ECLI:NL:RBAMS:2018:5251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13/193911-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van executie in strafzaak wegens niet-ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2018 een verzoek behandeld van verzoeker, die gedetineerd is en een hoger beroep heeft ingesteld tegen een eerder vonnis. Verzoeker was op 25 oktober 2013 aangehouden op verdenking van wapenbezit en is bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen. De executie van deze straf is op 27 maart 2018 gestart. Verzoeker heeft op diezelfde datum hoger beroep ingesteld en verzocht om opschorting van de executie totdat het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en dat hem geen schriftelijke vertaling van de dagvaarding is verstrekt. Hierdoor is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een geldige betekening. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoeker om duidelijkheid te krijgen over zijn hoger beroep zwaarder weegt dan het belang van de executie van de straf. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de executie van het vonnis op te schorten totdat het gerechtshof heeft beslist over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 18/2062
Parketnummer 13/193911-13
Beschikking op het verzoek ex artikel 557, derde lid onder 2 van het Wetboek van Strafvordering van
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteland] ,
zonder bekende op woon verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [locatie detentie] ,
voor deze zaak domicilie kiezend op het kantooradres van zijn advocaat,
mr. H. Loonstein, [adres] , [plaats] ,
verzoeker.

1.Het procesverloop

De raadsman van verzoeker heeft op 28 maart 2018 bij de strafgriffie van deze rechtbank namens verzoeker een verzoek ex artikel 557, derde lid onder 2 van het Wetboek van Strafvordering ingediend.
Op 29 maart 2018 is het verzoek behandeld en zijn gehoord de advocaten van verzoeker, mrs. H. Loonstein en H.J. Oosterhage, beiden advocaat te Amsterdam, en namens het Openbaar Ministerie, mr. S. van Brakel, officier van justitie. Verzoeker heeft zijn advocaten gemachtigd het woord namens hem te voeren.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 maart 2018 wordt van het volgende uitgegaan.
1. Verzoeker is op 25 oktober 2013 aangehouden op verdenking van handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie (wapenbezit).
2. Verzoeker is gedagvaard om op 12 december 2013 te verschijnen bij de politierechter te Amsterdam. Bij de stukken bevindt zich een akte van uitreiking opgemaakt door [hoofdagent] , hoofdagent van politie, waarin staat dat de dagvaarding op 25 oktober 2013 aan [verzoeker] in persoon is uitgereikt. In de akte staat dat de dagvaarding door [verzoeker] in ontvangst is genomen en dat de ontvanger voor ontvangst heeft getekend.
3. Verzoeker is op 12 december 2013 bij verstek veroordeeld wegens handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en munitie (bezit busje pepperspray) tot een gevangenisstraf van vijf dagen.
4. Verzoeker is op 27 maart 2018 op Schiphol aangehouden en op die datum is de executie van de aan hem bij voornoemd vonnis opgelegde gevangenisstraf gestart.
5. Op 27 maart 2018 heeft mr. H. Loonstein, die daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd was door verzoeker, hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 13 december 2018 en de officier van justitie verzocht de executie op te schorten.

3.Het verzoek

Het verzoek houdt kort gezegd in dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat het hoger beroep tijdig is ingesteld, dan wel zal bepalen dat de executie van de bij vonnis van 12 december 2013 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf van vijf dagen, die per 27 maart 2018 is gestart, wordt opgeschort totdat onherroepelijk op het door verzoeker aangewende rechtsmiddel is beslist.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen en daartoe het volgende aangevoerd. Uit de stukken blijkt dat verzoeker op 25 oktober 2013 de dagvaarding in persoon is uitgereikt. In een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van de politie staat dat verzoeker in een voor hem begrijpelijke taal (Engels) de inhoud en de strekking van deze dagvaarding is uitgelegd. Gezien het voorgaande had verzoeker binnen veertien dagen na het vonnis hoger beroep moeten instellen. Aangezien hij dat pas op 27 maart 2018 heeft gedaan, is hij te laat en is sprake van een onherroepelijk vonnis.

5.Het oordeel van de voorzieningenrechter

De dagvaarding om op 12 december 2013 te verschijnen is in persoon aan veroordeelde uitgereikt. Op 12 december 2013 is veroordeelde bij verstek veroordeeld.
Artikel 260, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering houdt onder meer in dat de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding wordt verstrekt dan wel dat hem in een voor hem begrijpelijke taal de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit schriftelijk wordt meegedeeld.
Vastgesteld kan worden dat de verzoeker de Nederlandse taal niet, althans onvoldoende machtig is. Een schriftelijke vertaling van de dagvaarding of schriftelijke mededeling als hiervoor bedoeld, is hem echter niet verstrekt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aldus niet is voldaan aan hetgeen in voornoemd artikel is bepaald.
In het proces-verbaal van 31 oktober 2013 van hoofdagent [hoofdagent] staat dat verzoeker de akte van uitreiking van de dagvaarding heeft ondertekend en dat hem ook een toelichting op de procedure is uitgereikt waarin de strekking van de dagvaarding is weergegeven. Voorts staat in het proces-verbaal dat aan veroordeelde in de Engelse taal de inhoud en de strekking van de dagvaarding is uitgelegd en dat deze taal zowel voor de veroordeelde als de verbalisant begrijpelijk is en dat verzoeker verklaarde de inhoud en de strekking van de dagvaarding begrepen te hebben.
Verzoeker stelt geen Nederlands te beheersen en slechts beperkt Engels, zijn moedertaal is Hebreeuws. In het proces-verbaal van verhoor van 25 oktober 2013 staat dat het verhoor van verzoeker is afgenomen met behulp van een tolk in de Hebreeuwse taal omdat verzoeker de Nederlandse taal niet of niet voldoende machtig was.
Op grond van artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering moet hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld in de in het eerste lid genoemde gevallen. Op grond van het tweede lid moet in andere gevallen hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.
Namens verzoeker is betwist dat de dagvaarding geldig aan verzoeker in persoon is betekend. Allereerst wordt, gelet op de akte van uitreiking, betwist dat de dagvaarding aan verzoeker in persoon is uitgereikt. Ten tweede zou de dagvaarding niet geldig zijn omdat aan verzoeker niets is vertaald en uitgelegd, in het Engels noch in het Hebreeuws. In casu is het aan het Hof om te oordelen of sprake is van een (geldige) betekening in persoon. De voorzieningenrechter merkt op dat het ontbreken van een schriftelijke vertaling van de dagvaarding niet per definitie meebrengt dat deze daarom nietig is. Het ontbreken van een schriftelijke vertaling kan wel aanleiding zijn het onderzoek ter zitting te schorsen om de verdachte alsnog een schriftelijke vertaling toe te laten sturen.
Overschrijding van de appeltermijn betekent in de regel dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.
In casu kan niet worden vastgesteld dat aan verzoeker een schriftelijke vertaling van de dagvaarding of schriftelijke mededeling van plaats, datum, tijdstip waarop hij ter terechtzitting moet verschijnen, alsmede een korte omschrijving van het feit is overhandigd in een taal die hij voldoende beheerst. Evenmin kan worden vastgesteld dat verzoeker in een taal die hij voldoende machtig is een (schriftelijke) toelichting op de procedure heeft gekregen waarin staat dat als de dagvaarding persoonlijk aan hem is uitgereikt, de uitspraak van de rechter na veertien dagen onherroepelijk is en dat als hij het oneens is met de beslissing van de rechter hij dan binnen veertien dagen in hoger beroep kan gaan. De voorzieningenrechter acht niet op onaannemelijk dat verzoeker daardoor geen kennis heeft genomen van de zittingsdatum en de implicaties met betrekking tot de hogerberoepstermijn, van die zittingsdatum. Dat verzoeker geen schriftelijke vertaling of schriftelijke mededeling als hiervoor genoemd heeft gekregen, is niet aan hem toe te rekenen.
Het Hof dient te beslissen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het zal ook oordelen over de geldigheid van de betekening van de dagvaarding. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het Hof verzoeker zal ontvangen in zijn hoger beroep.
Gelet op de in het geding zijnde belangen – het maatschappelijk belang van een effectieve en daadwerkelijke executie van onherroepelijke rechterlijke uitspraken tegenover het belang van verzoeker om eerst duidelijkheid te krijgen over zijn ingestelde hoger beroep alvorens een eventuele vrijheidsstraf verder te ondergaan – dient thans het belang van verzoeker te prevaleren en zal de voorzieningenrechter de executie van het vonnis opschorten totdat het gerechtshof onherroepelijk op (de ontvankelijkheid van) het hoger beroep van verzoeker heeft beslist.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.
De voorzieningenrechter bepaalt dat de executie in de strafzaak met parketnummer 13/193911-13 dient te worden opgeschort totdat onherroepelijk op het op 27 maart 2018 ingestelde hoger beroep is beslist.
Deze beschikking is gegeven door
mr. A.A. Spoel, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.