ECLI:NL:RBAMS:2018:520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
13/730008-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben van 24 kg cocaïne en vrijgesproken van het vervoeren van 17,7 kg cocaïne

Op 26 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van 24 kilogram cocaïne in een door hem gehuurde woning (Zaak A) en het vervoeren van 17,7 kilogram cocaïne (Zaak B). In Zaak A heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte op 1 februari 2017 in Amsterdam opzettelijk 24 kilogram cocaïne aanwezig had. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vormverzuimen in het opsporingsonderzoek, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn geweest van de cocaïne in de woning, aangezien hij de huurder was en de cocaïne in zijn slaapkamer was aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.

In Zaak B werd de verdachte vrijgesproken van het vervoeren van 17,7 kilogram cocaïne. De rechtbank kon op basis van het dossier geen verband leggen tussen de Jumbotassen die de verdachte naar de vrachtwagen had gedragen en de cocaïne die in de cabine van de vrachtwagen was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte de cocaïne had vervoerd of aanwezig had gehad. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om een duidelijk verband aan te tonen tussen de verdachte en de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/730008-17 (A) en 13/730044-17 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 26 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op de zitting van 12 januari 2018 zijn door de rechtbank twee zaken tegen verdachte inhoudelijk behandeld. Deze twee strafzaken staan bekend onder de hierboven genoemde parketnummers en worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Z. Trokic en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.G. Koopman naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – van beschuldigd dat hij:
 Zaak A: op 1 februari 2017 in Amsterdam 24 kilogram cocaïne aanwezig had;
 Zaak B: op 20 januari 2017 in Diemen 17,7 gram kilogram cocaïne heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Zaak A -het aanwezig hebben van 24 kilogram cocaïne
3.1.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het feit bewezen kan worden. Bij de politie is een tip binnen gekomen dat een persoon met een sporttas met verdovende middelen een woning op de [adres] is binnen gegaan. Naar aanleiding van deze tip is de politie op 1 februari 2017 de woning binnengetreden en hebben zij met toestemming van verdachte de woning doorzocht. De officier van justitie ziet geen aanleiding om aan deze toestemming te twijfelen en vindt dan ook dat geen sprake is van een vormverzuim [1] in het opsporingsonderzoek. In de slaapkamer zijn uiteindelijk 20 blokken met in totaal 24 kilogram cocaïne aangetroffen. Omdat de cocaïne is aangetroffen in de woning waar verdachte de huurder van is, wist verdachte van de cocaïne en kon hij er ook over beschikken.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daarbij de volgende verweren gevoerd.
Vormverzuimen
Er zijn veel fouten gemaakt in het vooronderzoek. Zo ontkent verdachte dat hij de politie toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de woning. Uit het proces-verbaal van aanhouding [2] blijkt ook niet dat er toestemming is gegeven, terwijl in het verslag van binnentreden [3] staat dat de toestemming wél in het proces-verbaal van aanhouding zou staan. Dat klopt dus niet. Omdat verdachte geen toestemming heeft gegeven, was de doorzoeking onrechtmatig. De inbeslagname van de 24 blokken cocaïne is een vrucht van de onrechtmatige doorzoeking en het aantreffen van de cocaïne moet daarom van het bewijs worden uitgesloten.
Verder kloppen de tijdstippen waarop de politie is binnengetreden in de woning niet. In het ene proces-verbaal [4] staat dat de politie om 14.40 uur is binnengetreden, terwijl in het proces-verbaal van aanhouding 14.02 uur als tijdstip van binnentreden staat, en dat verdachte om 14.20 uur op het politiebureau is aangekomen [5] . Ook zijn op de machtiging tot het binnentreden van de woning [6] niet de juiste hokjes aangekruist. De reden om binnen te treden is daardoor niet in de machtiging vermeld.
Gelet op al deze vormfouten is sprake van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting van alles wat er in de woning is aangetroffen. Dit betekent dat de aangetroffen cocaïne van het bewijs moet worden uitgesloten. Bij gebrek aan ander bewijs moet verdachte worden vrijgesproken.
Verdachte had geen wetenschap van de cocaïne in de woning
Mocht de rechtbank niet beslissen tot bewijsuitsluiting dan kan niet worden gezegd dat verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in de woning. Verdachte sliep op de bank in de woonkamer en maakte geen gebruik van de slaapkamer waar de cocaïne is aangetroffen. Ook zijn er geen vingerafdrukken of DNA-sporen van verdachte aangetroffen op de verpakking van de cocaïne. Verdachte was alleen op papier de huurder van de woning en de cocaïne bevond zich dus niet in zijn machtssfeer.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Is er sprake van een vormverzuim?
De rechtbank bekijkt eerst of er fouten zijn gemaakt in het vooronderzoek. Is dat het geval, dan is de vraag of de fouten een vormverzuim opleveren. Als de rechtbank vindt dat er sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dan is het vervolgens de vraag of dat tot enige consequentie moet leiden.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het door verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal waarin staat dat verdachte toestemming heeft gegeven om de woning te doorzoeken. De stelling van de verdediging dat verdachte geen toestemming zou hebben verleend vindt geen steun in het dossier. Omdat verdachte toestemming heeft gegeven was de doorzoeking rechtmatig en is er geen sprake van een vormverzuim. Door de raadsman is verder bepleit dat in de processen-verbaal een aantal onjuistheden staat. Ook de rechtbank constateert dat verschillende tijdstippen van binnentreden van de woning zijn genoteerd en dat in de machtiging tot het binnentreden van de woning niet de juiste hokjes zijn aangekruist. Dat zijn fouten, maar de raadsman heeft niet aangevoerd in welke belangen verdachte is geschaad door deze fouten in de verslaglegging en welk nadeel verdachte van deze fouten heeft ondervonden. Het verweer van de verdediging voldoet daarmee niet aan de eisen die de Hoge Raad aan het voeren van zo’n verweer stelt en wordt daarom verworpen. De aangetroffen cocaïne kan voor het bewijs worden gebruikt.
Kan bewezen worden dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad?
Uit de verklaring van getuige [getuige] , de eigenaresse van de woning waarin de cocaïne is aangetroffen, blijkt dat verdachte de huurder was van de woning. Zij heeft hem op een foto herkend als de huurder en heeft verklaard dat verdachte haar ‘cash’ de huur heeft betaald. In de rechtspraak wordt als uitgangspunt genomen dat een huurder/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Verdachte heeft verklaard dat hij van niets afwist, dat “ [naam] ” de eigenaar is van de drugs en de slaapkamer gebruikte en dat verdachte op de bank sliep. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij van niets afwist niet aannemelijk, omdat verdachte geen achternaam of andere gegevens van “ [naam] ” aan de politie heeft gegeven, waarmee de politie zijn verklaring had kunnen nagaan. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat deze “ [naam] ” bestaat. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte moet hebben geweten van de cocaïne in de woning en dat hij daarover ook kon beschikken. Zelfs al was er wel een [naam] in de woning dan heeft verdachte nog niet aannemelijk gemaakt dat hij niets wist van de grote hoeveelheid cocaïne in zijn woning.
Is er sprake van het medeplegen [7] van het strafbare feit?
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat verdachte de cocaïne samen met een of meer anderen in de woning heeft bewaard. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het medeplegen.
3.2
Zaak B - het vervoeren/aanwezig hebben van 17,7 gram kilogram cocaïne
3.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het feit bewezen kan worden. Op 20 januari 2017 is verdachte met een taxi naar Diemen gereden. Daar heeft hij twee gele Jumbotassen in de cabine van de vrachtwagen gezet. Verborgen onder de bodem van de cabine worden even later 18 blokken met in totaal 17,7 kilogram cocaïne gevonden. De twee gele Jumbotassen lagen in de cabine bij de bijrijderszitting. Uit het dossier blijkt voldoende dat de cocaïne in de gele Jumbotassen heeft gezeten. Verdachte heeft ook zeggenschap, wetenschap en beschikkingsmacht over de cocaïne gehad. Het vervoeren en het aanwezig hebben van de cocaïne kan dus bewezen worden. Het medeplegen van het strafbare feit kan ook bewezen worden, omdat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, de taxichauffeur die hem naar de vrachtwagen heeft gereden en de vrachtwagenchauffeur.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat er in de gele Jumbotassen cocaïne heeft gezeten. In het dossier zit ook geen bewijs dat er cocaïne in de Jumbotassen heeft gezeten. De cocaïneblokken zijn gevonden in een verborgen ruimte in de cabine en niet in de Jumbotassen zelf. Verder zijn er geen sporen van cocaïne op de tassen gevonden en ook de drugshond is niet aangeslagen op de Jumbotassen. Daarbij komt dat in de observatie niet wordt gemeld dat de “jumbotassen goed gevuld waren”. Al met al kan dus niet bewezen worden dat verdachte cocaïne heeft vervoerd of aanwezig heeft gehad.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit omdat de rechtbank op basis van het dossier geen verband kan leggen tussen de Jumbotassen die verdachte naar de vrachtwagen heeft gedragen en de cocaïne die in de cabine van de vrachtwagen is aangetroffen. De politie heeft alleen gezien dat verdachte twee gele Jumbotassen in de vrachtwagen legde. Op een later moment is er verborgen onder de cabine cocaïne aangetroffen en lagen de tassen leeg in de cabine. Dat in die tassen cocaïne heeft gezeten kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid. Dat is te weinig om vast te kunnen stellen dat verdachte de cocaïne naar de vrachtwagen heeft gebracht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 1 februari 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 24 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar oplegt, met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft twee strafbare feiten gepleegd en de feiten zijn gepleegd in georganiseerd verband. Ook de ontkennende proceshouding van verdachte weegt de officier van justitie mee als strafverzwarend. In het voordeel van verdachte is meegewogen dat verdachte geen strafblad heeft.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, als de rechtbank tot een veroordeling komt, maximaal een gevangenisstraf van 30 maanden op te leggen. In strafverminderende zin moet rekening worden gehouden met de kleine rol van verdachte in het geheel – hij was immers niet meer dan een loopjongen – zijn jeugdige leeftijd en het gegeven dat hij geen strafblad heeft.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 32 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte had 24 kilogram cocaïne in een woning die door hem werd gehuurd. Zo veel cocaïne kan alleen maar bedoeld zijn om te verhandelen. Cocaïne is een stof waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid. De handel in cocaïne is ook direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Daarom wordt aan dit feit zwaar getild. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in dit dossier onvoldoende aanwijzingen dat het feit in georganiseerd verband is gepleegd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) [8] . Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van meer dan 20 kilogram harddrugs vermeldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden of langer. De rechtbank ziet in verdachtes jeugdige leeftijd aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen. Alle omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank uitkomt op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van het voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Zaak A:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden [9] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2018.

Voetnoten

1.Vormverzuimen zijn fouten in het strafrechtelijk vooronderzoek die zijn gemaakt door de politie of het Openbaar Ministerie. Wanneer de politie onherstelbare fouten maakt of rechten schendt van een verdachte, kan de rechter hieraan onder omstandigheden gevolgen verbinden. Die mogelijke gevolgen zijn: niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting, strafvermindering of alleen de constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Dit volgt uit artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en uitspraken van de Hoge Raad.
2.pag. PD03 0001
3.pag. AD02 0007
4.pag. AD02 0003
5.pag. PD03 0001.
6.pag. AD02 0001 - 0002
7.Van medeplegen is sprake als een strafbaar feit in nauwe en bewuste samenwerking wordt gepleegd door twee of meer personen. Medeplegen is een strafverzwarende omstandigheid.
8.De oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om de rechter een handvat te bieden en bij te dragen aan gelijke straffen in gelijke gevallen. De rechter is er niet aan gebonden.
9.Dit betekent dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht van de straf wordt afgetrokken.