ECLI:NL:RBAMS:2018:5175

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
13/741130-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging diefstal in vereniging en bedreiging werkmeester met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 18 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal in vereniging en bedreiging van zijn werkmeester. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018. De officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, vorderde een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.P.H. van Esser, heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 7 juni 2017 in Amsterdam samen met anderen probeerde goederen uit een bestelbus te stelen en op 3 november 2017 zijn werkmeester bedreigde met zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd, met vervangende hechtenis van 60 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741130-17 en 23/004440-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] (postadres).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.P.H. van Esser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 juni 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een auto/bestelbus, kenteken [nummer 1] ) weg te nemen een of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of (autoverhuurbedrijf) [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, zich naar die auto/bestelbus heeft begeven waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een (schuif)deur van die auto/bestelbus heeft/hebben geopend en/of die auto/bestelbus is/zijn binnengegaan en/of die auto/bestelbus heeft/hebben doorzocht;
Artikel 311 jo artikel 45 Wetboek van Strafrecht
2. (gevoegde zaak 13/689004-18)
hij op of omstreeks 03 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Haal die grijns van je gezicht, anders haal ik hem er af" en/of "Ik ga hem doorzeven. Ik ga hem schieten. Wacht maar als ik hem buiten tegenkom" en/of "Ik heb het tegen jou. Dit is een bedreiging, wacht maar tot ik je buiten zie", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht. Zijn verklaring klopt op verschillende punten niet: verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van wie de scooter was terwijl deze scooter op naam van zijn broertje staat, hetgeen hij ter zitting heeft beaamd. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij bezig was met het starten van de scooter. Als dit het geval was, dan zou het onlogisch zijn dat verdachte achterop de scooter is gesprongen. Tenslotte heeft verdachte verklaard dat hij zelf naar de politie is toegelopen voordat hij werd aangehouden, maar uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt het tegenovergestelde.
Verbalisant [naam 1] heeft bij de rechter-commissaris hetzelfde verklaard als wat hij op ambtsbelofte in zijn proces-verbaal van bevindingen heeft geverbaliseerd. Er is geen reden om aan het waarheidsgehalte van zijn verklaring te twijfelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de getuigenverklaring van [naam getuige] voldoende steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer 1] . De ten laste gelegde bedreigingen kunnen wettig en overtuigend worden bewezen en zijn van dien aard dat bij [slachtoffer 1] redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte daad bij het woord zou voegen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van verdachte en verbalisant [naam 1] uiteenlopen en dat de verklaring van [naam 1] door niemand anders wordt bevestigd. Het zou kunnen dat de herkenning van verdachte door verbalisant gebaseerd is op een vergissing.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam getuige] te ver uiteenlopen om tot een bewezenverklaring te komen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet elke onbeheerste uiting van woede een bedreiging oplevert. Daarnaast is het gezien het beroep van [slachtoffer 1] niet aannemelijk dat de geuite bewoordingen ertoe hebben geleid dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk bang was dat hij zijn leven zou gaan verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht - met de officier van justitie - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en overweegt hiertoe als volgt.
4.3.1.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft onder meer verklaard dat hij stil stond bij de brommer om te kijken wat er aan de hand was omdat de brommer haperde. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij van de brommer is afgestapt toen de politie kwam en dat hij zelf naar de politie is toegelopen. De verklaring van verdachte is strijdig met het proces-verbaal van aanhouding en met het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 1] . Deze processen-verbaal zijn op ambtsbelofte opgemaakt. Verbalisant [naam 1] heeft zijn verklaring tevens bij de rechter-commissaris herhaald. Zijn verklaring is gedetailleerd en hij is stellig in zijn herkenning van verdachte als de man die zich in het bestelbusje bevond. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de inhoud van voornoemde processen-verbaal te twijfelen. Nu de verklaring van verdachte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, schuift de rechtbank deze ter zijde.
De gedragingen van verdachte bij het busje, zoals omschreven door verbalisant [naam 1] , zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van het ten laste gelegde misdrijf, te weten diefstal in vereniging.
4.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Vast staat dat verdachte met [slachtoffer 1] en [naam getuige] in gesprek was over het feit dat hij zich bij de uitvoering van zijn taakstraf had onttrokken aan het toezicht van [slachtoffer 1] . Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam getuige] vloeit voort dat er sprake was van irritatie aan de kant van [verdachte] . De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar. Hoewel de verklaring van [naam getuige] ten aanzien van de bedreigingen niet één-op-één overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer 1] , hebben de genoemde bedreigingen dezelfde strekking. Daarbij heeft [naam getuige] verklaard dat hij op een gegeven moment niet meer goed heeft geluisterd, omdat hij [slachtoffer 1] en [verdachte] uit elkaar wilde halen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende worden ondersteund door de verklaring [naam getuige] en heeft tevens de overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een strafbare bedreiging. Als werkmeester van verdachte wist [slachtoffer 1] dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit. [slachtoffer 1] kon en mocht de geuite bewoordingen redelijkerwijs opvatten als een bedreiging. De bedreiging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, ofwel dat hij om het leven zou worden gebracht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bewijsoverweging en in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 7 juni 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bestelbus, kenteken [nummer 1] , weg te nemen goederen en/of een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of autoverhuurbedrijf [benadeelde 2] , met zijn mededader, zich naar die bestelbus heeft begeven waarna hij, verdachte en/of zijn mededader een schuifdeur van die bestelbus heeft geopend en die bestelbus is binnengegaan en die bestelbus hebben doorzocht;
2.
op 3 november 2017 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Haal die grijns van je gezicht, anders haal ik hem er af" en "Ik ga hem doorzeven. Ik ga hem schieten. Wacht maar als ik hem buiten tegenkom" en "Ik heb het tegen jou. Dit is een bedreiging, wacht maar tot ik je buiten zie".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht - indien zij tot een bewezenverklaring komt - een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd, zodat verdachte qua tijdsbesteding niet te veel wordt belemmerd in zijn school en werk.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging uit een bestelbus. Dergelijke feiten veroorzaken ergernis en hinder bij de gedupeerden.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn werkmeester. Bedreiging is een ernstig feit dat door de slachtoffers ervan als ingrijpend wordt ervaren. De bedreiging heeft angstgevoelens bij het slachtoffer veroorzaakt. Uit zijn verklaring blijkt dat hij de eerste paar dagen toen hij naar zijn werk ging extra om zich heen keek om te kijken of hij niet door verdachte werd opgewacht. Gesprekken met een maatschappelijk werker hebben geholpen om deze angstgevoelens te verminderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 juni 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij in een proeftijd loopt. De eerder aan hem opgelegde straffen en de proeftijd hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van Reclassering Inforsa van 30 januari 2018, opgesteld door S. Visser. De reclassering adviseert om het volwassenstrafrecht toe te passen en een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een behandelverplichting, medewerking aan begeleid wonen, medewerking aan de Top-600 aanpak en het beschikken over een geschikte dagbesteding.
Tenslotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het integraal evaluatieverslag van Reclassering Inforsa van 29 juni 2018, opgesteld door A.A.F.M. Tiggeler, waaruit onder meer naar voren komt dat verdachte is begonnen met een MBO-opleiding aan het ROC van Amsterdam. Hoewel de aanwezigheid van verdachte te wensen over laat, wordt verdachte - op momenten dat hij er wel is - omschreven als een gemotiveerde student. Verder is er sprake van oplopende schulden en komt verdachte de afspraken met zijn budgetcoach niet na. Verdachte werkt parttime bij [naam werkgever verdachte] als zzp’er en voert tweewekelijks gesprekken met een behandelaar voor zijn cannabisgebruik.
Op de terechtzitting van 4 juli 2018 heeft verdachte verklaard dat er inmiddels afspraken zijn gemaakt met de reclassering en het ROC om zijn aanwezigheid op school te verbeteren. Verdachte is weer gemotiveerd om zo snel mogelijk zijn diploma te behalen. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij bereid is om opnieuw met de budgetcoach te gaan praten en om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gezien het strafblad van verdachte is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. De rechtbank is echter - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte terug de gevangenis in moet. De rechtbank acht het wel van groot belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft om niet opnieuw de fout in te gaan en hem de kans te geven om zijn goede voornemens in praktijk te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is een taakstraf een gepasseerd station. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 60 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Dit betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd aan de straf verbinden.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de op 12 juni 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/004440-16, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 19 april 2017 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte - met oog op zijn persoonlijke omstandigheden - door de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf gedetineerd raakt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de proeftijd met een jaar te verlengen, nu verdachte zich tijdens de proeftijd aan twee nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, zal de rechtbank daarom gelasten dat veroordeelde een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren moet verrichten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
48 (achtenveertig dagen), van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt alsalgemene voorwaardendat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
4.
Meldplicht
zich binnen twee weken na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Inforsa ( [adres reclassering] ). Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5.
Behandelverplichting - Ambulante behandeling
zich laat behandelen bij Reclassering Inforsa (Forensische) verslavingszorg - of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
6.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
vanaf het moment dat de proeftijd zal starten, mee zal werken aan een traject gericht op begeleid wonen of in een soortgelijk traject zulks ter beoordeling van de reclassering, en zal verblijven en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
7.
Medewerking Top-600 aanpak
medewerking verleent aan de Top-600 aanpak; en
8.
Dagbesteding
beschikt over een geschikte dagbesteding, te weten scholing of werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast –
in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven– dat veroordeelde een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 (honderdtwintig) urenmoet verrichten.
Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2018.