ECLI:NL:RBAMS:2018:5313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13-702348-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met een hond en belediging van politieambtenaren

Op 18 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, bedreiging en belediging van politieambtenaren. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan op verschillende data, waarbij de verdachte onder andere zijn hond heeft laten bijten en bedreigende uitspraken heeft gedaan richting zowel een aangever als politieagenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juli 2016 in Amsterdam opzettelijk zijn hond in het been van de aangever heeft laten bijten, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft de verdachte de aangever bedreigd met de dood en beledigende woorden geuit richting politieambtenaren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade, en de verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt. De rechtbank heeft de bewezen feiten als strafbaar verklaard en de verdachte als strafbaar aangemerkt, waarbij rekening is gehouden met zijn psychische problematiek en alcoholmisbruik.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/ 702348-16 (Promis) en 13/095504-15 (vordering TUL)
Datum uitspraak: 18 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] , op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair:hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten vijf (5) bijtwonden (door hond), heeft toegebracht, door voornoemde [aangever] met dat opzet eenmaal of meermalen met een voertuig (scootmobiel) op/tegen/over voornoemde [aangever] te rijden en/of zijn hond voornoemde [aangever] in zijn been te laten bijten;
subsidiair:hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen met een voertuig (scootmobiel) op/tegen/over voornoemde [aangever] te rijden en/of zijn hond in voornoemde [aangever] zijn been te laten bijten;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [aangever] eenmaal of meermalen met een voertuig (scootmobiel) op/tegen/over voornoemde [aangever] heeft gereden en/of zijn hond in het been van voornoemde [aangever] te laten bijten;
hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood" en/of "ik ga je vermoorden" en/of "Als ik je sla dan doe ik het goed, ik ga je serveren", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(zaak 13-703083-16 gevoegd bij 13-702348-16)hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [hoofdagent 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [hoofdagent 1]
- dreigend de woorden toegevoegd: "Wacht jij maar Pang Pang Pang"
en/of
- (vervolgens) (daarbij) door een of meer feitelijkheden bedreigd, immer heeft hij verdachte, een schietbeweging met zijn hand gemaakt in de richting van voornoemde [hoofdagent 1] , althans (telkens) woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtenaar, te weten [hoofdagent 1] (hoofdagent werkzaam bij politie Eenheid Amsterdam), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in het openbaar en/of diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Je bent een hoerenkind", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5. (
(zaak 706358-17 en gevoegd bij 13-702348-16)hij op of omstreeks 13 mei 2017 te Amsterdam, althans in Nederland opzettelijk een ambtena(a)r(en), [hoofdagent 2] , hoofdagent van politie en/of [surveillant] , surveillant van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, (meermalen) mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: hoerenkindje en/of hoerenkind en/of je bent door een neger geneukt, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
3.
Voorvragen
Artikel 348 Wetboek van Strafvordering vereist dat de rechtbank allereerst op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid van de dagvaarding onderzoekt. De rechtbank moet nagaan of zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en beoordelen of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Bovendien moet de rechtbank beoordelen of er redenen zijn deze vervolging te schorsen.
De rechtbank heeft over deze punten beraadslaagd en is tot de conclusie gekomen dat de dagvaarding geldig is, dat deze rechtbank bevoegd is om over de feiten te oordelen en dat de officier van justitie ontvankelijk is. Aanleiding om de vervolging te schorsen is er niet.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken, op de grond dat het bij aangever [aangever] geconstateerde letsel niet valt onder de kwalificatie zwaar lichamelijk letsel.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, de poging tot zware mishandeling, kan worden bewezen. Er is een aangifte en de bijtwond is te zien op de aan het dossier toegevoegde foto’s. De jongens [getuige 1] en [getuige 2] zien bloed aan het been van aangever. Er is geen enkele reden om de aangifte in twijfel te trekken op grond van het verhaal dat verdachte ter terechtzitting heeft verteld.
Ook het tweede feit, de bedreiging van aangever [aangever] kan worden bewezen. Er is de aangifte en diezelfde [getuige 1] en [getuige 2] horen een deel van de bedreiging. De feiten die onder 3, 4 en 5 ten laste zijn gelegd zijn te bewijzen, gelet op de processen verbaal van bevindingen en de respectievelijke collega’s die alles hebben gezien en gehoord. Het excuus van verdachte dat de woorden moeten worden gezien in de context van een rap lijkt een komisch excuus, nu uit de context geen rap is af te leiden.
4.2.
Standpunt van de raadsman
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 – het incident in [plek incident] – heeft de raadsman een integrale vrijspraak bepleit. Er is alleen een aangifte en daartegenover staat de ontkenning van verdachte. Hetgeen verdachte vandaag op zitting heeft verklaard, namelijk dat aangever een poging tot diefstal zou hebben gepleegd waar de hond op heeft gereageerd, is nieuw. Hoe dat ook zij, de stelling van aangever ontbeert steunbewijs.
Op de foto’s is niet waar te nemen dat het gefotografeerde letsel bijtwonden betreft en dat is ook niet vast te stellen. Er is geen letselverklaring van een arts. Met de officier van justitie is de raadsman van mening dat het in feit 1 primair omschreven letsel geen zwaar lichamelijk letsel oplevert en om die reden vrijspraak van dit feit moet volgen.
Wat de subsidiaire beschuldiging betreft: het opzet ontbreekt. Het is niet onmogelijk dat de aangever te dicht bij de scootmobiel kwam en dat de hond toen heeft gereageerd, maar dat zou hooguit een overtreding kunnen opleveren.
Ook bij het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit kan opzet niet worden bewezen. Er is alleen de verklaring van de aangever en de verklaring van verdachte dat het niet is gegaan zoals aangever vertelt.
Ook van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte ontkent de bedreigende woorden te hebben geuit en alweer is er alleen de aangifte. De twee in het park aanwezige jonge jongens zouden weliswaar hebben gehoord dat verdachte heeft gezegd ‘ik ga je serveren’ maar nog los van het feit dat onduidelijk is wat daarmee bedoeld kan zijn, heeft de aangever het in zijn aangifte niet over ‘serveren’. Er is dan ook te weinig bewijs voor een bedreiging.
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Mishandeling van [aangever]
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen: de mishandeling van aangever [aangever] . Ondersteunend voor de aangifte is de verklaring van getuige [getuige 1] . Hij heeft een deel van het incident gezien en verklaart daarover dat verdachte zijn hond af en toe los liet lopen. Daarnaast bieden ook de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel daartoe steun. Vaststaat dat verdachte zijn hond niet voldoende onder controle heeft gehouden. Verdachte is in een conflict geraakt met de aangever. De hond was opgewonden en blafte. Verdachte heeft op enig moment tijdens die ruzie, zijn hond losgemaakt van de scootmobiel waar hij was aangelijnd. Verdachte had op dat moment zijn hond in opgewonden toestand niet onder controle en heeft toegelaten dat zijn hond in die ruzie in het been van aangever heeft gebeten. In die omstandigheden is sprake van (voorwaardelijk) opzet. Immers, en dus van een misdrijf (artikel 300 Wetboek van Strafrecht).
De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd dat aangever hem probeerde te bestelen en in die poging tot diefstal zo dicht bij de scootmobiel is gekomen dat het de hond niet kwalijk valt te nemen dat hij van zich afbeet teneinde aangever op een afstand te houden, is onvoldoende aannemelijk geworden. Er is in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden dat het zo kan zijn gegaan.
Het letsel dat door de hondenbeet is veroorzaakt, is onvoldoende zwaar om gekwalificeerd te worden als ‘ernstig lichamelijk letsel’. Om die reden wordt verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Ook van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting niet vast stellen dat verdachte in zijn scootmobiel opzettelijk tegen aangever is aangereden. Niet valt uit te sluiten dat in de commotie de scootmobiel van verdachte aangever heeft geraakt, maar dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het opzettelijk inrijden op aangever met de scootmobiel, is onvoldoende gebleken. Een en ander resulteert ook in een partiële vrijspraak van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling voor zover het de handelingen met de scootmobiel betreft.
Bedreiging van [aangever]
De bedreiging van [aangever] acht de rechtbank, anders dan de raadsman, wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [aangever] zelf en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Deze twee broertjes hebben gehoord dat verdachte heeft gezegd ‘ik ga je serveren’. Hoewel verdachte ontkent, geeft hij toe dat er sprake was van een woordelijke ruzie tussen verdachte en aangever. Naast de woorden: “ik ga je vermoorden, of ik maak je dood” in de aangifte heeft aangever in zijn slachtofferverklaring van november 2016 de woordelijke bedreiging ’ik ga je serveren’ ook opgenomen.
Bedreiging en beledigingen van politieambtenaren
Wat de bedreiging en de beledigingen van de politieambtenaren betreft: deze feiten kunnen bewezen worden verklaard op basis van de aangiften en de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft ter zitting beweerd dat hij een rapper is en dat hij een en ander tegen de politie heeft gezegd in de context van een rap. Verdachte beroept zich met dit verweer kennelijk op een vorm van ‘artistieke vrijheid’ en eist die vrijheid voor zichzelf op. De rechtbank verwerpt dit verweer. Niets wijst erop dat verdachte zich al rappend heeft geuit en zich daarbij vrijheden heeft kunnen veroorloven die in de normale omgang als ronduit beledigend of kwetsend worden ervaren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bij dit vonnis gevoegde bijlage weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. meer subsidiair:
op 24 juli 2016 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn hond in het been van [aangever] heeft laten bijten;
2. op 24 juli 2016 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je dood" en/of "ik ga je vermoorden" en/of "ik ga je serveren", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
(zaak 13-703083-16 gevoegd bij 13-702348-16)op 10 november 2016 te Amsterdam [hoofdagent 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [hoofdagent 1]
- dreigend de woorden toegevoegd: "Wacht jij maar, pang pang pang"
en
- haar vervolgens daarbij door een feitelijkheid heeft bedreigd, immers heeft hij, verdachte, een schietbeweging met zijn hand gemaakt in de richting van voornoemde [hoofdagent 1] ;
4. op 10 november 2016 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [hoofdagent 1] , hoofdagent, werkzaam bij politie Eenheid Amsterdam, gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in het openbaar en in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Je bent een hoerenkind”;
5.
(zaak 706358-17 en gevoegd bij 13-702348-16)op 13 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, [hoofdagent 2] , hoofdagent van politie, gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “hoerenkindje” en/of “hoerenkind”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met aftrek, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit nu het letsel naar haar mening geen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Zij heeft haar eis als volgt onderbouwd.
Het subsidiair ten laste gelegde feit is geen gewone mishandeling. De scootmobiel is een zwaar voertuig en daarnaast is het slachtoffer gebeten door de hond van verdachte. Hij heeft schaafwonden opgelopen en een bijtwond. Er is een aangifte en er is geen enkele reden om te twijfelen aan deze aangifte, ook al verklaart verdachte anders. De jongens [getuige 1] en [getuige 2] zien bloed aan het been van aangever en horen een deel van de bedreiging.
Het slachtoffer heeft een blijvend litteken aan de binnenkant van de knie opgelopen.
Wat er is gebeurd, heeft hem aangegrepen en zijn kort daarop volgende vakantie is verpest.
Hij is bang geworden voor honden.
De onder 2 ten laste gelegde bedreiging van aangever [aangever] acht de officier van justitie bewezen.
De bedreiging en de belediging van de agenten is eveneens bewezen. Het excuus van verdachte dat hetgeen hij heeft gezegd gezien moet worden als een raptekst gaat niet op: uit de context is geen rap af te leiden. Het is niet normaal dat agenten dit soort dreigend en beledigend gedrag over zich heen hoeven te laten komen.
Verdachte zorgt voor extreme vormen van overlast en aan de andere kant heeft hij ter terechtzitting ook laten zien op bepaalde momenten over humor te beschikken. Reclasseringstoezicht heeft in het licht van het reclasseringsadvies geen zin. Het zou mooi zijn als hij van de drank zou kunnen afblijven.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van de feiten 1 en 2 en om die reden geen strafmaat verweer gevoerd. Ten aanzien van de feiten 3, 4, en 5 heeft de raadsman zich, zoals eerder weergegeven onder 4.2, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De gebeurtenis in [plek incident] heeft op aangever een enorme impact gehad, zo blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring. Terwijl aangever op een zomeravond bezig was met een spel en zich vermaakte, werd hij onverwacht betrokken bij een agressief incident. Hij heeft zich door verdachte belaagd gevoeld en werd daarbij gebeten door diens hond. Aangever is hiervan enorm geschrokken, nog los van het letsel dat de hondenbeet heeft veroorzaakt.
Het gedrag, dat verdachte jegens politieambtenaren vertoont, is beschamend. Verdachte scheldt en kwetst en bedenkt daarbij niet dat agenten er ook zijn om de door verdachte verstoorde orde op straat te handhaven, en de aangewezen hulpverleners zijn indien verdachte zelf iets overkomt.
Verdachte is alcoholist en komt door dit drankmisbruik met regelmaat in de problemen en veroorzaakt steeds weer ordeverstoringen.
Verdachte heeft een strafblad met veroordelingen voor soortgelijke zaken, zoals beledigingen van politieagenten, bedreigingen, vermogensdelicten, overtredingen van dijkverboden.
Uit het Reclasseringsadvies van Inforsa d.d. 27 november 2017, dat een aanvulling is op de eerdere rapportage in deze zaak blijkt dat verdachte een man is met een complexe psychiatrische problematiek. Vast gesteld is een verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsproblematiek met paranoïde, antisociale en borderline trekken, gecombineerd met overmatig alcoholgebruik. Ten aanzien van verdachte is sprake van een zogenaamd ‘harmreduction traject’, waarbij gepoogd wordt de schadelijke gevolgen van het alcoholmisbruik binnen de perken te houden. Verder ontvangt verdachte diverse vormen van begeleiding. Hij woont nu in een discuswoning en wordt daarbij ondersteund door HVO Querido. Verdachte is blij met deze woning en het is van groot belang dat hij deze woning behoudt. De reclassering adviseert geen bijzondere voorwaarden. Verdachte wordt door het FACT-team gevolgd en begeleid. Meer verplichtingen aan verschillende instanties, zal leiden tot een onoverzichtelijke situatie voor verdachte, hetgeen stress met zich brengt en daarmee overmatig drankgebruik met grensoverschrijdend gedrag als mogelijke gevolgen. De rechtbank houdt hier rekening mee bij de strafoplegging.
Naar het oordeel van de rechtbank is een taakstraf een passende straf, al signaleert de reclassering ook belemmerende factoren gelegen in de (psychische) problematiek van verdachte. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte eerder heeft bewezen dat hij een taakstraf met succes kan afronden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] vordert
€ 286,19aan materiële schadevergoeding en
€ 1.900,-aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen met uitzondering van de gestelde materiële schade ten gevolge van de reparatie aan de fiets. Er is geen rechtstreeks verband aangetoond tussen het feit en de schade. De benadeelde partij is niet ontvankelijk in dit deel van de vordering, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft zich gerefereerd wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding voor parkeer- en reiskosten, maar heeft de overige posten betwist.
Wat betreft de verzochte vergoeding van immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schadevergoeding:De medische kosten komen voor vergoeding in aanmerking, gelet op de toelichting die namens de benadeelde partij ter zitting is gegeven en de ter zitting overgelegde uitdraai met betrekking tot het overzicht van gedeclareerde medicijnen alsmede ziekenhuiskosten waaruit volgt dat die onder het eigen risico van [aangever] vallen. Dit overzicht is ook op de telefoon van de benadeelde partij aan de rechtbank getoond. Daarmee zijn, naar het oordeel van de rechtbank, de geclaimde kosten voldoende onderbouwd.
De parkeer- en reiskosten zijn niet betwist en komen voor toewijzing in aanmerking.
De reparatie van de fiets komt niet voor vergoeding in aanmerking., De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de schade en reparatie aan de fiets onvoldoende is onderbouwd. Het bedrag dat zou zijn betaald aan de fietsenmaker volstaat als onderbouwing niet.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal
€ 238,69zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (24 juli 2016).
Immateriële schadevergoedingVast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit letsel heeft opgelopen. Het is voldoende aannemelijk geworden dat een dergelijk strafbaar feit psychische gevolgen kan hebben in de vorm van angst voor mens en hond en het ervaren van het vertrouwde park als een onveilige en onaangename plek.
In zoverre komt de benadeelde partij in aanmerking voor een vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de verzochte vergoeding voor gestelde immateriële onvoldoende is onderbouwd.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (24 juli 2016).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 meer subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 988,96 (negenhonderdachtentachtig euro en zesennegentig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (24 juli 2016).
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 29 juli 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/095504-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 18 januari 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot twintig uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank acht deze vordering voor toewijzing vatbaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. De maatregel is gegrond op artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
1. meer subsidiair:
mishandeling;
2 en 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
4 en 5:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart de bewezen feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
één dag.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
veertig uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van twintig dagen,
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit:
Wijst de vordering van [aangever] , wonende te [woonplaats] , toe tot
€ 988,96 (negenhonderdachtentachtig euro en zesennegentig cent),bestaande uit een bedrag ter hoogte van € 238,69 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag ter hoogte van
€ 750,- als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (24 juli 2016).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] ,
€ 988,96 (negenhonderdachtentachtig euro en zesennegentig cent)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (24 juli 2016). Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 19 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 18 januari 2016, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
twintiguren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van tien dagen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]
[(...)]
[(...)]