ECLI:NL:RBAMS:2018:5069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
13/650561-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 18 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die beschuldigd werd van zware mishandeling van een vrouw op 8 oktober 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw met opzet heeft geduwd terwijl zij op haar fiets reed, waardoor zij viel en ernstig letsel opliep, waaronder een hersenschudding en een bekkenfractuur. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer, alsook de camerabeelden die het incident vastlegden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en dat zijn handelen als een ernstige vorm van geweld moet worden beschouwd.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie gericht op alcohol en geweld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door het geweld. De totale vordering van het slachtoffer werd toegewezen tot een bedrag van € 15.156,44, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650561-17 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de terechtzitting van 4 juli 2018. De rechtbank heeft op de zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt primair ervan beschuldigd dat hij op 8 oktober 2017 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar heeft mishandeld.
Subsidiair wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In de vroege ochtend van 8 oktober 2017 is [slachtoffer] na haar werk op het Leidseplein op de fiets vertrokken richting haar huis. Zij steekt de straat over en vervolgt haar weg op het fietspad van het Kleine Gartmanplantsoen. Verdachte loopt ter hoogte van het Kleine Gartmanplantsoen op de stoep achter een vriendin aan, in tegengestelde richting van [slachtoffer] . De stoep is verder leeg.
Verdachte loopt het trottoir af en gaat op het fietspad langs de stoeprand lopen, tegen het verkeer in. [slachtoffer] heeft net wat vaart gemaakt op haar fiets als zij verdachte passeert. Verdachte zet een stap schuin in haar richting op het moment dat zij hem passeert en geeft haar een harde zijwaartse duw met beide handen, ter hoogte van haar schouders. [slachtoffer] valt met fiets en al zijwaarts op de grond. Haar hoofd slaat tegen het asfalt.
Het letsel dat zij heeft opgelopen als gevolg van de val bestaat uit een hersenschudding, een bloeduitstorting tussen de hersenvliezen en een bekkenfractuur. Zij heeft twee dagen in het ziekenhuis verbleven.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het primair ten laste gelegde feit kan bewezen worden verklaard, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat er geen aanmerkelijke kans heeft bestaan dat de duwende beweging van verdachte zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
(Voorwaardelijk) opzet
Onder feit 1 primair wordt verdachte verweten dat hij met opzet [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte de
bedoelinghad om haar zwaar te verwonden, maar van (voorwaardelijk) opzet is ook sprake als verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen en die kans heeft aanvaard. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelwijze – het onverhoeds, met beide handen met kracht in zijwaartse richting duwen van een fietser met vaart – de aanmerkelijke kans op ernstig letsel heeft aanvaard. De hoogte van een fietser in verhouding tot de (in dit geval harde) ondergrond en de vaart waarmee een persoon fietst, maken immers dat een harde val kan volgen, waarvan het goed mogelijk is dat het slachtoffer die val niet kan voorkomen of kan opvangen. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Door de onverhoedse krachtuitoefening van verdachte is [slachtoffer] met fiets en al hard zijwaarts op het asfalt terecht gekomen, zonder dat zij op enigerlei wijze haar val heeft kunnen breken. De kans op ernstige verwondingen van hoofd en lichaam aan de kant van het lichaam dat de grond raakt is dan zonder meer aannemelijk.
De verklaring van verdachte dat hij wilde oversteken en dat hij een aanrijding door [slachtoffer] moest vermijden, wordt niet ondersteund door de camerabeelden. Op de beelden is te zien dat verdachte op het fietspad ging lopen. [slachtoffer] reed niet recht op verdachte af, maar week enigszins uit om verdachte te passeren. Als verdachte een botsing had willen voorkomen dan had hij daartoe eenvoudig een stap opzij kunnen zetten in de richting van de stoep. In plaats daarvan heeft verdachte juist een stap gezet schuin in de richting van de hem passerende [slachtoffer] en haar op dat zelfde moment geduwd.
Op de camerabeelden is ook te zien dat verdachte na het geven van de duw aan [slachtoffer] nog een aantal passen rechtdoor loopt. Al met al wijst niets erop dat zich een conflicterende verkeerssituatie tussen verdachte en [slachtoffer] voordeed.
Verdachte had dus voorwaardelijk opzet op het letsel en de rechtbank acht de zware mishandeling bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 08 oktober 2017 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken en een hersenschudding en bloed in de hersenen, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet onverhoeds en met kracht tegen haar lichaam te duwen waardoor die [slachtoffer] van haar fiets is gevallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Strafoplegging

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, mede gelet op het taakstrafverbod, gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan dit voorwaardelijk strafdeel dienen bijzondere voorwaarden te worden verbonden in de vorm van een meldplicht en een gedragstraining gericht op alcohol en geweld.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het taakstrafverbod niet van toepassing is, omdat een duw geen inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit. De verdediging heeft verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Aan dit voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering op 19 april 2018.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft onverhoeds, zonder enige aanleiding een hem passerende fietsster zo hard geduwd dat zij tegen de grond sloeg met zwaar letsel tot gevolg. Deze vorm van ‘zinloos’ geweld op een geheel onschuldig slachtoffer is een ernstig feit. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat de totale willekeur en het heftige geweld dat tegen haar is gebruikt een grote impact heeft gehad op haar leven. Als gevolg van het incident bezoekt het slachtoffer wekelijks een psycholoog voor traumaverwerking en ondergaat zij EMDR-sessies. Verder bezoekt zij regelmatig de fysiotherapeut. Zij kan nog steeds niet fietsen, omdat een deel van de breuk nog niet is geheeld. Daarnaast komt zij nog altijd slecht uit haar woorden en heeft zij moeite de juiste woorden te vinden door de klap tegen haar hoofd.
Het gewelddadige gedrag van verdachte heeft voor begrijpelijke ophef gezorgd. Het is, naar mag worden aangenomen, voor getuigen van het incident een schokkend voorval, maar het zorgt ook voor onveiligheidsgevoelens bij het (uitgaans-)publiek.
Proceshouding verdachte
Van werkelijk berouw bij verdachte is op geen enkel moment voorafgaand aan de zitting gebleken. Verdachte heeft laconiek gereageerd op het incident. Hoewel hij via berichtgeving in de media op de hoogte is geraakt van het letsel, heeft hij zich niet gemeld bij de politie. In tegendeel, verdachte en zijn vrienden hebben overlegd welk verhaal zou worden verzonnen om te voorkomen dat verdachte vervolgd zou worden. Zelfs na zijn aanhouding heeft verdachte aanvankelijk nog ontkend. Ter terechtzitting heeft verdachte weliswaar spijt betuigd, maar dat hij zich werkelijk bekommert om de gevolgen van zijn actie voor het slachtoffer is de rechtbank niet gebleken.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict. De rechtbank merkt om deze reden verdachte aan als een
first offender.
Oriëntatiepunten
Voor de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van de Rechtspraak, zodat gelijke gevallen zo gelijk mogelijk worden gestraft. Volgens die oriëntatiepunten is voor zware mishandeling een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden het uitgangspunt. Ter terechtzitting zijn geen omstandigheden naar voren gebracht die de rechtbank aanleiding hebben gegeven om naar beneden af te wijken van de oriëntatiepunten. De ernst van het feit maakt dat niet volstaan kan worden met een taakstraf, maar dat een gevangenisstraf moet worden opgelegd, die wat hoger is dan het uitgangspunt.
Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn blanco strafblad zal de rechtbank echter een lagere straf opleggen dat de officier van justitie heeft gevorderd.
Reclasseringsrapport
De reclassering heeft op 19 april 2018 over verdachte een advies opgesteld. Uit dit advies komt naar voren dat het delictgedrag van verdachte beïnvloed is geweest door alcoholgebruik. Het is mogelijk dat de negatieve emoties bij verdachte hierdoor zijn versterkt en dat verdachte impulsief heeft gehandeld. Inadequate emotieregulatie, met name na overmatig alcoholgebruik, zou in het uitgaansleven in de toekomst een risicofactor kunnen zijn. Gezien de ernst van het delict en de houding van verdachte naderhand, meent de reclassering dat verdachte zijn inzicht en vaardigheden dient te vergroten. Het volgen van de training ‘Alcohol en geweld’ zal het risico op recidive beperken en wordt daarom geadviseerd, aldus de reclassering. De rechtbank zal dit advies overnemen en ziet hierin aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Conclusie
De rechtbank zal, alles overwegende, verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd op 19 april 2018.

7.Benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 15.156,44, bestaande uit € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 4.228,46 aan materiële schadevergoeding, beide te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schadevergoeding bestaat uit
  • € 72,02 aan reis- en verletkosten,
  • € 261,96 voor taxikosten,
  • € 382,14 voor parkeerkosten,
  • € 56,- voor verblijf in het ziekenhuis,
  • € 960,- voor huishoudelijke kosten,
  • € 250,- voor de kosten voor persoonlijke verzorging, en
  • € 2.246,34 verlies van arbeidsvermogen/gederfde inkomsten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vordering met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen/gederfde inkomsten heeft de raadsman betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel het gederfde loon, exclusief de fooien, dient te worden toegewezen en het overige deel dient te worden afgewezen. De verklaringen over de hoogte van het fooibedrag worden niet onderschreven door de werkgever, bovendien geven de verklaringen geen inzicht over de verdeling van het fooibedrag.
Mede gezien de ter zitting door [slachtoffer] gegeven informatie over de fooibedragen is de rechtbank van oordeel is dat het fooibedrag in redelijkheid geschat moet worden op € 120,- per persoon per gewerkte avond.
De reis- en verletkosten komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 592a Sv. De rechtbank zal deze kosten toewijzen.
De overige gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom eveneens worden toegewezen.
Immateriële schade
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd met medische stukken.
De immateriële schade komt de rechtbank – gezien het bij [slachtoffer] opgetreden letsel en de gevolgen voor haar – tot een bedrag van € 5.000,- niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal tot dat bedrag worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017 tot aan de algehele voldoening. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 302 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde voor het einde van de proeftijd één van de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

4. zich na het onherroepelijk worden van het vonnis binnen vijf werkdagen meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [adres 1] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
5. gedurende de proeftijd moet deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training die zich richt op het zich bewuster maken van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik, agressief gedrag en de relatie tussen overmatig alcoholgebruik en agressief gedrag aangeboden door GI-GGZ, of een soortgelijke instelling. Veroordeelde dient zicht te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 9.156,44(zegge: negenduizend honderdzesenvijftig euro en vierenveertig cent), bestaande uit € 4.156,44 (zegge: vierduizend honderdzesenvijftig euro en vierenveertig cent) materiële schadevergoeding en € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] ,
€ 9.156,44(zegge: negenduizend honderdzesenvijftig euro en vierenveertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 80 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 72,02(zegge: tweeënzeventig euro en twee cent).
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2018.