ECLI:NL:RBAMS:2018:5275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13-751371-18 18-2996
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Letse nationaliteit en weigeringsgrond OLW

Op 17 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Letse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Letland, die zich niet met succes kon beroepen op de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden zoals genoemd in artikel 12 sub b OLW zich hebben voorgedaan, en dat de opgeëiste persoon niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 26 april 2018 en de behandeling vond plaats op 26 juni 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zitting op 10 juli 2018 werd het onderzoek heropend om aanvullende vragen aan de Letse autoriteiten te stellen over de procedurele status van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet met succes kon aanvoeren dat er sprake was van een berechting in meerdere instanties die de overlevering zou kunnen blokkeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751371-18
RK nummer: 18/2996,
EAB III
Datum uitspraak: 17 juli 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 februari 2018 door
the Prosecutor’s General Office of the Republic of Latvia(Letland) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 26 juni 2018De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Heemskerk en door een tolk in de Poolse taal, een taal die de opgeëiste persoon voldoende beheerst.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 10 juli 2018Op 10 juli 2018 is een tussenuitspraak gewezen waarbij de rechtbank het onderzoek heeft heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen:
  • of er sprake was van een berechting in meer instanties;
  • en zo ja, wat de laatste instantie is waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en waarbij hij is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld;
  • en of de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de procedure bij die laatste instantie onderdeel d) van het Europees Arrestatiebevel wil invullen.
Zitting 17 juli 2018Het onderzoek is, met toestemming van partijen, door de rechtbank in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 17 juli 2018 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 10 juli 2018 bevond. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk en dit keer door een tolk in de Russische taal. De rechtbank stelt vast dat Russisch niet de moedertaal van de opgeëiste persoon is, maar dat hij ook het Russisch voldoende beheerst om – bij gebrek aan een tolk in het Lets – de behandeling van de vordering in het Russisch te volgen en vragen te beantwoorden. De tolk heeft dit desgevraagd eveneens bevestigd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the Riga City Northern District Courtvan 26 mei 2015, kenmerk: No. 11092103214.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Behandeling 26 juni 2018
Op 26 juni 2018 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van
the Riga City Northern District Courtvan 26 mei 2015 en dat hij niet aanwezig is geweest bij de behandeling in hoger beroep omdat de zaak schriftelijk werd behandeld. Verder heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de zaak tevens schriftelijk is behandeld in cassatie en dat hij in hoger beroep en cassatie is verdedigd door een door de staat aangewezen advocaat die hij niet heeft gemachtigd. Tot slot heeft de opgeëiste persoon aangevoerd dat in cassatie is besloten dat de beslissing van
the Riga City Northern District Courtvan 26 mei 2015 van kracht blijft.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat mogelijk sprake is geweest van een berechting in meerdere instanties maar dat deze procedures niet kunnen leiden tot weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW, omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon – gelet op de verklaring die hij heeft afgelegd – zijn geëerbiedigd.
De rechtbank heeft als volgt overwogen:
Uit het arrest van 10 augustus 2017 van het Hof van Justitie in de zaak Tupikas (C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628) leidt de rechtbank af dat bij de toets van artikel 12 OLW gekeken moet worden naar de laatste instantie waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en waarbij hij is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld.
Uit de informatie die zich in het dossier bevindt blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling van de zaak die tot het vonnis van
the Riga City Northern District Courtvan 26 mei 2015 heeft geleid. Uit deze informatie blijkt niet dat er sprake is geweest van een berechting in meerdere instanties. De rechtbank heeft echter aanwijzingen dat tegen het vonnis hoger beroep en/of cassatie is ingesteld, nu het vonnis pas op 17 november 2016 onherroepelijk is geworden en de opgeëiste persoon dit verklaart.
De rechtbank heeft om die reden aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de onder “procesgang” vermelde vragen voor te leggen.
Op 16 juli 2018 heeft de ‘acting prosecutor’, verbonden aan the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia, per e-mail het volgende geantwoord:
I can confirm that [opgeëiste persoon] made an appeal claim against Riga City Northern District Court judgement of 26 May 2015 by himself. He also made cassation claim against the Court of Appeal – Riga Regional Court Decision of 29 September 2015 by himself.
Naar aanleiding van dit antwoord heeft het IRC aanleiding gezien om het volgende te vragen:
With regard to EAW file ref. S-100-2018-00946, do I understand correctly that the appeal as well as the cassation procedure is a written procedure, at which [opgeëiste persoon] could not have been present in person?
If so, would you be so kind to clarify the following:
1) whether or not [opgeëiste persoon] was represented by a mandated legal counsellor during the written procedure of the trial of appeal and that of cassation; and
2) whether or not [opgeëiste persoon] was served in person with the decision of the Court of Cassation – Supreme Court of 17 November 2015?
Hierop is per e-mail van 17 juli 2018 door de ‘acting prosecutor’ het volgende geantwoord:
Yes, appeal as well as the cassation procedure was in written procedure, at which [opgeëiste persoon] could not have been present in person.
Yes, [opgeëiste persoon] was represented by a mandated legal counsellor during the written procedure of the trial of appeal and even submitted an opinion regarding the appellate complaint of [opgeëiste persoon] .
Court of Cassation refused to examine legality of appeal judgement due to reasons mentioned in Section 573 of Criminal Procedure Law of Latvia. The decision was written in a manner of resolution and it is not subject to appeal.
Het wetsartikel waarnaar wordt verwezen is bij de e-mail gevoegd.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 26 juni 2018 verklaard dat hij er van op de hoogte is dat, ook na cassatie, de beslissing van the Riga City Northern District Court van 26 mei 2015 van kracht is gebleven.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 17 juli 2018 zijn eerdere standpunt herhaald en verklaard dat hij van de Letse autoriteiten nooit bericht heeft ontvangen dat het vonnis onherroepelijk is geworden en hij heeft bestreden dat de raadsman die voor hem in de appel- en cassatieprocedure heeft opgetreden door hem persoonlijk gemandateerd zou zijn.
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren, gelet op deze verklaring van de opgeëiste persoon.
Oordeel rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon zich niet met succes kan beroepen op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Op basis van de door de Letse autoriteiten verstrekte informatie stelt de rechtbank vast dat het vonnis is gewezen terwijl zich de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid heeft voorgedaan. Hetgeen de opgeëiste persoon daar tegenin heeft gebracht is onvoldoende om het vertrouwen dat de rechtbank stelt in deze informatie, die afkomstig is van een magistraat, opzij te zetten.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de beide feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor’s General Office of the Republic of Latviaten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en direct uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.