ECLI:NL:RBAMS:2018:5236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
96/186176-17 (A) + 96/204200-17 (B) + 99/000561-21 (VI)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens herhaalde overtredingen van de Wegenverkeerswet met betrekking tot rijden zonder geldig rijbewijs tijdens ontzegging rijbevoegdheid

Op 13 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die tweemaal zonder geldig rijbewijs heeft gereden terwijl hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A was de verdachte op 21 september 2017 te Diemen betrapt op het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist dat zijn rijbevoegdheid was ontzegd. In zaak B vond de overtreding plaats op 16 oktober 2017 te Amsterdam onder vergelijkbare omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en de ontzegging van zijn rijbevoegdheid. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsstukken, waaronder proces-verbaal van de politie, in haar oordeel betrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van eendaadse samenloop van feiten, maar van meerdaadse samenloop, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Tevens is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, waardoor hij een aanvullende gevangenisstraf van 360 dagen moet ondergaan. De rechtbank heeft de vordering tot nadere rapportage over de verdachte afgewezen, omdat zij voldoende geïnformeerd was over zijn situatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 96/186176-17 (A) + 96/204200-17 (B) + 99/000561-21 (VI)
Datum uitspraak: 13 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2018 en mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de politierechter van 12 februari 2018.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.H.J.M. Damen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.T. de Haas, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
In zaak A is aan verdachte ten laste gelegde dat
1. hij op of omstreeks 21 september 2017 te Diemen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Diemerpolderweg, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd;
2. hij op of omstreeks 21 september 2017 te Diemen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Diemerpolderweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.2.
Aan verdachte is in zaak B is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, IJburglaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2. hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, IJburglaan, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het in zaak A en zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen zoals in rubriek 4.1 is uitgewerkt. Aangezien verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend volstaat de rechtbank, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 mei 2018.
Het proces-verbaal met nummer PL1300/21092017195519782 van 21 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [hoofdagent 1] en [brigadier van politie] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie Eenheid Amsterdam.
Het proces-verbaal met nummer PL1300/161020171714042744 van 16 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [hoofdagent 2] en [medewerker van de politie] , respectievelijk hoofdagent en medewerker van politie Eenheid Amsterdam.
Het geschrift, zijnde een brief van 16 april 2015 van [naam teammanager] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid CBR, namens de algemeen directeur van het CBR, aan [verdachte] betreffende het besluit tot onderzoek naar alcoholgebruik en mededeling voorlopig geen rijbewijs.
Het geschrift, zijnde een brief van 20 mei 2015 van [naam teammanager] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid CBR, namens de algemeen directeur van het CBR, aan [verdachte] betreffende het akkoord gaan van het CBR met een betalingsregeling.
Het geschrift, zijnde een brief van 30 oktober 2015 van [naam teammanager] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid CBR, namens de algemeen directeur van het CBR, aan [verdachte] betreffende het ongeldig verklaren van het rijbewijs.
Het geschrift, zijnde een extract vonnis van de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 23 september 2015.
3.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de wetenschap van verdachte op 21 september 2017 en 16 oktober 2017 dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, dat verdachte ervan op de hoogte was dat het CBR onderzoek naar zijn alcoholgebruik wilde doen en dat hij tot die tijd niet meer mocht rijden. Uit de stukken blijkt dat een betalingsregeling met het CBR is afgesproken voor het onderzoek naar alcoholgebruik. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zijn vader die betalingsregeling met het CBR heeft afgesproken, maar dat hij daar wel van op de hoogte was. Aangezien verdachte de betalingsregeling niet is nagekomen en er geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden, is het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaard. Verdachte had dit redelijkerwijs moeten weten.

4.Bewezenverklaring

4.1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het in zaak A en B ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
1. hij op 21 september 2017 te Diemen terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Diemerpolderweg, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd;
2. hij op 21 september 2017 te Diemen terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Diemerpolderweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
1. hij op 16 oktober 2017 te Amsterdam terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, IJburglaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2. hij op 16 oktober 2017 te Amsterdam terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, IJburglaan, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
4.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Het voorwaardelijk verzoek tot nadere rapportage over verdachte

7.1.
De raadsman heeft, in geval de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wil opleggen, verzocht de zaak aan te houden om de reclassering en/of het NIFP over verdachte te laten rapporteren waarbij zou moeten worden ingegaan op de toerekenbaarheid van verdachte, gelet op verdachtes impulsiviteit, en de alternatieve sancties die verdachte zouden kunnen worden opgelegd.
7.2.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak en daartoe het volgende aangevoerd. Zowel B. Voulon, stresscounselor, als A.A.M. Koot, forensisch maatschappelijk werker, heeft over verdachte gerapporteerd. Verdachte is detentiegeschikt. De rechtbank is voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte. Gelet op het voorgaande ontbreekt de noodzaak dat er nog een rapport over verdachte wordt opgemaakt, aldus de officier van justitie.
7.3.
De rechtbank merkt op dat het verzoek moet worden bezien tegen de achtergrond van de wens van de verdediging dat wordt voorkomen dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd en/of dat de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling al dan niet gedeeltelijk wordt toegewezen. De rechtbank wijst het verzoek af omdat de noodzaak daartoe ontbreekt. Zij weet zich voldoende voorgelicht en geïnformeerd. De rechtbank merkt daarbij op dat in het rapport van A.A.M. Koot staat dat verdachte moeite heeft zich in verbinding te stellen met dan wel zich te laten begeleiden door meer traditionele vormen van begeleiding door bijvoorbeeld de reclassering en/of forensische zorg en er daarom is gekozen voor een alternatieve vorm van coaching en begeleiding van verdachte.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
8.2.1.
De raadsman heeft met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1111) in het bijzonder de rechtsoverwegingen 2.7 en 2.10 aangevoerd dat in zaak A en zaak B telkens sprake is van eendaadse samenloop van overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 en overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en dat dus ook maar één strafbepaling zou moeten worden toegepast. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat hij heeft gereden terwijl hij dat niet mocht. Hij deed dat telkens op dezelfde plaats en tijd, aldus de raadsman.
8.2.2.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte is samen met de moeder van zijn kind naar de rechtbank gekomen en hij heeft ter zitting verantwoording afgelegd. Het was niet zijn keus dat de zaken niet drie maanden eerder door de politierechter zijn afgedaan en al die tijd hing de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling als het zwaard van Damocles boven zijn hoofd. De auto van zijn vrouw moest worden aangepast zodat alleen zij er nog mee kan rijden en verdachte moest die kosten dragen. A.A.M. Koot, forensisch maatschappelijk werker, heeft geadviseerd verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een taakstaf op te leggen. Verdachte heeft intensieve gesprekken gevoerd met B. Voulon, stresscounselor. Beiden willen samen met elkaar verder. Gelet op het voorgaande, is een taakstraf een gepaste strafmodaliteit, eventueel van maximale duur. Aan verdachte dient geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid te worden opgelegd, omdat er al een ontzegging van kracht is en verdachte zich nu moet laten vervoeren door een collega, aldus de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Eendaadse of meerdaadse samenloop?
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop (artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht), maar van meerdaadse samenloop (artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht). Artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 beschermt het belang dat rechterlijke uitspraken, waarbij de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is ontzegd, worden nageleefd, terwijl het tweede lid van dat artikel – dat het verbod bevat om met een motorrijtuig over een weg te rijden zonder dat aan de bestuurder het vereiste geldige rijbewijs is afgegeven – ten doel heeft enerzijds een onverwijlde en deugdelijke vaststelling van de identiteit van de bestuurder mogelijk te maken en anderzijds de verkeersveiligheid te beschermen door tegen te gaan dat motorrijtuigen worden bestuurd door personen die daartoe niet de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid bezitten. Dit verschil in strekking van deze artikelen brengt mee dat de bewezen verklaarde gedragingen niet één feit in de zin van artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht opleveren (vgl. HR 22 september 1981, NJ 1981, 644 m.nt. Th. Van Veen, VR 1982, 7).
8.3.2.
Gevangenisstraf
8.3.2.1. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.2. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.2.3. Uit het strafblad van 24 april 2018 blijkt het volgende. Verdachte is op 30 april 2014 door het Hof Amsterdam veroordeeld wegens gevaar in het verkeer veroorzaken (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) en rijden onder invloed (artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994) tot onder meer een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen met een proeftijd van twee jaar. Op 29 mei 2015 is tegen verdachte een strafbeschikking uitgevaardigd ter zake van rijden onder invloed. De rechtbank Den Haag heeft verdachte op 23 september 2015 veroordeeld ter zake van onder meer overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a van deze wet en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en verdachte vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten (artikel 7, eerste lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994), tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van vijf jaar.
8.3.2.4. Op 9 december 2016 is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de voorwaarde dat hij geen strafbare feiten mocht plegen. Verdacht mocht ook niet autorijden, de rechtbank Den Haag had hem immers zijn rijbevoegd ontzegd en daarnaast had het CBR zijn rijbewijs met ingang van 6 november 2015 ongeldig verklaard. Ondanks al het voorgaande is verdachte op 21 september 2017 in de auto van zijn vrouw gestapt en heeft hij deelgenomen aan het verkeer. Nog geen maand later, op 16 oktober 2017, heeft de politie hem weer aangehouden omdat hij aan het autorijden was.
8.3.2.5. Verdachte heeft er daarmee blijk van gegeven een rechterlijke uitspraak en door het openbaar gezag ten behoeve van de verkeersveiligheid getroffen maatregelen naar believen te negeren en heeft zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend. De rechtbank ziet, mede gelet op het strafblad van verdachte, geen enkele aanleiding af te wijken van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken die inhouden dat bij overtreding van artikel 9, eerste of twee lid van de Wegenverkeerswet 1994 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken wordt opgelegd. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van eendaadse samenloop, zal zij, mede gelet op de beslissing ten aanzien van de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling, niet voor elke overtreding twee weken gevangenisstraf opleggen, maar voor alle overtredingen tezamen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken. De rechtbank gaat hiermee dus voorbij aan het door de verdediging ingebrachte advies van A.A.M. Koot, forensisch maatschappelijk werker, om de zaken af te doen door middel van geldboetes dan wel taakstraffen.
8.3.2.6. De rechtbank merkt ten slotte op dat zij niet bijzonder onder de indruk is van de verklaring van verdachte dat hij heeft ingezien dat hij verkeerd bezig was en daarom hulp heeft gezocht. Verdachte is op 21 september 2017 en 16 oktober 2017 aangehouden. Hij was oorspronkelijk gedagvaard om te verschijnen op de zitting van de politierechter van 11 januari 2018 (96/186176-17) en 29 januari 2018 (96/204200-17). Op verzoek van de raadsman zijn beide zaken ingetrokken omdat hij beide data verhinderd was. Verdachte is uiteindelijk gedagvaard om te verschijnen op de politierechterzitting van 12 februari 2018. Op 12 december 2017 heeft de raadsman contact opgenomen met A.A.M. Koot, forensisch maatschappelijk werker, in verband met het uitbrengen van een voorlichtingsrapport over verdachte. Op 16 januari 2018 heeft verdachte met A.AM. Koot gesproken. Het voorlichtingsrapport is op 30 januari 2018 opgemaakt. In het voorlichtingsrapport staat dat verdachte nadat hij op 16 oktober 2017 voor de tweede keer wegens rijden zonder rijbewijs was aangehouden, zich, mede onder druk van zijn echtgenote, in verbinding heeft gesteld met een therapeut en dat hij een week op Gran Canaria heeft verbleven bij een therapeut. Uit het rapport blijkt niet wie deze therapeut is en wat verdachte daar op Gran Canaria heeft gedaan. Uit het rapport komt naar voren dat is afgesproken dat voorafgaande aan de zitting van 12 februari 2018 contact tot stand is gekomen tussen verdachte en B. Voulon, stresscounselor. Zij hebben op 6 februari 2018 een kennismakingsgesprek gehad. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een aantal (telefoon)gesprekken met Voulon heeft gehad, maar dat hij hem de laatste tijd niet meer sprak omdat hij de counseling niet langer kan betalen. Het heeft er alle schijn van dat verdachte pas in actie is gekomen nadat duidelijk werd dat verdachte zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling mogelijk zou worden herroepen. Een en ander neemt niet weg dat het goed zou zijn als verdachte serieus aan zichzelf blijft werken.

9.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag van 23 september 2015, onder parketnummer 10/819848-14 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
9.2.
Verdachte is bij besluit van 7 december 2016 op grond van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd van driehonderdvijfenzestig dagen aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 15a, eerste lid onder a van het Wetboek van Strafrecht). Het besluit is verdachte op 8 december 2016 in persoon betekend en hij is de volgende dag feitelijk in vrijheid gesteld.
9.3.
De officier van justitie heeft bij vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 12 oktober 2017 met v.i.-zaaknummer 99/000561-21 gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van de v.i. voor een periode van 360 dagen (gehele herroeping) omdat verdachte zich niet aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden heeft gehouden aangezien hij op 21 september 2017 een motorvoertuig heeft bestuurd terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de rijbevoegdheid was ontzegd en zijn rijbewijs door het CBR ongeldig is verklaard. De desbetreffende vordering is op 18 oktober 2017 ter griffie van de rechtbank binnengekomen.
9.4.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe te wijzen (180 dagen) aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
9.5.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen en verdachte een waarschuwing als bedoeld in artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht te geven. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een extensieve uitleg aan artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht te geven en verdachte een gedragsaanwijzing te geven. De verdediging heeft meer subsidiair gevraagd de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk, voor de duur van maximaal een maand, te herroepen en gelet op hetgeen bij de strafmaat is aangevoerd beslist niet langer.
9.6.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde ernstig heeft geschonden. Verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

10.Beslag

De auto waar verdachte op 16 oktober 2017 in reed is op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal beslissen dat de auto wordt teruggegeven aan de rechthebbende omdat, hoewel de auto reeds op 20 april 2017 aan de rechthebbende is teruggegeven, formeel nog altijd beslag op de auto rust aangezien de last tot teruggave is gegeven nadat de zaak op zitting had gestaan. De rechtbank zal geen beslissing nemen over het beslag omdat het beslag door teruggave aan de rechthebbende is beëindigd (artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst af het verzoek tot nadere rapportage betreffende verdachte.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 bewezen verklaarde:
Overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 bewezen verklaarde:
Overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) weken.
Wijst de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
360 (driehonderdzestig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2018.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen