ECLI:NL:RBAMS:2018:509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
C/13/639682 / JE RK 17/1228
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging verblijfplaats minderjarige en benoeming bijzondere curator in jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een jeugdbeschermingszaak betreffende een minderjarige, geboren in 2006. De zaak betreft een verzoek van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen van de pleegmoeder naar de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 6 januari 2016 onder toezicht staat en in een pleegzorgvoorziening verblijft. JBRA heeft verzocht om wijziging van de verblijfplaats, mits De Bascule een positief advies geeft. De pleegmoeder heeft een zelfstandig verzoek ingediend om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.

Tijdens de zitting op 17 januari 2018 zijn de moeder, pleegmoeder en vertegenwoordigers van JBRA gehoord. De kinderrechter heeft overwogen dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict verkeert tussen de moeder en de pleegmoeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeken van JBRA en de pleegmoeder niet konden worden toegewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat JBRA geen belang meer had bij het verzoek tot wijziging van de verblijfplaats, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing op 19 januari 2018 was verlopen. De kinderrechter heeft de pleegmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

Om de belangen van de minderjarige te beschermen, heeft de kinderrechter besloten een bijzondere curator te benoemen, mevrouw mr. D.J.I. Kroezen, voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de bijzondere curator verzocht om uiterlijk te rapporteren aan de rechtbank. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
zaakgegevens : C/13/639682 / JE RK 17/1228
datum uitspraak: 19 januari 2018
Beschikking afwijzing wijziging verblijfplaats minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling en benoeming bijzondere curator

in de zaak van

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, gevestigd te Amsterdam , hierna te noemen: JBRA ,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006, hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[ de moeder], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. D.G.M. Ceder te Amsterdam,
[minderjarige] ,
mevrouw
[ de pleegmoeder], hierna te noemen: de pleegmoeder,
advocaat mr. M.E. van Zutphen te Amsterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van JBRA , ingekomen ter griffie op
1 december 2017,
- de brief van de gezinsmanagers van 4 december 2017 die door JBRA in het geding is gebracht,
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de pleegmoeder ingekomen ter griffie op 28 december 2017;
- de beschikking van de kinderrechter van 3 januari 2017,
- de beschikking van de kinderrechter van 2 juni 2017,
- de beschikking van de kinderrechter van 5 januari 2018,
- de e-mail met producties van de pleegmoeder ingekomen ter griffie op 15 januari 2018.
Op 17 januari 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat, de pleegmoeder bijgestaan door haar advocaat,
  • mevrouw [naam medewerker JBRA] namens JBRA .
Ter terechtzitting is gelijktijdig met deze zaak ook het verzoek behandeld van JBRA met zaaknummer C/13/640722 / JE RK 17/1304 tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Sinds 6 januari 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. In het kader daarvan is machtiging verleend voor verblijf van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van 3 januari 2017 is de ondertoezichtstelling tot 6 januari 2018 verlengd en is de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 6 juni 2017.
Bij beschikking van 2 juni 2017 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 6 januari 2018.
De behandeling van het verzoek was aanvankelijk gepland op 5 januari 2018. De raadsman van de pleegmoeder heeft verzocht de zitting van 5 januari 2018 uit te stellen, omdat hij verhinderd was de zitting bij te wonen. Hij heeft verzocht om ter overbrugging van de termijn tot een nieuwe zitting de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te verlengen met veertien dagen.
Bij beschikking van 5 januari 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van twee weken met ingang van 6 januari 2018 tot en met 19 januari 2018 en is de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de pleegmoeder verlengd voor de duur van twee weken met ingang van 6 januari 2018 tot en met 19 januari 2018.
[minderjarige] verblijft sinds 1 januari 2014 bij de pleegmoeder, die ook zijn tante is.

De verzoeken

JBRA heeft verzocht op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijke Wetboek de verblijfplaats van [minderjarige] naar zijn moeder te wijzigen indien De Bascule hiertoe een positief advies geeft.
De pleegmoeder heeft bij zelfstandig verzoek verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Het standpunt van JBRA

JBRA heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat JBRA na de zitting van de kinderrechter van 2 juni 2017 het hulpverleningstraject heeft ingezet. Na de schoolvakanties is direct van start gegaan met het PGB-traject van De Bascule . De inzet van Families First was daarom niet meer zinvol. Op 19 september 2017 is van de pleegmoeder een schriftelijk bezwaar ontvangen (bijlage 6 bij het verzoek) tegen het voortzetten van het onderzoek naar de mogelijkheden tot een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder.
De pleegmoeder kan zich niet vinden in het door JBRA genomen opvoedbesluit. JBRA wenst dit opvoedbesluit dat inhoudt dat [minderjarige] de kans moet krijgen om op te groeien bij de moeder en dat zijn verblijfplaats om die reden bij de moeder moet komen te liggen, te laten toetsen door de kinderrechter.
Het is in het belang van [minderjarige] dat zijn verblijfplek in de nabije toekomst wordt gewijzigd als uit het PGB-traject een positief advies daartoe komt.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 3 januari 2017 overwogen dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict verkeert tussen de moeder en de pleegmoeder. De strijd die is ontstaan over de opvoeding van [minderjarige] tussen de moeder en de pleegmoeder dient doorbroken en verminderd te worden. Belanghebbenden dienen met elkaar samen te werken en voorts dient duidelijkheid te ontstaan over het toekomstperspectief van [minderjarige] . JBRA is hierna met de opdracht van de kinderrechter aan de slag gegaan. Spirit heeft geweigerd om aan de beslisboog mee te werken, omdat Spirit de kans op terugplaatsing van [minderjarige] bij zijn moeder gering achtte. JBRA heeft zich op het standpunt gesteld dat [minderjarige] de kans moet krijgen om op te groeien bij zijn moeder, mits dat veilig is. JBRA heeft daarom de moeder en [minderjarige] aangemeld bij De Bascule (PGB) met als opdracht de haalbaarheid van het opvoedbesluit dat JBRA heeft genomen te toetsen. Vanaf 16 oktober 2017 is het tweede deel van dit traject ingegaan en verblijft [minderjarige] samen met de moeder op De Bascule . Op 9 november 2017 heeft een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden en is besloten dat het mogelijk is dat [minderjarige] en de moeder de derde fase van het traject zullen afronden. Gelet op de ontwikkelingen die de moeder de laatste periode heeft doorgemaakt is JBRA van mening dat de moeder de kans moet krijgen om voor [minderjarige] te zorgen. De situatie wordt bemoeilijkt doordat er nog steeds veel strijd is tussen de moeder en de pleegmoeder.
De situatie van de moeder wordt door de pleegmoeder veel te negatief geschetst. De moeder heeft haar behandeling voor haar psychische problematiek positief afgerond. Zij heeft een vaste baan en is in staat om zelfstandig haar financiën te beheren. Zij huurt op dit moment nog een woning die eigendom is van de pleegmoeder. Door een verhoging van de huur is die woning voor haar te duur geworden. Er is thans zicht op woonruimte elders. [minderjarige] is gehecht aan de moeder en aan de pleegmoeder. Tot 2014 woonde zij met [minderjarige] bij de pleegmoeder. Hierna is de moeder elders gaan wonen. [minderjarige] heeft altijd met beiden contact gehad. Bij een gesprek met de pleegmoeder en een gezinsmanager op 16 oktober 2017 heeft de pleegmoeder gezegd dat zij mogelijk na haar pensionering medio 2018 naar Nieuw Zeeland zal emigreren. JBRA vindt het belangrijk dat ook met de pleegmoeder omgang mogelijk blijft.

Het standpunt van de moeder

Namens de moeder heeft de advocaat aangevoerd dat [minderjarige] de kans moet krijgen om op te groeien bij de moeder. Hij is erbij gebaat om zijn hoofdverblijf bij haar te hebben. Het gaat goed met de moeder, maar wel is de communicatie met de pleegmoeder stroef. Dat kan ook aan de pleegmoeder liggen want zij heeft de huur van de woning verhoogd met 150%. De moeder is daardoor in de problemen gekomen en dat is ook niet in het belang van [minderjarige] . Ook in de laatste beschikking van de kinderrechter staat niets negatiefs vermeld over de moeder.
Er is wel twijfel over veiligheid, structuur en regelmaat. Daarover zijn sinds die beschikking geen signalen geweest. Wel is de regelmaat een probleem, maar dat komt ook omdat zij [minderjarige] de ruimte wil geven om te verblijven bij wie hij wil.
De moeder heeft aangevoerd dat zij in verband met het traject bij De Bascule is gestopt met haar werk. Als zij wil, kan zij echter direct weer aan de slag. Zij is bezig met het verkrijgen van een andere woning, maar zij kan pas over twee jaar weer urgentie aanvragen. Zij heeft bijna geen strijd meer met [minderjarige] . Zij heeft er ook geen moeite mee als [minderjarige] de wens te kennen geeft even bij zijn pleegmoeder te willen zijn. Ook als [minderjarige] bij haar verblijft, kan hij op dezelfde school blijven.

Het standpunt van de pleegmoeder

De pleegmoeder heeft zich tegen het verzoek van JBRA verweerd. Op grond van artikel 1:265i lid 3 BW verzoekt zij dat de machtiging uithuisplaatsing van kracht blijft en de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen met een jaar. Ter zitting heeft zij haar verzoek gewijzigd in die zin dat subsidiair wordt verzocht advies te vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming en de uithuisplaatsing bij haar te verlengen voor de duur van dat onderzoek.
De pleegmoeder kent de moeder al vanaf haar 10e levensjaar. Zij hebben altijd veel contact gehad. Eind 2007 heeft de pleegmoeder haar eigen huis verkocht en een woning voor de moeder gekocht die de moeder van haar is gaan huren. Sinds mei 2008 huurt de moeder die woning. De pleegmoeder heeft de moeder altijd geholpen met haar administratie omdat de moeder haar financiën niet op orde kreeg. Zij maakte veel schulden. Afgezien daarvan had zij ook problemen met vrienden en/of kennissen. Daardoor logeerde [minderjarige] als sinds 2013 regelmatig bij de pleegmoeder die de zorg voor [minderjarige] min of meer had overgenomen. Eind 2013 heeft de Opvoedpoli geadviseerd dat het in het belang van [minderjarige] was dat hij door de week bij de pleegmoeder en in het weekend bij de moeder zou wonen. In december 2014 is de pleegmoeder officieel netwerkmoeder via Spirit geworden. Aangezien de moeder medio 2015 dreigde naar een ander deel van Nederland te verhuizen, heeft de Raad voor de Kinderbescherming een beschermingsonderzoek gestart. Op 27 november 2015 heeft de Raad de rechtbank verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder ter verlenen met ingang van 6 januari 2016 tot 6 januari 2017. Bij beschikking van 6 januari 2016 is dat verzoek toegewezen. Het hoger beroep van de moeder tegen die beslissing is bij beschikking van 19 juli 2016 afgewezen en de beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd.
Vanaf het moment van de pleegzorgplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder is Spirit betrokken bij de begeleiding. Spirit staat niet achter de terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Spirit wilde de beoordelingsboog op verzoek van JBRA niet inzetten. Een beoordelingsboog is een instrument dat Spirit heeft ontwikkeld om samen met JBRA uit te voeren. Volgens Spirit was er een contra-indicatie, namelijk dat er geen positieve uitkomst van de beoordelingsboog viel te verwachten omdat terugplaatsing bij de moeder een reële optie was. Bovendien vond Spirit de rapportage van JBRA niet voldoende. Uit de rapportage van JBRA van 7 december 2017 volgt dat moeder Borderline heeft en dat de contacten van [minderjarige] met de moeder vaak problematisch zijn.
Uit de tussenevaluatie van De Bascule van 9 november 2017 blijkt dat [minderjarige] de grenzen van moeder test en dat het haar minder goed lukt om hem te begeleiden bij zijn emoties. Als [minderjarige] nu al bij de moeder gaat wonen zonder begeleiders is dat wat anders dan een observatie van een paar weken bij De Bascule . De moeder doet haar best maar valt vaak terug. Er is geen psychologisch onderzoek beschikbaar waaruit blijkt dat de moeder een behandeling positief heeft afgerond. De kans op terugval is groot. De moeder heeft thans geen werk meer sinds 31 augustus 2017 en is afhankelijk van bijstand. Op die uitkering ligt beslag. Zij heeft ook nog een hoge huurschuld bij de pleegmoeder. Tevens is sprake van overlast in de woning van de moeder. Ook uit de rapportage van JBRA en de tussenevaluatie van De Bascule .
De gronden die hebben geleid tot plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder in het vrijwillig kader nu ruim vier jaar geleden zijn nog onverminderd van kracht. Terugplaatsing mag geen experiment zijn. De risico’s daarvan zijn veel te groot.
Ter zitting heeft de advocaat van de pleegmoeder aangevoerd de moeder JBRA er niet van op de hoogte heeft gesteld dat zij al op 31 augustus 2017 is gestopt met haar werk. Daarom heeft JBRA in het verzoek daar geen melding van gemaakt. Het traject in De Bascule is kort geweest. Daaraan kunnen dus geen conclusies worden verbonden. Uit de in het geding gebrachte dagboek van [minderjarige] over de periode van 8 december 2017 tot en met 14 januari 2018 blijkt dat [minderjarige] door de week het liefst bij de pleegmoeder verblijft en in het weekend bij zijn moeder. Kennelijk vindt hij dat het prettigst. Daar komt bij dat hij graag bij zijn vriendjes wil zijn en zijn moeder geen geld heeft. Op basis van hetgeen in het verzoek is gesteld is terugplaatsing van [minderjarige] niet verantwoord.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat zij pas in 2019 met pensioen gaat en niet naar Nieuw-Zeeland verhuist. Volgens de pleegmoeder wil [minderjarige] graag naar school in Hoofddorp en is die vanuit haar woning makkelijk te bereiken voor [minderjarige] . De communicatie met de moeder verloopt goed, maar zij is bang dat de moeder net als in het verleden weer een terugval krijgt en dat als [minderjarige] bij de moeder zijn hoofdverblijf heeft, hij zal weglopen.

De beoordeling

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. In de separate procedure is de ondertoezichtstelling daarom met een jaar verlengd.
JBRA heeft niet verzocht om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Hierdoor ontbreekt bij JBRA het belang voor de verzochte toestemming voor wijziging van verblijfplaats.
Pleegmoeder heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend de machtiging uithuisplaatsing te verlengen. De wetgever heeft slechts de gecertificeerde instelling, de Raad voor de Kinderbescherming en het openbaar ministerie aangewezen (artikel 1:265b BW). Pleegmoeder zal daarom in haar verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Evenmin bestaat de mogelijkheid om ambtshalve een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing op te leggen, nu de wet de rechter daartoe niet heeft aangewezen.
Op grond van artikel 1:265i BW is de rechter slechts bevoegd te bepalen dat de geldende termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft, in welk geval de gecertificeerde instelling gehouden is de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer te leggen. Aangezien de gecertificeerde instelling geen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verzocht, kan aan de inhoud van dit artikel geen werking worden gegeven.
Nu door het verstrijken van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing op 19 januari 2018 er geen sprake meer is van een uithuisplaatsing, heeft JBRA geen belang (meer) bij het verzoek tot toestemming voor wijziging van verblijfplaats. , omdat de officiële verblijfplaats van [minderjarige] sinds dat moment bij moeder is. Het verzoek van JBRA wordt op grond hiervan dan ook afgewezen, bij gebrek aan belang.
Voor een nader onderzoek door de raad voor de kinderbescherming is geen plaats, nu de formele situatie na verstrijken van de machtiging uithuisplaatsing een fait accompli is. Een positief of negatief advies van de Raad voor de Kinderbescherming zal hierdoor geen effect kunnen hebben op enige door de kinderrechter te nemen beslissing.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter het volgende.
Het uitgangspunt van de wetgever is weliswaar, dat teruggewerkt moet worden naar terugplaatsing van de minderjarige bij zijn gezaghebbende ouder. Het is positief, dat het onderzoek bij de Bascule kennelijk zodanig is verlopen, dat JBRA van mening is dat terugplaatsing weer aan de orde zou kunnen zijn. Echter uit de overgelegde informatie is nog niet gebleken dat de moeder reeds volledig in staat is om een stabiele ouderrol te vervullen en alleen de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De financiële situatie van de moeder is nog steeds zorgelijk, er waren meldingen van overlast in haar woning en er is mogelijk sprake van persoonlijke problematiek. Bij de pleegmoeder ervaart [minderjarige] veiligheid, structuur en regelmaat. Daar komt bij dat de hulpverlening van mening verschilt wat het beste is voor [minderjarige] . Spirit heeft zich uitgesproken tegen terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en JBRA meent dat terugplaatsing wel zou moeten plaatsvinden. De voorwaarde die JBRA aan het verzoek heeft gekoppeld, namelijk een positief advies van De Bascule over de terugplaatsing, is niet vervuld. De moeder en ook haar advocaat hebben ter zitting bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de eindevaluatie van De Bascule van 7 december 2017 omdat ook de wederpartij dan kennis zou nemen van de daarin vermelde persoonlijke gegevens. De kinderrechter heeft daarop beslist dat op dat stuk geen acht kan worden geslagen.
Hierdoor is het verzoek van JBRA niet met stukken onderbouwd , waarbij bovendien vast staat dat diens standpunt slechts is gebaseerd op het opvoedershandelen van moeder in een klinische setting. Als de vooruitgang van moeder inderdaad zo groot is dat aan formele terugplaatsing zou kunnen worden gedacht, lijkt de volgende stap een nader onderzoek, gekoppeld aan een overgangsperiode en/of begeleidende maatregelen, maar een formele terugplaatsing van [minderjarige] bij moeder lijkt nu niet in zijn belang.
Aan deze punten kan niet worden toegekomen, nu het verzoek van JBRA al is afgewezen in verband met een gebrek aan belang.
De kinderrechter hecht grote waarde aan het standpunt van de Raad van de Kinderbescherming op dit punt, nu de handelwijze van JBRA in deze - ongeacht de beslissing van de rechter - tot gevolg heeft dat de formele verblijfplaats van [minderjarige] bij moeder wordt. Zoals gezegd is hierdoor advies van de Raad in deze procedure geen ruimte. Wel zal de kinderrechter ook een afschrift van deze beschikking aan de raad voor de kinderbescherming laten sturen.
Nu JBRA de kinderrechter buitenspel zet, door geen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vragen, waardoor de formele verblijfplaats bij zowel toe- als afwijzing van het verzoek bij moeder zal zijn, is het enige dat de kinderrechter kan doen om de belangen van de minderjarige te beschermen met toepassing van artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige] . [minderjarige] dreigt immers door de ontstane situatie volledig klem te komen zitten tussen moeder, pleegmoeder en hulpverlening, zodat een bijzondere curator zijn belangen in kaart kan brengen en behartigen.
De kinderrechter heeft mevrouw mr. D.J.I. Kroezen benaderd en bereid gevonden onderzoek in te stellen naar de belangen van [minderjarige] en deze te behartigen. De kinderrechter benoemt haar voor de duur van zes maanden met ingang van heden.

De beslissing

De kinderrechter:
  • wijst het verzoek van JBRA af;
  • verklaart de pleegmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- benoemt voor de duur van zes maanden met ingang van heden tot bijzondere curator over [minderjarige] mevrouw mr. D.J.I. Kroezen, [kantoorgegevens] ;
- verzoekt de bijzondere curator uiterlijk
31 mei 2018de rechtbank te rapporteren (onder gelijktijdige verstrekking aan belanghebbenden);
- bepaalt dat de griffier aan de bijzondere curator doet toekomen een afschrift van deze beschikking en afschriften van de processtukken van de dossiers met zaaknummers C/13/639682 / JE RK 17-1228 en C/13/640722 / JE RK 17/1304;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wesdorp, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren als griffier en in het openbaar uitgesproken 19 januari 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam