ECLI:NL:RBAMS:2018:5233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
13/684349-17 (A) + 13/665591-15 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederspannigheid, schuldheling en mishandeling met betrekking tot een vriendin en een agent

Op 13 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van wederspannigheid, schuldheling en mishandeling. De rechtbank heeft de zaak op tegenspraak behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, en de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, de vordering indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 juli 2017 in Amsterdam zijn vriendin, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan, en dat hij zich heeft verzet tegen de aanhouding door een agent, [slachtoffer 2], door deze een kopstoot te geven, wat resulteerde in een gekneusde neus bij de agent. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het in bezit hebben van een gestolen telefoon, merk Oneplus One, in de periode van 15 tot 19 november 2015.

De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer, die stelde dat zij zichzelf had verwond, niet geloofwaardig geacht en heeft de verdachte veroordeeld voor de mishandeling van zowel zijn vriendin als de agent. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de andere beschuldigingen bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 120 uur opgelegd, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

De benadeelde partij, [slachtoffer 2], heeft een schadevergoeding van €250,00 gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze al was uitgevoerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684349-17 (A) + 13/665591-15 (B) + 13/684326-15 (TUL)
Datum uitspraak: 13 juni 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2018 en in zaak B mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de politierechter van 28 november 2017 zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaats gehad.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk zaak A en zaak B genoemd.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, naar voren hebben gebracht.
1.4.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van hetgeen M.L. van der Wielen, werkzaam bij Reclassering Nederland als toezichthouder, over verdachte heeft gezegd.
1.5.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend (zijn vriendin) [slachtoffer 1] (met kracht) eenmaal of meermalen in/tegen haar gezicht/gelaat heeft geslagen en/of gestompt en/of gekrabd, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar (in uniform) dienstdoend opsporingsambtena(a)r(en) [slachtoffer 2] en/of [verbalisant] (beiden dienstdoende als hoofdagent(en) bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) hem, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 2 van de Opiumwet en de Wet ID, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vervolgens vastgepakt/vastgegrepen, teneinde hem, verdachte, ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem, verdachte, daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het Cellencomplex Noord West, zich met geweld heeft verzet tegen opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door (toen voornoemde [slachtoffer 2] hem, verdachte wilde boeien) opzettelijk gewelddadig (met kracht) te rukken en/of te trekken en/of zich uit de greep van voornoemde [slachtoffer 2] los te rukken en/of te trekken en/of door vernoemde [slachtoffer 2] een of meer kopsto(o)t(en) in/tegen zijn gezicht/gelaat en/of tegen zijn hoofd te geven, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde neus, bij voornoemde [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (dienstdoende als hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) eenmaal of meermalen een kopstoot in/tegen zijn gezicht/gelaat en/of op/tegen zijn hoofd te geven;
3. hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend (zijn vriendin) [slachtoffer 1] (met kracht) in/tegen haar gezicht/gelaat heeft geslagen en/of gestompt en/of in haar gezicht/gelaat heeft geknepen en/of gekrast en/of tegen een muur heeft gegooid en/of gesmeten en/of geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 15 november 2015 tot en met 19 november 2015 te Amsterdam een goed te weten een telefoon (merk Oneplus One) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen in zaak A onder 1 (mishandeling [slachtoffer 1] ) is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Een van de buren van verdachte heeft de politie gebeld omdat hij vanaf de woning van verdachte hulpgeroep hoorde. De ter plaatse gekomen politie heeft gesproken met [slachtoffer 1] . Zij heeft onder meer verklaard dat zij en verdachte wilde seks hebben gehad en dat zij niet om hulp had geroepen en dat verdachte haar niets had gedaan. Het bewijs in deze zaak bestaat kort samengevat uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin staat dat een van de verbalisanten heeft gezien dat [slachtoffer 1] een afdruk van een hand/vingers op haar linkerwang had staan en dat dit een verse afdruk was. Gevraagd naar de kras in haar gezicht, heeft [slachtoffer 1] echter geantwoord dat dit door haar eigen vingers kwam en dat verdachte dat niet had gedaan. Verdachte heeft over de rode vlekken die de verbalisanten in het gezicht van [slachtoffer 1] hadden gezien, verklaard dat die daar misschien zijn gekomen tijdens de seks, omdat hij haar vasthield. Hoewel de verklaring van [slachtoffer 1] , gelet op wat er op 23 juli 2017 was gebeurd zoals hierna aan de orde zal komen, wel wat vragen oproept, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van deze mishandeling van [slachtoffer 1] . Niemand heeft gezien dat [slachtoffer 1] door verdachte met opzet is geslagen of gekrabd en zij zelf zegt dat zij de rode vlekken in haar gezicht heeft veroorzaakt. Er is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
3.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 primair, 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat hij:
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
op 29 juli 2017 te Amsterdam, toen de aldaar (in uniform) dienstdoende opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] (dienstdoende als hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) hem, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 2 van de Opiumwet en de Wet ID, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vervolgens vastgepakt/vastgegrepen, teneinde hem, verdachte, ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem, verdachte, daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het Cellencomplex Noord West, zich met geweld heeft verzet tegen opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door zich uit de greep van [slachtoffer 2] los te rukken en [slachtoffer 2] een kopstoot tegen zijn gezicht/gelaat te geven, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde neus, bij voornoemde [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 23 juli 2017 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend (zijn vriendin) [slachtoffer 1] (met kracht) in haar gezicht heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
in de periode van 15 november 2015 tot en met 19 november 2015 te Amsterdam een goed te weten een telefoon (merk Oneplus One) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

4.1.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 1] op 23 juli 2017 het volgende. Uit de stukken komt naar voren dat verdachte en [slachtoffer 1] ruzie maakten op straat. Getuige [naam getuige] , die vanuit haar slaapkamer verdachte en [slachtoffer 1] gadesloeg toen zij ruzie maakten, heeft gezien dat verdachte tegen [slachtoffer 1] schreeuwde en dat hij [slachtoffer 1] met zijn vlakke hand in haar gezicht sloeg en dat zij de klap in haar slaapkamer hoorde (pagina 2003). Hoofdagent [verbalisant 2] heeft, volgens haar proces-verbaal van bevindingen, kort daarna met [slachtoffer 1] gesproken en heeft toen gezien dat er een rode vlek op haar linker wang met daarbij enkele strepen ontstond die steeds dikker werd (pagina 2017). De rechtbank hecht, gelet op de verklaring van getuige [naam getuige] , geen geloof aan de verklaring van [slachtoffer 1] zelf, die tegen de politie heeft gezegd dat de rode vlek is ontstaan tijdens het opmaken doordat zij met haar vingers in haar wang heeft gedrukt omdat zij boos was.
4.3.
Met betrekking tot de bewezen verklaarde schuldheling van een telefoon overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft bij de politie verklaard (pagina 38) dat hij bij een vriend in Amstelveen was samen met een andere vriend en dat er nog andere jongens waren, die hij niet kende. Zij waren aan het chillen en gingen op een gegeven moment naar buiten. Er waren een paar jongens die een telefoon wilden inleveren bij Used Products, een winkel waar je een telefoon kunt verkopen. Verdachte heeft vervolgens de telefoon verkocht, aldus zijn verklaring. Op de vraag van de politie of die andere jongen nog heeft verteld hoe hij aan de telefoon was gekomen, heeft verdachte geantwoord dat dit niet het geval was. Hij heeft gezegd ‘gewoon van zijn zusje of zo’. De jongen heet [naam verkoper telefoon] , maar verdachte kent hem niet persoonlijk. Hij is een vriend van zijn vrienden, aldus verdachte. Hij heeft verder verklaard dat hij de enige was die achttien jaar was en je achttien moet zijn om iets bij Used Products te mogen verkopen. Hij heeft die jongens gewoon willen helpen. Zij hadden geld nodig voor sigaretten en hij wilde hun een vriendendienst bewijzen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het niet klopt dat die jongen tegen hem heeft gezegd dat het de telefoon van zijn zusje was. Verdachte heeft niet gevraagd of de telefoon wel eerlijk was verkregen omdat dat een beetje raar zou zijn. Hij heeft de telefoon aangepakt, is de winkel binnengegaan en heeft de telefoon verkocht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat mobiele telefoons vaak worden gestolen om daarna te worden verkocht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op het moment dat hij de telefoon kreeg, op straat, van een jongen die weliswaar een vriend van vrienden was maar die hij niet kende, met het verzoek die te verkopen bij Used Products, de plicht had op zijn minst enig onderzoek te doen naar de herkomst van die telefoon. Verdachte had bijvoorbeeld even in de telefoon kunnen kijken van wie de telefoon was, nadere vragen kunnen stellen aan deze [naam verkoper telefoon] , of bij zijn vrienden kunnen informeren naar [naam verkoper telefoon] en/of de telefoon. Nu hij dit in het geheel heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld ter zake van mishandeling meermalen gepleegd, wederspannigheid en schuldheling tot een taakstraf van honderdtwintig uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van zestig dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op te leggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting.
7.2.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de mishandelingen en heling en verzocht de strafmaat ten aanzien van het geven van de kopstoot te matigen tot een taakstraf van honderdtwintig uur waarvan de helft voorwaardelijk omdat verdachte een lang en zwaar traject voor de boeg heeft met de reclassering en verdachte al dertig uur onbetaalde arbeid moet verrichten vanuit een andere zaak.
7.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf als volgt. Verdachte heeft zijn vriendin een harde klap in haar gezicht gegeven; de afdruk van zijn hand was zichtbaar op de wang van zijn vriendin. Een paar dagen later heeft verdachte een kopstoot gegeven aan een agent die hem had aangehouden. De agent heeft pijn geleden en een gekneusde neusbrug opgelopen. Hij heeft nadien nog veel last gehad van zijn neus. Verdachte heeft zo een inbreuk gepleegd op de lichamelijk integriteit van deze agent en geen respect getoond voor het gezag. Ten slotte heeft verdachte een gestolen telefoon verkocht aan een tweedehandswinkel en zich zo schuldig gemaakt aan heling. Heling doet (andere) misdaad lonen en houdt vermogenscriminaliteit in stand.
7.4.
Uit het strafblad van verdachte van 24 april 2018 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor schuldheling. De rechtbank laat dit ten nadele van verdacht meewegen. Uit het strafblad blijkt ook dat verdachte op 14 september 2017 is veroordeeld tot onder meer een week gevangenisstraf voorwaardelijk en dat de proeftijd loopt tot en met 28 september 2019.
7.5.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 december 2017 betreffende verdachte, opgemaakt door J. Boonk, reclasseringswerker. In het rapport staat onder meer dat als het verdachte, die niet in staat is om adequaat met afspraken om te gaan, lukt op zijn afspraak met de reclassering te komen, hij zich begeleidbaar opstelt. De toezichthouder acht het van belang dat het toezicht wordt voortgezet zodat verdachte zijn leven op orde kan brengen en in staat is dat ook op orde te houden. Daarnaast is er mogelijk sprake van agressieproblematiek en daarom is een behandeling bij De Waag of via de school geïndiceerd. De reclassering adviseert verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. Ter zitting heeft de toezichthouder van verdachte, Van der Wielen, het advies bevestigd. Zij heeft naar voren gebracht dat verdachte het op school boven verwachting goed doet maar dat er wel zorgen zijn ten aanzien van de huisvesting van verdachte. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij de begeleiding door de reclassering graag wil voortzetten.
7.6.
De rechtbank sluit zich, met de raadsman en de officier van justitie, aan bij het advies van de reclassering. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen van honderdtwintig uren waarvan de helft voorwaardelijk. Aan dat voorwaardelijke gedeelte verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet laten begeleiden door de reclassering en zich ambulant moet laten behandelen, zoals door de reclassering voorgesteld.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert 250,00 euro aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verzocht verdachte toe te staan in (vijf) termijnen te betalen.
8.3.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.4.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
8.5.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat het bedrag in gedeelten mag worden voldaan; in vijf maandelijkse termijnen van € 50,00.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf

9.1.
De officier van justitie heeft op 1 augustus 2017 gevorderd dat de gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde (taak)straf in de zaak met parketnummer 13/684326-15 alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
9.2.
Op de terechtzitting is gebleken dat de in die zaak voorwaardelijk opgelegde straf al geheel ten uitvoer is gelegd, gedeeltelijk bij vonnis van de politierechter in de zaak met parketnummer 13/136327-16 en gedeeltelijk bij vonnis van de politierechter met parketnummer 13/703392-15. De officier van justitie heeft om die reden op de terechtzitting meegedeeld zijn vordering te willen intrekken. Dit is echter pas besproken nadat de behandeling van de zaak tegen verdachte, met daarbij ook de vordering tenuitvoerlegging, al was begonnen. Intrekking van de vordering is in dat stadium niet meer mogelijk. De officier van justitie heeft echter geen belang meer bij een beslissing op de vordering, en ook de raadsman heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging buiten behandeling te stellen. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 180, 181, 300 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 primair, en 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
  • wederspannigheid terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
  • mishandeling;
  • schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze taakstraf, groot 60 (zestig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de taakstraf kan worden gelast indien veroordeelde voor het einde van de proeftijd (een van) de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als
algemene voorwaardendat veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
4. zich bij Reclassering Nederland meldt en zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en moet hij zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
5. zich verplicht laat behandelen, als de reclassering hier aanleiding toe ziet en het noodzakelijk acht, bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, dit ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die in hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , toe tot een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betalingsverplichting aan de Staat mag worden voldaan in 5 (vijf) maandelijkse termijnen van € 50,00 (vijftig euro) telkens te vermeerderen met de (nog) verschuldigde wettelijke rente op het moment dat een termijn wordt voldaan.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2018.