In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, woonachtig in België, en de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had op 29 mei 2017 een bestuurlijke boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd aan de eiseres wegens het niet tijdig doorgeven van de inwoning van haar moeder, wat van invloed was op haar Anw-uitkering. De eiseres ontving sinds 1 januari 2013 een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en had een uitkering voor iemand die alleen woont. Tijdens een onaangekondigd huisbezoek op 6 februari 2017 werd geconstateerd dat de moeder van de eiseres bij haar woonde, wat niet was gemeld aan de Svb.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres de wijziging in haar woonsituatie niet binnen de vereiste termijn van zes weken had doorgegeven, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde. De eiseres voerde aan dat de opgelegde boete onredelijk was, omdat zij niet op de hoogte was van de meldplicht en nog in de rouw was om het verlies van haar man. De rechtbank oordeelde echter dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de eiseres had moeten begrijpen dat de inwoning van haar moeder invloed had op haar recht op uitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond, wat betekent dat de opgelegde boete van € 948,54 moest worden betaald. De rechtbank wees ook de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.