Op 26 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van 24 kilogram cocaïne in een door hem gehuurde woning (Zaak A) en het vervoeren van 17,7 kilogram cocaïne (Zaak B). In Zaak A heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte op 1 februari 2017 in Amsterdam opzettelijk 24 kilogram cocaïne aanwezig had. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vormverzuimen in het opsporingsonderzoek, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn geweest van de cocaïne in de woning, aangezien hij de huurder was en de cocaïne in zijn slaapkamer was aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.
In Zaak B werd de verdachte vrijgesproken van het vervoeren van 17,7 kilogram cocaïne. De rechtbank kon op basis van het dossier geen verband leggen tussen de Jumbotassen die de verdachte naar de vrachtwagen had gedragen en de cocaïne die in de cabine van de vrachtwagen was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte de cocaïne had vervoerd of aanwezig had gehad. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om een duidelijk verband aan te tonen tussen de verdachte en de strafbare feiten.