Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .
1.Onderzoek ter terechtzitting
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Verstegen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2.Tenlastelegging
primair: dat hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst(streek), althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de handen, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt;
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de handen van voornoemde [slachtoffer 1] te prikken en/of te snijden, althans door de handen, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] met een mes te verwonden.
primair: dat hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of door met een auto met verlaagde snelheid tegen het been van die (naar achteren lopende) [slachtoffer 2] aan te (blijven) rijden.
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Het mes dat in de auto is aangetroffen is stevig. Indien je een dergelijk mes zo plotseling in de richting van de borst van een ander steekt dan aanvaard je de aanmerkelijke kans dat iemand zwaar gewond raakt of blijvende littekens oploopt. [slachtoffer 1] heeft de stekende bewegingen afgeweerd en is geraakt in zijn handen en [slachtoffer 2] is niet geraakt, maar het mes kwam heel dicht bij hem en hij had gemakkelijk geraakt kunnen worden.
Er zijn aangiftes van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] . Laatstgenoemde heeft ook als getuige een verklaring afgelegd over het eerste incident waarvan [slachtoffer 1] slachtoffer is geworden.
[naam 1] is eveneens als getuige gehoord.
Vast staat dat de auto aan verdachte toebehoort en bij hem in gebruik is. Over dit laatste verklaart de buurtregisseur in [woonplaats] . Verdachte past in de opgegeven signalementen. [slachtoffer 1] wijst bij de fotoconfrontatie foto 3 aan en verklaart dat diegene het meest lijkt op degene die de stekende bewegingen heeft gemaakt. Op foto 3 staat verdachte afgebeeld.
Het is opvallend dat verdachte, die ontkent, bij de politie van zijn zwijgrecht gebruik maakt.
Op zitting beroept verdachte zich op zijn verschoningsrecht, als hem wordt gevraagd wie er op 27 april 2017 in zijn auto heeft gereden, maar dat verweer geeft hij geen handen en voeten. De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd is ongeloofwaardig.
Er kan hoogstens worden vastgesteld dat zich een heel vervelend incident heeft voorgedaan op 27 april 2017, maar niet is vast te stellen dat de verdachte de bestuurder was van de auto en de dader van de tenlastegelegde feiten. Het feitelijk daderschap wordt betwist.
Dat verdachte zich beroept op zijn verschoningsrecht als hem wordt gevraagd wie er van de auto gebruik heeft gemaakt op het moment van de incidenten zegt een ‘juridisch verstaander’ voldoende, maar onjuist is ervan uit te gaan dat het vervolgens verdachte is, die aannemelijk moet maken dat hij op 27 april 2017 niet in de auto reed.
Op basis van wettige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, moet worden vastgesteld dat verdachte de dader is en de bewijsmiddelen zijn daartoe ontoereikend. Van verdachte kan niet geëist worden dat hij aantoont dat hij niet in de auto zat en evenmin dat hij moet vertellen wie er dan wel verantwoordelijk is voor de feiten.
De door de getuigen gegeven signalementen kloppen niet. Er wordt gesproken over een kale of kalende man en er wordt verklaard dat verdachte accentloos Nederlands sprak. Verdachte is niet kaal of kalend en spreekt met een Amsterdamse tongval.
Alleen met aangever [slachtoffer 1] is een fotoconfrontatie gehouden. De raadsvrouw veronderstelt dat de reden daarvan is dat het signalement dat [slachtoffer 1] gaf de politie in haar onderzoek het beste uitkwam. De keuze voor [slachtoffer 1] is selectief. Zijn reactie op de confrontatie kan niet gelden als een herkenning, daarvoor is er te veel twijfel aan de kant van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] gaat er vanuit dàt de dader op één van de foto’s staat. Daarbij komt dat op foto 3 een soort lichtstraal te zien is waardoor juist deze foto er uit springt. De kans dat deze foto wordt aangewezen wordt daardoor groter.. De samenstelling van de foto’s is niet juist. De fotoherkenning op basis van deze confrontatie mag dan een wettig bewijsmiddel opleveren, overtuigend is een en ander niet.
Verbazend is dat de politie er twee weken over doet voordat zij verdachte aanhoudt. Het incident vond nota bene plaats vlak bij een politiebureau en het kenteken van de betrokken auto was vlak na het incident bekend. Verdachte heeft een alibi dat door niemand kan worden bevestigd, behalve door de werkelijke dader van het incident. Ten aanzien ven hem maakt verdachte gebruik van zijn verschoningsrecht.
Zij overweegt daarbij het volgende.
Op basis van – onder meer – de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaring van de getuige [naam 1] en het door de GGD beschreven letsel van aangever [slachtoffer 1] is bewezen dat op 27 april 2017 (‘Koningsdag’) de bestuurder van een auto met het kenteken [kenteken] van korte afstand met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van beide aangevers, waarbij hij de handen van [slachtoffer 1] die hij ter bescherming van zijn lichaam voor zijn borst had geheven, heeft geraakt.
verschoningsrechtberoept wat betreft de vraag aan wie hij zijn auto op 27 april 2017 dan heeft uitgeleend.
De rechtbank beantwoordt deze vraag positief.
De auto is in zoverre opvallend dat het stuur aan de rechterkant zat ‘op de Engelse wijze’ en aan de achterzijde was voorzien van een fietsdrager. Getuigen merken dit op. Het kenteken van de auto ( [kenteken] ) is op 27 april 2017 genoteerd en de kentekenhouder blijkt verdachte te zijn. Verdachte ontkent ook niet dat het zijn auto is.
De buurtregisseur in de woonplaats van verdachte heeft verklaard dat verdachte in deze auto rijdt.
Bij een fotoconfrontatie heeft [slachtoffer 1] een foto aangewezen en verklaard dat ‘foto 3 het meest lijkt’ op degene die hij als dader bij het misdrijf heeft gezien. Op deze foto staat verdachte afgebeeld.
De bewijsmiddelen wijzen er op dat verdachte de bestuurder was van de auto die op Koningsdag 27 april 2017 betrokken was bij beide incidenten op de kruising Linnaeusstraat/Domselaerstraat te Amsterdam. Daar komt bij dat op 15 mei 2017 in de auto van verdachte in het opbergvak van het portier aan bestuurderszijde, aan de rechterkant, een mes is aangetroffen en verdachte heeft ter zitting verklaard altijd een mes in het opbergvak te hebben.
Dit ‘alternatieve scenario’ dat verdachte schetst, had, indien hij het eerder had gepresenteerd, kunnen worden onderzocht door de officier van justitie. Zonder de aan verdachte toekomende rechten geweld aan te doen, had nagegaan kunnen worden of verdachte een familielid heeft die zodanig op hem lijkt dat verwisseling niet uitgesloten kan worden.
getuigendie door zich te beroepen op dit recht het belang om bepaalde familierelaties te handhaven hoger stellen dan het belang van de waarheidsvinding in een strafzaak. Verdachte heeft het verschoningsrecht ingeroepen om zichzelf vrij te pleiten van schuld. Wat hier ook van zij, aan verdachte komt het verschoningsrecht niet toe, zolang hij niet tevens als getuige wordt gehoord. Dit laatste is niet het geval geweest.
Het mes is, zo heeft de raadsvrouw terecht opgemerkt, pas twee weken nà het feit in beslag genomen. De rechtbank neemt met de raadsvrouw aan dat het niet logisch is dat een mes dat bij een misdrijf is gebruikt, gedurende twee weken in de auto zou blijven liggen. Verdachte heeft verklaard dat hij het in het opbergvak aangetroffen mes gebruikt bij zijn werk in de stroopwafelkraam. De rechtbank ziet geen aanleiding onder deze omstandigheden in dit stadium van de procedure nader forensisch onderzoek aan het mes te gelasten. De kans dat dit een ander mes is dan het mes dat bij het incident is gebruikt is immers groot, en aan het eventuele ontbreken van sporen van het slachtoffer [slachtoffer 1] kan vanwege het tijdsverloop geen betekenis worden toegekend.
5.Bewezenverklaring
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6.Strafbaarheid van de feiten
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.Strafbaarheid van verdachte
8.Motivering van de straf
Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij met deze eis aan de ene kant rekening houdt met de leeftijd van verdachte en met het feit dat hij geen noemenswaardig strafblad heeft, maar dat verdachte haar aan de andere kant weinig ruimte biedt om anders dan volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie te eisen, ook gelet op de ernst van de feiten. Dat zou betekenen dat verdachte bij bewezenverklaring van één poging zware mishandeling een gevangenisstraf zou moeten ondergaan voor de duur van veertien weken. Verdachte heeft verklaard geen werkstraf te kunnen verrichten. Gelet op zijn leeftijd en zijn documentatie heeft de officier van justitie de eis in zoverre gematigd ten opzichte van de richtlijnen.
Deze incidenten vonden plaats op straat, in de gezellige drukte van de viering van Koningsdag, in de buurt van een vrijmarkt. Omstanders zijn erg geschrokken van dit plotseling oplaaiende en onverhoedse geweld. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , twee willekeurige voorbijgangers, mogen van geluk spreken dat zij niet in het lichaam zijn geraakt. De verwondingen van [slachtoffer 1] beperken zich tot sneden in zijn handen. [slachtoffer 1] heeft ter zitting uiteen gezet hoeveel deze gebeurtenis met hem heeft gedaan en hoeveel last hij heeft van nachtmerries en angstaanvallen.
Daarnaast beschouwt de rechtbank verdachte als een ‘first offender’. Op de documentatie van verdachte staan geen geweldsmisdrijven.
- op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen staat een gevangenisstraf voor de duur van
drie maanden,
- op het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) staat een gevangenisstraf voor de duur van
zeven maanden.
De feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt vallen in de laatste categorie, met dien verstande dat het beide keren bij een poging is gebleven. Hiermee houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de duur van de straf (artikel 45, tweede lid Sr).
Een gevangenisstraf is een passende straf.
€ 1.400,- (veertienhonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
inwendigletsel.
Oordeel van de rechtbankVast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De inhoud of hoogte van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en deze zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd: 27 april 2017.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
[verdachte], daarvoor strafbaar.
VIER MAANDEN.
€ 1.400,- (veertienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 1.400,- (veertienhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
24 dagen.
De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
mrs. V.V. Essenburg en R. Godthelp rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,