Op 28 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/660422-12, waarin de officier van justitie een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft ingediend. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf was eerder opgelegd bij vonnis van 7 september 2012, waarbij de veroordeelde was veroordeeld tot 150 dagen gevangenisstraf, waarvan 92 dagen voorwaardelijk. De proeftijd was sindsdien meerdere keren verlengd, en de veroordeelde had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, hoewel de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, het thans niet opportuun is om de vordering toe te wijzen. Dit is mede te wijten aan de omstandigheden van de veroordeelde, waaronder een verstandelijke beperking en de recente oplegging van de maatregel tbs met dwangverpleging door de Rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft overwogen dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf in het licht van de huidige situatie van de veroordeelde niet meer passend is, vooral omdat er een hoger beroep loopt tegen de tbs-maatregel.
De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, waarbij de beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.