In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2018 een beslissing genomen over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, die eerder op 29 september 2017 was opgelegd voor de duur van twee jaar. De tenuitvoerlegging van deze maatregel is op 14 oktober 2017 begonnen. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft op 13 april 2018 verzocht om een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel, omdat de veroordeelde van mening is dat de behandeling te traag verloopt. Tijdens de openbare zitting zijn de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsvrouw en een deskundige gehoord.
De rechtbank heeft de noodzaak van de voortzetting van de ISD-maatregel beoordeeld, waarbij het advies van de deskundige en de stand van uitvoering van het verblijfsplan ISD zijn meegenomen. De deskundige heeft bevestigd dat de veroordeelde positief gedrag vertoont, maar dat de behandeling nog in een vroeg stadium is. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het traject van de veroordeelde positief verloopt en dat de ISD-maatregel biedt wat de veroordeelde nodig heeft.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt voortgezet. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en de veroordeelde heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.