ECLI:NL:RBAMS:2018:5142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
C/13/649188 / KG ZA 18-573
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorhaling BKR-registratie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en ING Bank N.V. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. de Boorder, vorderde de doorhaling van een BKR-registratie die haar hypothecaire lening in de weg stond. De eiseres had eerder een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten voor een nieuwbouwwoning, maar kon geen hypotheek verkrijgen vanwege haar registratie bij het BKR, die voortkwam uit een tijdelijke betalingsachterstand. De rechtbank oordeelde dat de eiseres een spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien de termijn voor het financieringsvoorbehoud op 23 juni 2018 afliep. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de eiseres tegen die van ING en concludeert dat de registratie disproportioneel is, gezien de omstandigheden van de eiseres, waaronder haar huidige stabiele financiële situatie en het feit dat de betalingsproblemen incidenteel waren. De vordering van de eiseres wordt toegewezen, en ING wordt veroordeeld om de registratie binnen drie dagen na betekening van het vonnis te verwijderen. Tevens wordt ING veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/649188 / KG ZA 18-573 FB/MB
Vonnis in kort geding van 21 juni 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 8 juni 2018,
advocaat mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 14 juni 2018 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiseres] , haar echtgenoot, [naam echtgenoot] , en mr. De Boorder;
aan de zijde van ING: [medewerker 1 gedaagde] , [medewerker 2 gedaagde] , medewerkers intensief beheer, en mr. Posthuma.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en haar echtgenoot hebben op 23 maart 2018 overeenkomsten ondertekend voor de koop van rechten van erfpacht en appartementsrechten met betrekking tot een perceel te Den Haag, alsmede een aanneemovereenkomst voor de daarop een te realiseren nieuwbouwwoning. Op dit moment wonen zij met hun vier kinderen in een huurwoning.
2.2.
In artikel 7 van de aannemingsovereenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen, inhoudende dat [eiseres] binnen twee maanden een hypothecaire geldlening van € 470.000,- moest hebben verkregen ter financiering van de woning en het bouwkavel tegen geen grotere maandelijkse betalingsverplichting dan
€ 1.720,-.
2.3.
Volgens een uittreksel uit het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI), gedateerd 12 juni 2018, is [eiseres] zes maal geregistreerd. Als bedragen die [eiseres] heeft geleend is het volgende vermeld:
- met de toevoeging ‘leenvorm’ RK: € 1,500,-, € 50.000,-, € 999,-;
- met ‘leenvorm VK’, een bedrag van € 1.725,- en
- met ‘leenvorm AK’ een bedrag van € 576,-.
Als ‘praktische einddata’ staat bij deze bedragen vermeld respectievelijk: 03-04-2014, 29-01-2018 en 25-03-2014 (RK), 26-01-2018 (VK) en 03-01-2020 (AK).
Verder bevat het uittreksel een ‘leenvorm RO’, contractnummer [nummer] , met een bedrag van € 0,00, en met als praktische einddatum 28-11-2017. (Alleen) bij de laatste registratie (RO) zijn twee bijzonderheidscodes vermeld, namelijk ‘bijzonderheid 2 20-01-2016’ en ‘bijzonderheid A 06-09-2014’. Deze melding betrof een roodstand bij de ING op de betaalrekening van [eiseres] van 22 juli 2014, ter hoogte van een bedrag van € 2.734,00.
2.4.
Uit een rekeningoverzicht over de periode 5 april 2016 tot 5 april 2018 blijkt dat [eiseres] in de periode april 2016 tot en met oktober 2017 met ING een betalingsregeling is overeengekomen voor de terugbetaling van bovengenoemd tekort. Ter voldoening aan deze regeling heeft zij maandelijks een bedrag van € 75,- betaald aan ING (behalve in de maand augustus 2016) en een slottermijn van
€ 37,94. De vordering was op 28 november 2017 afbetaald.
2.5.
Bij brief van 10 april 2018 heeft [naam belangenbehartiger] , verbonden aan Dynamiet Nederland, de toenmalige belangenbehartiger van [eiseres] , aan het incassobureau van ING, Vesting Finance B.V., verzocht om de registratie met contractnummer [nummer] uit het CKI te verwijderen.
2.6.
Bij brief van 26 april 2018 heeft Vesting Finance namens ING het onder 2.5 genoemde verzoek afgewezen.
2.7.
Onder de gedingstukken (productie 11 van [eiseres] ) bevindt zich een brief van 23 maart 2018 van [naam schuldeiser] aan Dynamiet Nederland, waarin staat dat zij bereid is om de bijzonderheidscodes bij het BKR (Bureau Krediet Registratie) betreffende [eiseres] te verwijderen, omdat het behouden van die registratie zou kunnen leiden tot een situatie die onvoldoende recht doet aan de belangen van [eiseres] . In deze brief staat ook:

De hoge vordering is in een relatief kort tijdsbestek voldaan, daarom zijn wij van mening dat de betalingsproblemen een incident zijn geweest.”
2.8.
In een e-mail van 24 mei 2018 van Skydoo Aegon Hypotheken staat dat de hypotheekaanvraag van [eiseres]

om de volgende reden(en) is afgewezen:
• Uit de BKR toetsing blijkt dat de aanvrager een kredietregistratie heeft waardoor de aanvraag niet mogelijk is.
• Uit de BKR toetsing blijkt dat de aanvrager een onacceptabele bijzonderheidscode heeft op een krediet waardoor de aanvraag niet mogelijk is.”
2.9.
In een e-mail van 1 juni 2018 heeft [naam 1] namens de gemeente Den Haag aan Dynamiet Nederland meegedeeld dat zij desverzocht een (andere) registratie bij het BKR van [eiseres] zal (doen) verwijderen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om de registratie in het CKI van het BKR met contractnummer [nummer] onverwijld, maar uiterlijk binnen drie dagen na de betekening van het te wijzen vonnis, te (doen laten) verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van ING in de proceskosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding om het volgende. [eiseres] heeft een betaalrekening met een kredietmogelijkheid gehad bij ING waarop in 2014 een ongeoorloofde debetstand is ontstaan. Niet in geschil is dat deze schuld door ING is opgeëist, intern afgeboekt en overgedragen ter incasso aan Vesting Finance, en dat [eiseres] de schuld heeft afgelost met deelbetalingen waarvan de laatste is gedaan in november 2017. De schuld bedroeg, inclusief rente, ongeveer € 2.700,-. ING heeft de betalingsachterstand van [eiseres] gemeld bij het BKR, met als gevolg dat [eiseres] in het door deze gehouden register is geregistreerd. Dit betreft de coderingen A en 2 in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). Het gaat dan om (kort gezegd) een betalingsachterstand waarbij de vordering is opgeëist. De vermelding van deze coderingen eindigt op 27 november 2022. [eiseres] heeft recent bezwaar gemaakt tegen deze vermelding. ING heeft dit bezwaar bij brief van 26 april 2018 afgewezen.
4.2.
ING heeft in de eerste plaats aangevoerd dat [eiseres] te laat is met het aanhangig maken van dit kort geding, omdat ingevolge artikel 35 van de Uitvoeringswet AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679), dat gelijkluidend is aan artikel 46 lid 2 Wbp (Wet bescherming persoonsgegevens (oud)), een procedure aanhangig moet worden gemaakt door middel van een verzoekschrift binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. Deze termijn is volgens ING inmiddels verlopen.
Dit verweer slaagt niet. De afwijzing dateert van 26 april 2018. Nu 27 april 2018 een feestdag was (Koningsdag), op welke dag geen post wordt bezorgd, moet 28 april 2018 als de dag van ontvangst van de afwijzing worden aangemerkt. Zes weken daarna was het zaterdag 9 juni 2018. Ingevolge artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet is de termijn, omdat deze eindigde op een zaterdag, verlengd tot de eerstvolgende werkdag, te weten maandag 11 juni 2018. Vaststaat dat de dagvaarding van dit kort geding is uitgebracht op 8 juni 2018, dat wil zeggen binnen de geldende termijn. Weliswaar eist de wet in dit verband dat binnen die termijn een verzoekschrift is uitgebracht, maar aan de ratio van dit voorschrift is ook voldaan door een dagvaarding in kort geding.
4.3.
[eiseres] heeft in maart 2018 een koop- aannemingsovereenkomst gesloten voor een nieuw te bouwen woning. In artikel 7 uit de aannemingsovereenkomst is als ontbindende voorwaarde opgenomen dat tijdig een financiering rond moet zijn.
[eiseres] stelt dat zij geen hypotheek kan krijgen vanwege de BKR-registratie met de bijzonderheidscoderingen. Anders dan ING heeft bepleit, wordt geoordeeld dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, nu voldoende aannemelijk is dat de termijn om het financieringsvoorbehoud in te roepen ten aanzien van deze koopovereenkomst - na een kennelijke verlenging daarvan met nog een extra maand - op 23 juni 2018 afloopt.
4.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling is het volgende. Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds om consumenten te beschermen tegen overkreditering, anderzijds om aanbieders van krediet te beschermen tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst worden in het CKI vermeld met bijzonderheidscoderingen, in dit geval dus de coderingen A en 2.
4.5.
In dit geval is artikel 21 van de AVG van toepassing en het Algemeen Reglement CKI 2013 van het BKR. ING verwerkt immers de persoonsgegevens van [eiseres] . Ingevolge het arrest Santander van de Hoge Raad (HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097, NJ 2011/595) dient bij elke gegevensverwerking onder meer zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt. Ook als de gegevensverwerking in beginsel is toegestaan en de verwerker zich heeft gehouden aan het AR, betekent dit (dus) niet dat de belangenafweging achterwege kan blijven.
4.6.
[eiseres] heeft zich in dit verband ook beroepen op de Handreiking Belangenafweging van de BKR van januari 2018 waarin, kort gezegd, (eveneens) als uitgangspunt wordt genomen dat in uitzonderlijke gevallen ook een op zichzelf gerechtvaardigde registratie toch kan worden verwijderd indien, en in dat geval omdat, deze disproportioneel blijkt.
4.7.
Voorts houdt artikel 21 AVG in dat indien een persoon, hier [eiseres] , vanwege zijn specifieke situatie bezwaar kan maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens, de verwerkingsverantwoordelijke (ING) het bezwaar moet honoreren, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon. Bij afwijzing van het bezwaar kan de betrokkene zich tot de rechter wenden (artikel 79 AVG).
4.8.
In dit geding moeten dus het doel voor de BKR-registratie en het daaruit voortvloeiende belang van ING en andere kredietverstrekkers (en van de samenleving als geheel) worden afgewogen tegen de belangen van [eiseres] . Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan, van belang kunnen zijn.
4.9.
Bij de beoordeling is in de eerste plaats van belang dat de gebeurtenissen waarop de coderingen zien (de ontstane achterstand, het opeisen van de schuld en de uiteindelijke betaling daarvan) zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Onbetwist is dan ook dat de registratie en de daarbij gehanteerde coderingen destijds op zichzelf terecht zijn gedaan.
4.10.
Aannemelijk is echter dat de betalingsachterstand is ontstaan als gevolg van tijdelijke werkloosheid van de partner van [eiseres] en het wegvallen van zijn inkomen. Dit heeft niet alleen de onderhavige debetstand doen ontstaan, maar ook schulden bij andere crediteuren. Toentertijd was dus inderdaad sprake van een problematische schuldsituatie, maar de oorzaak daarvan is niet (volledig) aan [eiseres] te wijten. Gezien deze context was sprake van incidentele schulden en is structurele wanbetaling door [eiseres] niet aan de orde.
Voorts is van belang dat de omvang van de schuld aan ING niet bijzonder groot was en dat [eiseres] daarover zelf contact heeft opgenomen met de bank, die haar vervolgens heeft verwezen naar het inmiddels ingeschakelde incassobureau, waarna een betalingsregeling is getroffen die inmiddels volledig is nagekomen. [eiseres] heeft in dit verband toegelicht dat zij de betaalrekening bij ING op advies van de gemeente Den Haag (een van de andere schuldeisers) had opgezegd, opdat alle schulden tegelijk in kaart konden worden gebracht en geregeld. Weliswaar heeft ING deze lezing betwist, maar de juistheid ervan valt niet bij voorbaat uit te sluiten, nu [eiseres] met het incassobureau en met de andere schuldeisers tijdig betalingsregelingen heeft getroffen.
4.11.
Verder heeft de aflossing van de schuld niet veel tijd gevergd en is deze, op een enkele termijn na, trouw betaald. Aannemelijk ia dat ook de andere schulden zijn afbetaald. Weliswaar heeft ING dat betwist, maar gezien de bereidheid tot doorhalen van de kredietregistraties bij de Gemeente Den Haag en [naam schuldeiser] (de schuldeiser van de vordering van (aanvankelijk) € 50.000,-) (zie bij 2.7 en 2.9) is er voorshands onvoldoende grond om aan de mededelingen van [eiseres] op dit punt te twijfelen. In de bij 2.7 aangehaalde brief van [naam schuldeiser] is zelfs met zoveel woorden vermeld dat een hoge vordering in een relatief kort tijdsbestek is voldaan.
4.12.
De lening die [eiseres] recent is aangegaan voor de aanschaf van een mobiele telefoon ( € 576,-) betreft een dermate gering bedrag, dat daarmee geen rekening wordt gehouden, temeer omdat een dergelijke aanschaf op krediet in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is. Verder heeft ING, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan, niet aannemelijk gemaakt dat [eiseres] op dit moment nog andere schulden heeft. Inmiddels is een stabielere financiële situatie ontstaan. [eiseres] en haar echtgenoot hebben beiden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarmee zij respectievelijk € 2.616,- en € 2.200,- netto per maand verdienen. Het risico op herhaling van een betalingsachterstand kan dan ook als gering worden aangemerkt.
4.13.
ING heeft nog aangevoerd dat uit de door [eiseres] overgelegde stukken niet blijkt dat zij zonder de registratie in het CKI in aanmerking komt voor de hypothecaire geldlening die zij nodig heeft om de koopsom van de nieuwe woning te kunnen voldoen. De raadsman van [eiseres] heeft echter gesteld in het bezit te zijn van een offerte voor een toereikende hypothecaire lening ten behoeve van [eiseres] . Weliswaar had het op de weg van [eiseres] gelegen deze offerte in deze procedure over te leggen, maar de raadsman zal als advocaat op zijn woord worden geloofd. Daarom is aannemelijk dat het enige beletsel voor de totstandkoming van die lening, de registratie van de ING is.
4.14.
[eiseres] heeft er, anders dan ING heeft bepleit, een rechtens te respecteren belang bij om een koopwoning te kunnen aanschaffen. Zij bewoont nu een huurwoning met relatief hoge lasten en wil graag met haar gezin een nieuwe start maken in een koopwoning, waarvoor het nieuwbouwproject in Den Haag een unieke kans biedt. Hiermee heeft zij bij de doorhaling van de BKR-registratie een voldoende belang.
4.15.
De hiervoor genoemde omstandigheden afwegend, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat in dit geval de belangen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening en de bescherming van de kredietregistratie, minder zwaar wegen dan het belang van [eiseres] bij verwijdering van de registratie met coderingen in het CKI. De omstandigheid dat de termijn van vijf jaar waarna de codering hoe dan ook wordt verwijderd, in dit geval pas in november 2017 is aangevangen, legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Dit betekent dat de vordering toewijsbaar is.
4.16.
Er is onvoldoende aanleiding om aan de hierna uit te spreken veroordeling een dwangsom te verbinden omdat ING ter zitting heeft verklaard dat zij deze eventuele veroordeling vrijwillig zal nakomen. Op die mededeling wordt vertrouwd.
4.17.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt ING om de registratie van [eiseres] in het CKI van het BKR ten aanzien van contractnummer [nummer] binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis te (doen laten) verwijderen;
5.2.
veroordeelt ING in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
– € 98,01 € 98,01 aan explootkosten,
– € 98,01 € 291,- aan griffierecht en
– € 98,01 € 980,- aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: MB