ECLI:NL:RBAMS:2018:5138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
AMS 18/4182, AMS 18/4183
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De verzoeker had op 18 december 2017 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 2 maart 2018 afgewezen. Het bezwaar van de verzoeker tegen deze afwijzing werd op 23 mei 2018 door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaargronden te laat waren ingediend. De verzoeker was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 juli 2018 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker voldoende bewijs heeft geleverd dat de bezwaargronden tijdig waren ingediend. Dit bewijs bestond uit een envelop met een datumstempel van 14 mei 2018 en WhatsApp-gesprekken tussen de moeder van de verzoeker en zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat er een inhoudelijke beslissing op het bezwaar moest worden genomen.

De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens is het Uwv opgedragen om het betaalde griffierecht van € 46,- aan de verzoeker te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was, aangezien er op het beroep was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/4182 en AMS 18/4183

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 18 december 2017 om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde ( [naam] ) en door [naam] ( [naam] ). Verweerder heeft zich, met voorafgaand bericht daarvan, niet laten vertegenwoordigen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van het
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan verzoeker te vergoeden;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. Verzoeker heeft op 18 december 2017 een uitkering op grond van de Wajong aangevraagd. Met het besluit van 2 maart 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder legt aan het besluit ten grondslag dat een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts hebben geconcludeerd dat verzoeker arbeidsvermogen heeft.
4. Verzoeker heeft op 11 april 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
5. Verweerder heeft op 16 april 2018 een brief gestuurd naar verzoeker. In deze brief heeft verweerder medegedeeld dat hij het bezwaarschrift nog niet in behandeling kan nemen, omdat verzoeker niet heeft aangegeven waarom hij het oneens is met het primaire besluit. Verweerder heeft verzoeker verzocht dit uiterlijk 14 mei 2018 aan te geven.
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaargronden tegen het primaire besluit niet tijdig, maar pas op 16 mei 2018, zijn ontvangen.
7. Verzoeker is het met het bestreden besluit niet eens. Hij voert aan dat zijn moeder de bezwaargronden tijdig, te weten op 14 mei 2018, heeft afgegeven aan de balie van het kantoor van het Uwv aan de [adres] te Amsterdam .
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende overtuigend bewijs heeft geleverd dat de bezwaargronden op 14 mei 2018 bij het Uwv zijn ingediend. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
9. Verzoeker heeft een kopie van een envelop overgelegd. De envelop bevat de adresgegevens van het Uwv, een stempel van het Uwv en een datumstempel van
14 mei 2018. Daarnaast is op de envelop boven de adresgegevens in een ander handschrift ‘afd Wajong’ geschreven, naar (de moeder van) verzoeker stelt door de baliemedewerker van het Uwv. De voorzieningenrechter heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Verweerder heeft bovendien niet betwist dat de stempels op de envelop van het Uwv afkomstig zijn. Ook heeft verzoeker ter zitting een envelop overgelegd die is voorzien van een stempel van de afdeling bezwaar en beroep van het Uwv en de datumstempel van 11 april 2018. De stempels op die envelop zijn vergelijkbaar met de stempels op de kopie van de envelop waar het nu om gaat.
10. Daar komt bij dat de moeder van verzoeker ter zitting WhatsApp-gesprekken tussen haar en de gemachtigde van verzoeker van 11 mei 2018 en 14 mei 2018 heeft getoond. Deze WhatsApp-conversatie legt mede gewicht in de schaal. De conversatie vond plaats tussen de moeder van verzoeker en [naam] , de gemachtigde van verzoeker, op een moment dat de hersteltermijn bijna was afgelopen. Op 11 mei 2018 (de vrijdag na hemelvaart) om 14.53 uur heeft de moeder van verzoeker geappt: ‘goedemiddag. de Uwv is ook vandaag gesloten.’ De gemachtigde van verzoeker heeft gereageerd met het bericht ‘ok breng het maandag.’ Op 14 mei 2018 om 13.53 uur heeft de moeder van verzoeker naar de gemachtigde van verzoeker via WhatsApp het bericht gestuurd met als inhoud ‘goedemiddag [naam] , de brief is afgegeven.’ De voorzieningenrechter is ervan overtuigd dat dit WhatsApp-gesprek gaat over het indienen van de bezwaargronden in deze procedure. Omdat dit Whatsapp-gesprek is gevoerd nog voordat het bestreden besluit was genomen, is er ook geen enkele reden om te twijfelen aan de inhoud van het gesprek.
11. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder zal dus een inhoudelijke beslissing moeten nemen op het bezwaarschrift van verzoeker. Omdat verzoeker gelijk krijgt, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door hem betaalde griffierecht aan verzoeker moet vergoeden.
12. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep heeft beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier, op 17 juli 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.