ECLI:NL:RBAMS:2018:5084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AMS 18/387
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een vrouw na medisch onderzoek door het UWV en de verschillen met Noorwegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. Eiseres, die in Nederland heeft gewerkt en later naar Noorwegen is geëmigreerd, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zij per 1 januari 2017 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV een medisch onderzoek heeft laten uitvoeren, waaruit bleek dat eiseres slechts voor 1,20% arbeidsongeschikt was, terwijl zij in Noorwegen 100% arbeidsongeschikt was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig was en dat de criteria die Nederland hanteert voor arbeidsongeschiktheid strenger zijn dan die in Noorwegen. Eiseres voerde aan dat haar medische beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Chr. Snijders),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 1 januari 2017 geen uitkering kan krijgen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
1.1
Eiseres is in Nederland werkzaam geweest in loondienst met onderbrekingen in de jaren 1989 tot 2004. In de periode van januari 2002 tot januari 2004 was er sprake van bevallingsverlof, ziektewetuitkering en een WAO-uitkering op grond van depressiviteit en locomotore problematiek. Nadien is eiseres met haar gezin naar Noorwegen geëmigreerd, waar zij vanaf 2007 werkzaam is geweest als kapster in loondienst.
1.2
Op 4 december 2008 heeft eiseres zich arbeidsongeschikt gemeld voor haar werkzaamheden en had zij aanspraak op ziekengeld in Noorwegen.
1.3
Op 20 mei 2016 heeft het Noorse socialeverzekeringsorgaan, de NAV te Oslo, een adviesaanvraag ingediend bij verweerder, omdat eiseres in Nederland verzekerde jaren heeft voor de Wet WIA. Eiseres heeft op 20 december 2016 een intakeformulier ‘Laatst Buitenlands Verzekerde’ ingevuld.
1.4
Verweerder heeft medisch onderzoek laten uitvoeren door de verzekeringsarts. [1] De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiseres per 1 januari 2017 (wanneer eiseres geen recht meer heeft op ziekengeld vanuit Noorwegen) weergegeven in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
1.5
Op basis van de FML heeft vervolgens de arbeidsdeskundige onderzoek gedaan naar de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. [2] De arbeidskundige heeft geconcludeerd dat eiseres op 1 januari 2017 voor 1,20% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
1.6
In het primaire besluit heeft verweerder de bevindingen van het medisch en arbeidskundig onderzoek overgenomen en bepaald dat eiseres per 1 januari 2017 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.7
Eiseres is het niet eens met het primaire besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder opnieuw medisch onderzoek laten uitvoeren. [3] De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat het standpunt van de primaire verzekeringsarts met betrekking tot de medische beperkingen van eiseres kan worden gehandhaafd, met een aanvullende beperking voor nachtdiensten.
1.8
Op grond van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verweerder in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres voert aan dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de medische rapportage die eiseres in eerste instantie heeft overgelegd. De conclusie van verweerder wekt verbazing nu eiseres in Noorwegen al geruime tijd 100% arbeidsongeschikt is verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
3. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 1 januari 2017 op de juiste wijze heeft vastgesteld.
Medische grondslag
4. Volgens vaste jurisprudentie komt aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts een bijzondere waarde toe, in die zin, dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Verder stelt de rechtbank voorop dat het tot de deskundigheid van de verzekeringsartsen behoort om uit het geheel van medische onderzoeksbevindingen beperkingen voor de betrokkene af te leiden.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Ook bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. In het door de NAV overgelegde E213-formulier van 4 juni 2016 wordt als diagnose vermeld: chronische lagerugpijn en oesofagitis. Deze klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar meegewogen in zijn rapportage bij de vaststelling van de medische beperkingen van eiseres op 1 januari 2017. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van 5 juli en 23 oktober 2017 van de behandelaar van eiseres in Noorwegen, dr. [naam behandelaar] , kenbaar meegewogen. Het E213-formulier noch de nadien overgelegde stukken van de Noorse behandelaar, bieden geen aanknopingspunten om aan te nemen dat op 1 januari 2017 sprake was van andere, geobjectiveerde klachten, zoals een vorm van psychopathologie of migraine.
6. Voor zover eiseres zich niet kan vinden in het verschil in het toegekende arbeidsongeschiktheidspercentage tussen Noorwegen (100%) en Nederland (1,20%), overweegt de rechtbank het volgende. Zoals verweerder ter zitting onbetwist heeft gesteld, mag elk land zijn eigen socialezekerheidsstelsel inrichten en daarbij eigen criteria hanteren voor het vaststellen van iemands mate van arbeidsongeschiktheid. Nederland hanteert daarbij over het algemeen strengere criteria dan andere landen. In Nederland wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld door de arbeidsdeskundige, aan de hand van de door een verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen. Het feit dat in geval van eiseres de arbeidsdeskundige beoordeling tot een lager percentage van arbeidsongeschiktheid leidt dan in Noorwegen, maakt de voorafgaande medische beoordeling door de verzekeringsarts niet onjuist of onvolledig.
7. Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke medische grondslag.
Arbeidskundige grondslag
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient in zulke gevallen de rechterlijke toetsing van de schatting zich in beginsel te beperken tot die medische grondslag en (bij wege van ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden) tot de met die grondslag nauw verweven vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn. [4]
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rapport van verzekeringsarts D.L. Bouwman, van 8 maart 2017 (dossierstuk 5.1. e.v.).
2.Rapport van arbeidsdeskundige C. Huijboom, van 14 juni 2017 (dossierstuk 13.1 e.v.).
3.Rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep W.M. Koek, van 18 december 2017 (dossierstuk 24.1 e.v.).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 april 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA2955).