ECLI:NL:RBAMS:2018:507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6224
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd door de Sociale verzekeringsbank wegens schending van de inlichtingenplicht door een Anw-uitkeringsgerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, woonachtig in België, en de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had op 29 mei 2017 een bestuurlijke boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd aan de eiseres wegens het niet tijdig doorgeven van de inwoning van haar moeder, wat van invloed was op haar Anw-uitkering. De eiseres ontving sinds 1 januari 2013 een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en had een uitkering voor iemand die alleen woont. Tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 6 februari 2017 werd geconstateerd dat de moeder van de eiseres bij haar woonde, wat niet was gemeld aan de Svb.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres de wijziging in haar woonsituatie niet binnen de vereiste termijn van zes weken had doorgegeven, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde. De eiseres voerde aan dat de opgelegde boete onredelijk was, omdat zij niet op de hoogte was van de meldplicht en nog in de rouw was om het verlies van haar man. De rechtbank oordeelde echter dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de eiseres had moeten begrijpen dat de inwoning van haar moeder invloed had op haar recht op uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond, wat betekent dat de opgelegde boete van € 948,54 moest worden betaald. De rechtbank wees ook de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: F.J.W. Voermans),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Procesverloop

Met het besluit van 29 mei 2017 (het primaire besluit) heeft de Svb aan [naam eiser] een bestuurlijke boete opgelegd.
Met het besluit van 18 september 2017 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [naam eiser] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de opgelegde boete gehandhaafd.
[naam eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. [naam eiser] en de Svb hebben zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1.1.
[naam eiser] ontvangt sinds 1 januari 2013 een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), omdat haar echtgenoot overleed en zij voor ten minste 45% arbeidsongeschikt is. [naam eiser] ontving een Anw-uitkering voor iemand die alleen woont.
1.2.
In het kader van een streekproef hebben twee medewerkers van de Svb op 6 februari 2017 een onaangekondigd huisbezoek aan [naam eiser] gebracht. Tijdens het huisbezoek is gebleken dat de moeder van [naam eiser] bij haar woont. Uit de registratie van de gemeente is daarna gebleken dat de moeder sinds 17 december 2015 op het adres van [naam eiser] is ingeschreven. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [naam eiser] bevestigd dat de moeder ook feitelijk sinds 17 december 2015 bij [naam eiser] woont.
1.3.
Met het besluit van 1 mei 2017 heeft de Svb de uitkering van [naam eiser] met ingang van die datum verlaagd, omdat haar moeder nu bij haar woont en zij samen bepaalde kosten kunnen delen. Tegen dit besluit heeft [naam eiser] geen bezwaar gemaakt.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Met het primaire besluit heeft de Svb het bedrag dat [naam eiser] van 17 december 2015 tot 1 mei 2017 te veel heeft ontvangen van haar teruggevorderd en een boete van € 948,54 opgelegd. De boete is 50% van het bedrag dat [naam eiser] te veel aan uitkering heeft ontvangen tot het moment van het huisbezoek. [naam eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [naam eiser] tegen de bestuurlijke boete ongegrond verklaard. De boete is volgens de Svb terecht opgelegd, omdat [naam eiser] de verandering in haar woonsituatie binnen zes weken had moeten doorgeven en dat niet heeft gedaan. [naam eiser] had ervan op de hoogte moeten zijn dat de inwoning van haar moeder van invloed was op haar uitkering.
3. [naam eiser] voert in beroep aan dat een boete van 50% van het benadelingsbedrag onredelijk is. Zij wist niet dat ze een melding van de inwoning moest doen en was nog in de rouw over het verlies van haar man. Ook had zij tot 2016 een financieel adviseur die verantwoordelijk was voor haar financiële zaken. Het is dan ook niet aan [naam eiser] te wijten dat de inwoning van haar moeder niet is gemeld bij de Svb.
Heeft de Svb terecht een boete van € 948,54 aan [naam eiser] opgelegd?
4. Iemand die een Anw-uitkering ontvangt is verplicht de Svb over alle feiten en omstandigheden, waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, in te lichten. Als iemand deze verplichting niet nakomt, legt de Svb aan deze persoon een bestuurlijke boete op. De Svb moet de boete afstemmen op de mate van verwijtbaarheid. Als er geen sprake van opzet of grove schuld is, dan is 50% van het benadelingsbedrag het uitgangspunt bij het opleggen van de boete. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid, dan is 25% van het benadelingsbedrag het uitgangspunt. [1]
5. [naam eiser] heeft niet aan de Svb gemeld dat haar moeder met ingang van 17 december 2015 bij haar is ingetrokken. Dit had [naam eiser] wel moeten doen, omdat de inwoning een feit is waarvan het haar redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed kon zijn op haar recht op Anw-uitkering. [naam eiser] heeft haar inlichtingenplicht dus geschonden. De Svb moest aan haar daarom een boete opleggen. De rechtbank vindt dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er in het geval van [naam eiser] geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Van geen van de situaties zoals genoemd in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (het Boetebesluit) is in dit geval sprake. De rechtbank ziet in het overlijden van de echtgenoot van [naam eiser] in 2013 en het feit dat zij tot 2016 een financieel adviseur had, onvoldoende reden om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Het feit dat [naam eiser] een financieel adviseur in de armen heeft genomen, doet er niet aan af dat de inlichtingenplicht blijft rusten op [naam eiser] zelf. Het (mogelijk onjuiste) handelen van de financieel adviseur blijft voor risico van [naam eiser] . Ook het overlijden van de echtgenoot van [naam eiser] is niet een zodanige omstandigheid, dat de schending van de inlichtingenplicht haar minder kan worden verweten. De Svb heeft daarom terecht een boete van € 948,54 opgelegd.
6. Het beroep van [naam eiser] is ongegrond. Dat betekent dat zij geen gelijk krijgt en de opgelegde boete aan de Svb moet betalen.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om de Svb het door [naam eiser] betaalde griffierecht of de gemaakte proceskosten aan haar te laten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Dat moet dan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Regelgeving

Artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 35, eerste lid, van de Anw
De nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 39, eerste lid, van de Anw
De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 35, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 35, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2a van het Boetebesluit
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Voetnoten

1.Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.