ECLI:NL:RBAMS:2018:5174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
13/684537-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag; veroordeling wederspannigheid en huiselijk geweld met oplegging ISD-maatregel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De zaak betreft een vrijspraak voor poging tot doodslag, maar de verdachte is wel veroordeeld voor wederspannigheid en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 4 juli 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en de raadsman, mr. J. Sietsma, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 18 december 2017 en van verzet tegen een ambtenaar tijdens zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de mishandeling en wederspannigheid wel bewezen konden worden. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De benadeelde partij, de levensgezel van de verdachte, heeft haar vordering tot schadevergoeding ingetrokken, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 38m, 38n, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

VONNIS
Parketnummer: 13/684537-17 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en land] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Veen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, eenmaal of meermalen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , geslagen en/of gestompt en/of voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en/of waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of met haar rug, in elk geval met haar lichaam, een kachel, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, heeft geraakt;
Artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, belast met de aanhouding van verdachte, door eenmaal of meermalen te duwen en/of te trekken en/of te rukken aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of zich te bewegen in een richting welke tegengesteld was aan de richting waarin voornoemde [slachtoffer 2] hem, verdachte trachtte te geleiden;
Artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht
3. (gevoegde zaak 13/684490-17)
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte, eenmaal of meermalen met een of meer hand(en) de nek/keel van voornoemde [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden;
Artikel 287/302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht
en/of
hij of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- duwen van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- springen en/of zitten op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of tegen de wang(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- met een of meer hand(en) de nek/keel van voornoemde [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden;
Artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig in het dossier voor het onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde en heeft gevorderd verdachte daarvan vrij te spreken.
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het letsel dat door verbalisanten is geconstateerd. De verklaring van verdachte, dat het letsel is toegebracht door de dochter van aangeefster, vindt geen steun in het dossier.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring, nu uit de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten blijkt dat verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding door met kracht de andere kant op te trekken dan waar verbalisant [slachtoffer 2] hem heen wilde brengen.
Ten aanzien van het onder 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster met betrekking tot het dichtknijpen van de keel wordt ondersteund door de geconstateerde rode striem/verkleuring in de nek van aangeefster. Hoewel er verder geen zichtbaar letsel is geconstateerd, kunnen ook de overige delen van de tenlastelegging wettig en overtuigend worden bewezen, nu er geen reden is om aan te nemen dat het dichtknijpen van de keel wel is gebeurd en de overige handelingen die in de aangifte zijn genoemd niet. Aangeefster was overstuur, de woning was één grote rotzooi en verdachte had een wondje op zijn hand.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu zij alcohol had genuttigd en last heeft van psychoses.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen nu er naast de verklaring van aangeefster onvoldoende steunbewijs aanwezig is. Het waargenomen letsel draagt onvoldoende zelfstandig bij aan bewijs van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen nu de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en moet worden uitgesloten van het bewijs. Aangeefster heeft verklaard dat ze is mishandeld, waarbij ze meermaals met grof geweld in haar gezicht is geslagen. Niemand heeft echter enig letsel in het gezicht waargenomen, hetgeen haar verklaring onbetrouwbaar maakt.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen nu er naast de verklaring van aangeefster onvoldoende steunbewijs aanwezig is.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er slechts tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onder 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde dichtknijpen van de keel.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie, maar met de raadsman - niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd. Hoewel verbalisanten een kras op de rug van aangeefster hebben waargenomen, biedt dit onvoldoende steun aan de verklaring van aangeefster. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de raadsman - niet bewezen wat onder 3 als eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vast staat dat verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Voor een bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] ten gevolge van de handelingen van verdachte zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar keel met zijn hand heeft dichtgeknepen en dat zij bang was dat ze geen lucht meer kreeg. Daarnaast hebben verbalisant [naam 1] en de buurvrouw een rode striem/verkleuring in de nek van [slachtoffer 1] waargenomen. De rechtbank overweegt dat dit niet voldoende is om vast te kunnen stellen dat de duur en de kracht van het dichtknijpen van de keel zodanig was dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat zij hierdoor zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
4.3.3.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding.
4.3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte met betrekking tot het dichtknijpen van de keel voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier, te weten in de bevindingen van verbalisant [naam 1] en de getuigenverklaring van de buurvrouw van aangeefster. Beiden hebben zij een rode striem/verkleuring in de nek van aangeefster waargenomen. De buurvrouw heeft tevens verklaard dat aangeefster erg overstuur was en hevig trilde.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] ook heeft geduwd, dat hij op haar is gesprongen en gaan zitten en hij haar heeft geslagen of gestompt in het gezicht. De rechtbank acht deze onderdelen uit de tenlastelegging niet bewezen nu aangeefster de enige is die daarover heeft verklaard en het dossier daarvoor verder geen steunbewijs biedt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bewijsoverwegingen en in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 18 december 2017 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, belast met de aanhouding van verdachte, door meermalen te trekken aan voornoemde [slachtoffer 2] en zich te bewegen in een richting welke tegengesteld was aan de richting waarin voornoemde [slachtoffer 2] hem, verdachte, trachtte te geleiden;
3.
op 13 november 2017 te Amsterdam, zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het met een hand dichtknijpen van de keel van voornoemde [slachtoffer 1] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren zonder aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de oplegging van een ISD-maatregel niet op zijn plaats is, nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat oplegging van een ISD-maatregel niet op zijn plaats is in een zaak als de onderhavige die is gelegen in de relationele sfeer.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel door haar bij de keel te grijpen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid, terwijl zij zich juist in haar eigen woning en relatie veilig had moeten kunnen voelen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich met geweld tegen aanhouding te verzetten. Verdachte heeft de politieambtenaar belemmerd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en geen respect getoond voor de publieke taak die hij verricht.
8.3.2.
Advies reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van reclassering Inforsa van 7 maart 2018, opgemaakt door R. Kaatman. Dit rapport houdt onder meer in dat verdachte ISD-waardig is. Omdat de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst is onder het opleggen van bijzondere voorwaarden en een toezicht door de opstelling van verdachte geen meerwaarde heeft gehad, wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het advies van reclassering Inforsa van 2 juli 2018, opgemaakt door S. van Niekerken. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Betrokkene is op 28 juni 2018 bezocht in [detentieplaats] nadat de schorsing van de voorlopige hechtenis en het bijbehorende toezicht zijn opgeheven. Betrokkene heeft zich niet gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Zo heeft hij het contactverbod met [slachtoffer 1] overtreden en heeft hij zich niet coöperatief opgesteld tijdens gesprekken met zijn toezichthouder.
Betrokkene beaamt dat er sprake is van problematisch alcoholgebruik. Hij is zich ervan bewust dat hij soms te veel drinkt en dat hij dan zijn zelfcontrole verliest.
Betrokkene geeft aan dat hij alsnog bereid is om mee te werken aan reclasseringstoezicht nu hij weet dat hij in aanmerking komt voor de ISD-maatregel. De reclassering betwijfelt echter of deze motivatie blijvend zal zijn. Daarnaast heeft betrokkene geen geldig legitimatiebewijs en maakt hij geen aanspraak op een zorgverzekering, waardoor de mogelijkheden tot behandeling en begeleiding zeer beperkt zijn.
De reclassering adviseert om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer tot gedragsbeïnvloeding binnen een ambulant kader.
Ter zitting heeft deskundige R. Nuijens, adviseur bij Reclassering Inforsa, het voornoemde rapport toegelicht. Hij heeft verklaard achter de oplegging van de ISD-maatregel te staan, omdat de reclasseringstrajecten in het verleden nergens toe hebben geleid. Het is opvallend dat [verdachte] de oorzaken van zijn problematiek externaliseert en deze bagatelliseert. Verdachte heeft zich tijdens zijn schorsingstoezicht niet gehouden aan de aan hem opgelegde voorwaarden. Hij heeft geen informatie verstrekt over zijn verblijfadres of over zijn werkgever. Daarnaast heeft hij contact gezocht met [slachtoffer 1] . [verdachte] heeft een ernstige alcoholverslaving, waardoor hij zeer ontremd en gewelddadig kan worden. Middels de ISD-maatregel kan er aan zijn verslavingsproblematiek worden gewerkt en kan hij wellicht worden gemotiveerd om terug te keren naar [geboorteland] .
8.3.3.
Afweging rechtbank
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de ISD-maatregel naar de mening van de reclassering het beste kader voor zowel verdachte als de maatschappij is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en de ISD-richtlijn van het openbaar ministerie aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 6 juni 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Voorts zijn er gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit processen-verbaal tegen verdachte opgemaakt voor in totaal meer dan tien misdrijffeiten, waarvan tenminste één in de laatste twaalf maanden.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en neemt de conclusies uit de rapportage over. Het is de rechtbank niet gebleken van redenen om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie volgen in haar vordering.
De ISD-maatregel is een zware maatregel die alleen aan een veelpleger wordt opgelegd als die maatregel wenselijk of noodzakelijk is en er geen alternatieven zijn die tot vermindering van recidive leiden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de status heeft van veelpleger. Daarnaast is gebleken dat verdachte zich in het verleden niet heeft gehouden aan reclasseringstoezichten en de aan hem gestelde bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft er daarom geen vertrouwen in dat de begeleiding van verdachte binnen een ander dwang- of drangkader dan de ISD-maatregel nu wel zou slagen. De reclassering ziet hier ook geen mogelijkheden toe. Binnen het ISD-traject zal verdachte onder meer kunnen worden behandeld voor zijn alcoholverslaving, hetgeen het recidiverisico kan doen verminderen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk 6 (zes) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.458,- (veertienhonderdachtenvijftig euro) aan materiële schadevergoeding en € 9.500,- (negenduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting verklaard haar vordering in te trekken.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] ter zitting heeft verklaard dat zij onder bewind staat. Nu haar bewindvoerder niet ter terechtzitting aanwezig was, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op om na te gaan of [slachtoffer 1] inderdaad onder bewind staat en of zij al dan niet bevoegd is om haar vordering in te trekken. Dat zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij dan wel haar bewindvoerder kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
wederspannigheid;
ten aanzien van het onder 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 6 (zes) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2018.