nodig hebben, met name op de langere termijn. Daarbij moet in ieder geval worden beoordeeld hoe de opvoedvaardigheden van de ouders zijn in relatie tot deze twee minderjarigen, in hoeverre de ouders leerbaar zijn, welke rol de vader kan spelen, welke hulp er eventueel ingezet kan worden, welke ondersteuning het netwerk kan bieden en welke oplossing er nodig is voor de huisvesting. Gedacht kan worden aan een gezinsopname bij de Bascule of een NIKA-onderzoek door Altra. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal moeten worden bekeken waar het perspectief van de minderjarigen ligt, bij (één van) de ouders of elders.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek om beëindiging van het gezag van de moeder en het verzoek om uithuisplaatsing afwijzen. Voor aanhouding van de verzoeken ziet de rechtbank geen aanleiding. Mocht de WSS danwel de Raad in de toekomst een dergelijk maatregel nodig achten, dan kan een nieuw verzoek worden ingediend.
Wel acht de rechtbank het noodzakelijk dat de minderjarigen onder toezicht worden gesteld. De minderjarigen laten op dit moment voor zover bekend geen zorgsignalen zien, maar gelet op de ervaringen met de oudere kinderen van de moeder, haar beperkte opvoedvaardigheden en de eerdere (emotionele) onveiligheid in de thuissituatie, is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:255 van het BW is voldaan. De moeder heeft de zwangerschap en de bevalling van de tweeling voor de WSS verzwegen. Ook op dit moment is er vanuit de WSS weinig zicht op de thuissituatie van de moeder en de rol die de vader speelt. De rechtbank acht het van groot belang dat de moeder en de vader volledig inzicht en openheid gaan geven aan de jeugdzorgwerkers en gaan meewerken aan het onderzoek, zoals hiervoor onder 5.2 genoemd.
5.4.
De rechtbank zal de minderjarigen daarom voor de duur van een jaar onder toezicht stellen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af;
- stelt [kind 1] en [kind 2] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, tot 18 juli 2019;
- wijst het meer of anders verzochte af;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.J. Wesdorp en B.M. Vroom-Cramer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. van Lavieren, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam