In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank te Gdańsk (Polen) op 15 april 2016. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland aangehouden op basis van dit EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, waarvan nog 5 maanden en 18 dagen resteerden.
Tijdens de openbare zitting op 29 mei 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de gang van zaken in hoger beroep niet voldoet aan de eisen van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), wat een belemmering vormt voor de overlevering. De officier van justitie heeft eveneens gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat er onduidelijkheid bestaat over de oproeping van de opgeëiste persoon in de appèlprocedure en de aanwezigheid van een gemachtigd raadsman.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om vast te stellen of de procedure in hoger beroep correct is verlopen en dat er geen verzetgarantie aanwezig is. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en de overleveringsdetentie op te heffen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.