4.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering de volgende maatstaf in acht. Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is een wettig bewijsmiddel, dat zodanig is ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Geen rechtsregel staat er aan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
Het proces-verbaal van ambtshandeling wederrechtelijk verkregen voordeelen het aanvullend proces-verbaal herberekening wederrechtelijk verkregen voordeel(hierna: het rapport) gaat uit van maandelijkse bemiddelingskosten van gemiddeld € 101,50. Verder gaat het rapport uit van een gemiddelde van 55 klanten per jaar. De raadsvrouw heeft onvoldoende betwist dat deze gemiddelden niet kloppen. Het had op de weg van de raadsvrouw gelegen om aan te tonen dat het overgrote deel van de klanten veel korter dan een jaar bij veroordeelde klant is geweest. Dit heeft zij niet gedaan. Nu de aan de gemiddelden ten grondslag liggende bedragen en klanten worden bevestigd door de gehoorde getuigen komt het gebruik van het in de ambtshandeling en het rapport genoemd gemiddeld aantal klanten en gemiddeld bedrag de rechtbank dan ook niet ongegrond of onjuist voor. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van het rapport. In afwijking van het rapport gaat de rechtbank er wel vanuit dat slechts één keer intakekosten van € 75,00 door de klanten zijn betaald en niet twee keer. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende berekening (met inachtneming van de in het rapport genoemde bedragen):
Per jaar betaalde een klant € 1.218,00 (€ 101,50 x 12 maanden). Dit bedrag wordt voor het eerste jaar vermeerderd met de intakekosten van € 75,00: € 1.218,00 + € 75,00- = € 1.293,-.
Het totaalbedrag komt voor het eerste jaar neer op: € 1.293,00 x 55 klanten = € 71.115,00.
Het totaalbedrag komt voor het tweede jaar neer op: € 1.218,00 x 55 klanten = € 66.990,00.
Het totaalbedrag wordt dan: € 71.115,00 + € 66.990,00 = € 138.105,00.
Kortom, naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door middel van voornoemd strafbaar feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 138.105,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de schadevergoedingen die daadwerkelijk door veroordeelde zijn betaald eventueel van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden afgetrokken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de in het arrest toegekende vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel moeten worden afgetrokken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de redenering van de raadsvrouw dat de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen in het arrest in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e lid 8 Sr (Oud). De rechtbank gaat daarbij uit van de aan de benadeelde partijen toegekende materiële schadebedragen met een totaal van € 12.052,82. Daar worden tevens de proceskosten met een totaal van € 5.957,00en de wettelijke rente met een totaal van € 1.235,74bij opgeteld. De rechtbank komt uit op een totaalbedrag van € 12.052,82 + € 5.957,00 + € 1.235,74 = € 19.245,56.
De rechtbank is met de verdediging namelijk van oordeel dat de vordering beoordeeld moet worden op grond van het recht dat van toepassing was op de periode van het begaan van de bewezen verklaarde feiten, in casu de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 december 2013.
Ingevolge artikel 36e, achtste lid, Sr (oud) worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. Met de wijziging van dit artikel op 1 januari 2014 is daaraan onder meer toegevoegd dat de toegekende vorderingen in mindering worden gebracht “voor zover die zijn voldaan”.
Artikel 36e, achtste lid, Sr (oud) houdt in zoverre een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht. In zo een geval dient door de rechter op grond van artikel 1, tweede lid, Sr bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepalingen te worden toegepast (zie Hoge Raad 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:653). Bij het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank de vorderingen van 13 benadeelde partijen toegekend, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Betrokkene heeft deze betalingsverplichtingen nog niet voldaan. Gelet daarop heeft de per 1 januari 2014 gewijzigde bepaling van artikel 36e Sr niet een gunstiger werking dan de bepaling zoals deze gold ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan de oude bepaling van artikel 36e Sr en het totaalbedrag van de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen (inclusief proceskosten en wettelijke rente) ad € 19.245,56 in mindering brengen op het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op (€ 138.105,00 - € 19.245,56 =) € 118.859,44.