ECLI:NL:RBAMS:2018:5117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
13.751.887-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot verlenging van de aanhouding op grond van artikel 37 van de Overleveringswet

Op 29 mei 2018 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van het bevel tot aanhouding gevorderd van de opgeëiste persoon, geboren in Albanië. De justitiële autoriteiten van Italië hebben een Europees aanhoudingsbevel (EAB) met betrekking tot deze persoon toegezonden. De rechtbank had eerder op 21 december 2017 de overlevering toegestaan. Tijdens de zitting op 29 mei 2018 zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en diens raadsvrouw gehoord.

De raadsvrouw betoogde dat een aanhouding op basis van artikel 37 van de Overleveringswet (OLW) alleen mogelijk is als er feitelijk en definitief wordt overgeleverd. Ze verwees naar eerdere rechtspraak en stelde dat de feitelijke overlevering nog niet geregeld is, waardoor artikel 37 OLW niet van toepassing zou zijn. De officier van justitie daarentegen stelde dat er geen andere mogelijkheid was dan aanhouding op basis van artikel 37 OLW, omdat de voorlopige terbeschikkingstelling slechts een kwestie van tijd is. De rechtbank oordeelde dat de wetgever de officier van justitie ook de bevoegdheid heeft gegeven om een opgeëiste persoon aan te houden met het oog op voorlopige terbeschikkingstelling.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht is op de voorlopige terbeschikkingstelling en dat de termijn van de aanhouding met tien dagen verlengd moest worden. Het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie werd afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank besloot de aanhouding van de opgeëiste persoon te verlengen op grond van artikel 37 OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

BEVEL VERLENGING AANHOUDING EX ARTIKEL 37 OLW

Parketnummer: 13.751.887-17
RK-nummer: 17/7168
Op 29 mei 2018 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van het bevel tot aanhouding gevorderd van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum] ,
van Albanese nationaliteit,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .
De justitiële autoriteiten van Italië hebben een EAB met betrekking tot bovengenoemde persoon toegezonden. Bij uitspraak van 21 december 2017 heeft de rechtbank de overlevering toegestaan.
In raadkamer van deze rechtbank en kamer van 29 mei 2018 zijn gehoord de officier van justitie, de opgeëiste persoon en diens raadsvrouw.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat een aanhouding op basis van artikel 37 van de Overleveringswet (OLW) slechts mogelijk is als er feitelijk en definitief wordt overgeleverd. In de wet is de mogelijkheid van een aanhouding ex artikel 37 OLW expliciet beperkt tot de situatie van een definitieve overlevering zoals bedoeld in artikel 35 OLW. Er wordt immers verwezen naar dat artikel en niet naar artikel 36 OLW, waar de voorlopige terbeschikkingstelling is geregeld. De rechtbank heeft hierover eerder geoordeeld bij beslissing van 26 februari 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BM0982), maar dit oordeel is onjuist, gelet op voornoemde expliciete verwijzing naar artikel 35 OLW. Nu het gaat om vrijheidsbeneming, kan bovendien niet zomaar een uitbreiding van de reikwijdte van artikel 37 OLW worden ingelezen. De raadsvrouw heeft voorts gewezen op het feit dat in onderhavige situatie – anders dan in de casus die aan de beslissing van 26 februari 2010 ten grondslag lag – de feitelijke overlevering nog niet geregeld is, nu er nog geen volledige overeenstemming is over de voorlopige terbeschikkingstelling. Artikel 37 OLW is bedoeld voor situaties waarin al vaststaat dat feitelijk kan worden overgeleverd, terwijl in deze zaak de opgeëiste persoon eerst is aangehouden en het Openbaar Ministerie pas daarna aan de slag is gegaan met een mogelijke voorlopige terbeschikkingstelling. Voor onderhavige situatie is artikel 37 OLW dus niet bedoeld. De vordering dient daarom te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om schorsing van de overleveringsdetentie, zodat de opgeëiste persoon –die zich al jaren aan de schorsingsvoorwaarden houdt- zich vrijwillig kan melden voor de feitelijke overlevering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – omdat er voor de sluiting van het onderzoek op 7 december 2017 geen gevangenhouding of gevangenneming is bevolen – er geen andere mogelijkheid voor haar is dan een aanhouding op basis van artikel 37 OLW. Gelet op voornoemde uitspraak uit 2010 is dit mogelijk als er sprake is van een voorlopige terbeschikkingstelling. Dat de voorlopige terbeschikkingstelling nog niet 100% rond is, is slechts een kwestie van tijd. De Italiaanse autoriteiten willen graag dat de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking wordt gesteld. De voorwaarden waaronder dit zal plaatsvinden, zijn al toegestuurd aan de Italiaanse autoriteiten en dienen enkel nog te worden geaccordeerd. Op 7 juni 2018 staat een zitting gepland in Florence. Deze zitting stond eerder gepland op vandaag, maar is aangehouden tot 7 juni as. zodat de opgeëiste persoon hierbij aanwezig kan zijn als gevolg van de voorlopige terbeschikkingstelling. De voorlopige terbeschikkingstelling zal dus spoedig plaatsvinden, maar gelet op het tijdsverloop sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon op 24 mei 2018, is een verlenging noodzakelijk, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie.
Oordeel van de rechtbank
Het verweer van de raadsvrouw geeft de rechtbank geen aanleiding haar eerdere oordeel omtrent de reikwijdte van artikel 37 OLW te wijzigen. De rechtbank overweegt aldus nogmaals als volgt [1] .
Een letterlijke interpretatie van artikel 37 OLW zou betekenen dat de officier van justitie alleen mag aanhouden met het oog op de feitelijke overlevering. De rechtbank heeft echter aanleiding te veronderstellen dat dit niet de bedoeling van de wetgever is geweest. In de memorie van toelichting op artikel 37 OLW (Kamerstukken II, 2002-03, 29 042, nr. 3, blz. 28) staat dat dit artikel is ontleend aan artikel 40 van de Uitleveringswet (UW). Dit laatste artikel voorziet wél in een bevoegdheid voor de officier van justitie om zowel ten behoeve van feitelijke uitlevering, als ten behoeve van voorlopige terbeschikkingstelling de opgeëiste persoon die niet gedetineerd is, aan te houden. Nu de wetgever de tekst van artikel 37 OLW heeft ontleend aan artikel 40 UW, dit laatste artikel de meergenoemde bevoegdheid wel expliciet toekent, de wetgever niet heeft toegelicht dat het de bedoeling is geweest op dit punt een onderscheid te maken tussen het systeem van overlevering en dat van uitlevering en voor een dergelijk onderscheid naar het oordeel van de rechtbank ook geen redelijk argument valt te bedenken, moet worden geconcludeerd dat het de bedoeling van de wetgever is geweest de officier van justitie óók de bevoegdheid toe te kennen een opgeëiste persoon aan te houden met het oog op voorlopige terbeschikkingstelling.
In de omstandigheid dat de officier van justitie de opgeëiste persoon heeft aangehouden voordat zij – in allerijl – is gestart met het bewerkstelligen van een voorlopige terbeschikkingstelling, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het afwijzen van de vordering. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat niet volledig zeker is dat een voorlopige terbeschikkingstelling gaat plaatsvinden. Gelet op de zitting van 7 juni 2018 in Florence en het feit dat de Italiaanse autoriteiten een voorlopige terbeschikkingstelling wenselijk achten – zoals meegedeeld door de officier van justitie – is er naar het oordeel van de rechtbank immers voldoende concreet zicht op de voorlopige terbeschikkingstelling.
Gelet op het tijdsverloop sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon op 24 mei 2018, is evident dat het niet zal lukken de opgeëiste persoon binnen de termijn van zes dagen voorlopig ter beschikking te stellen. De rechtbank zal om die reden de termijn met tien dagen verlengen.
De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden die – in de huidige fase van de overleveringsdetentie – aanleiding geven tot schorsing van deze detentie. Het schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen.

BESLISSING:

Verlengt de aanhouding op grond van artikel 37 OLW van
[opgeëiste persoon]voornoemd voor de duur van tien dagen.
Aldus gedaan op 29 mei 2018 door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 26 februari 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM0982.