ECLI:NL:RBAMS:2018:5056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
13/659123-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling tijdens Koningsdag

Op 18 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 27 april 2017, tijdens Koningsdag, in Amsterdam-Oost. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en moest een schadevergoeding van 1.400 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met een mes steekbewegingen had gemaakt in de richting van twee slachtoffers, waarbij één slachtoffer verwondingen aan zijn handen opliep. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en getuigen overtuigend en concludeerde dat de verdachte de bestuurder van de auto was die betrokken was bij de incidenten. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om forensisch onderzoek naar het mes uit te voeren, omdat het mes pas twee weken na het incident in beslag was genomen. De rechtbank hield rekening met de leeftijd en gezondheid van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zwaarder wegen, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659123-17 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Verstegen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte zijn de volgende feiten ten laste gelegd:
1.
primair: dat hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst(streek), althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de handen, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt;
subsidiair: dat hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de handen van voornoemde [slachtoffer 1] te prikken en/of te snijden, althans door de handen, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] met een mes te verwonden.
2.
primair: dat hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
subsidiair: dat hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere steekbewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of door met een auto met verlaagde snelheid tegen het been van die (naar achteren lopende) [slachtoffer 2] aan te (blijven) rijden.

3.Voorvragen

Artikel 348 Wetboek van Strafvordering vereist dat de rechtbank allereerst op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid van de dagvaarding onderzoekt. De rechtbank moet nagaan of zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en beoordelen of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Bovendien moet de rechtbank beoordelen of er redenen zijn deze vervolging te schorsen.
De rechtbank heeft over deze punten beraadslaagd en is tot de conclusie gekomen dat de dagvaarding geldig is, dat deze rechtbank bevoegd is om over de feiten te oordelen en dat de officier van justitie ontvankelijk is. Aanleiding om de vervolging te schorsen is er niet.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht onder 1 het primair ten laste gelegde en onder 2 het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Het mes dat in de auto is aangetroffen is stevig. Indien je een dergelijk mes zo plotseling in de richting van de borst van een ander steekt dan aanvaard je de aanmerkelijke kans dat iemand zwaar gewond raakt of blijvende littekens oploopt. [slachtoffer 1] heeft de stekende bewegingen afgeweerd en is geraakt in zijn handen en [slachtoffer 2] is niet geraakt, maar het mes kwam heel dicht bij hem en hij had gemakkelijk geraakt kunnen worden.
Er zijn aangiftes van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] . Laatstgenoemde heeft ook als getuige een verklaring afgelegd over het eerste incident waarvan [slachtoffer 1] slachtoffer is geworden.
[naam 1] is eveneens als getuige gehoord.
Vast staat dat de auto aan verdachte toebehoort en bij hem in gebruik is. Over dit laatste verklaart de buurtregisseur in [woonplaats] . Verdachte past in de opgegeven signalementen. [slachtoffer 1] wijst bij de fotoconfrontatie foto 3 aan en verklaart dat diegene het meest lijkt op degene die de stekende bewegingen heeft gemaakt. Op foto 3 staat verdachte afgebeeld.
Het is opvallend dat verdachte, die ontkent, bij de politie van zijn zwijgrecht gebruik maakt.
Op zitting beroept verdachte zich op zijn verschoningsrecht, als hem wordt gevraagd wie er op 27 april 2017 in zijn auto heeft gereden, maar dat verweer geeft hij geen handen en voeten. De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd is ongeloofwaardig.
4.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de integrale tenlastelegging. Zij heeft het volgende aangevoerd:
Er kan hoogstens worden vastgesteld dat zich een heel vervelend incident heeft voorgedaan op 27 april 2017, maar niet is vast te stellen dat de verdachte de bestuurder was van de auto en de dader van de tenlastegelegde feiten. Het feitelijk daderschap wordt betwist.
Dat verdachte zich beroept op zijn verschoningsrecht als hem wordt gevraagd wie er van de auto gebruik heeft gemaakt op het moment van de incidenten zegt een ‘juridisch verstaander’ voldoende, maar onjuist is ervan uit te gaan dat het vervolgens verdachte is, die aannemelijk moet maken dat hij op 27 april 2017 niet in de auto reed.
Op basis van wettige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, moet worden vastgesteld dat verdachte de dader is en de bewijsmiddelen zijn daartoe ontoereikend. Van verdachte kan niet geëist worden dat hij aantoont dat hij niet in de auto zat en evenmin dat hij moet vertellen wie er dan wel verantwoordelijk is voor de feiten.
De door de getuigen gegeven signalementen kloppen niet. Er wordt gesproken over een kale of kalende man en er wordt verklaard dat verdachte accentloos Nederlands sprak. Verdachte is niet kaal of kalend en spreekt met een Amsterdamse tongval.
Alleen met aangever [slachtoffer 1] is een fotoconfrontatie gehouden. De raadsvrouw veronderstelt dat de reden daarvan is dat het signalement dat [slachtoffer 1] gaf de politie in haar onderzoek het beste uitkwam. De keuze voor [slachtoffer 1] is selectief. Zijn reactie op de confrontatie kan niet gelden als een herkenning, daarvoor is er te veel twijfel aan de kant van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] gaat er vanuit dàt de dader op één van de foto’s staat. Daarbij komt dat op foto 3 een soort lichtstraal te zien is waardoor juist deze foto er uit springt. De kans dat deze foto wordt aangewezen wordt daardoor groter.. De samenstelling van de foto’s is niet juist. De fotoherkenning op basis van deze confrontatie mag dan een wettig bewijsmiddel opleveren, overtuigend is een en ander niet.
Verbazend is dat de politie er twee weken over doet voordat zij verdachte aanhoudt. Het incident vond nota bene plaats vlak bij een politiebureau en het kenteken van de betrokken auto was vlak na het incident bekend. Verdachte heeft een alibi dat door niemand kan worden bevestigd, behalve door de werkelijke dader van het incident. Ten aanzien ven hem maakt verdachte gebruik van zijn verschoningsrecht.
Voorwaardelijk verzoekIndien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan verzoekt de raadsvrouw de rechtbank te gelasten dat nader (DNA) onderzoek wordt verricht aan het in de auto van verdachte aangetroffen mes. Het is niet logisch dat een mes dat gebruikt is om iemand te steken twee weken in de auto blijft liggen. Wat daar ook van zij: het mes is in beslag genomen, maar kennelijk niet onderzocht. Verdachte verklaart dat dit een mes is dat hij gebruikt als stroopwafelbakker op de markt, maar indien het het bij het incident betrokken mes blijkt te zijn dan moeten er DNA sporen op aan te treffen zijn van [slachtoffer 1] . Onderzoek aan het mes kan uitwijzen dat verdachte niet betrokken is geweest bij het incident.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van beide primair ten laste gelegde feiten.
Zij overweegt daarbij het volgende.
Op basis van – onder meer – de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaring van de getuige [naam 1] en het door de GGD beschreven letsel van aangever [slachtoffer 1] is bewezen dat op 27 april 2017 (‘Koningsdag’) de bestuurder van een auto met het kenteken [kenteken] van korte afstand met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van beide aangevers, waarbij hij de handen van [slachtoffer 1] die hij ter bescherming van zijn lichaam voor zijn borst had geheven, heeft geraakt.
Verdachte heeft in zijn verhoor tegenover de politie op 15 mei 2017 gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij eigenaar is van de auto met genoemd kenteken, maar dat hij niet de bestuurder is geweest van zijn auto op het moment dat het incident plaats vond. Hij heeft verklaard dat hij zijn auto wel uitleent, maar dat hij zich op het
verschoningsrechtberoept wat betreft de vraag aan wie hij zijn auto op 27 april 2017 dan heeft uitgeleend.
De vraag die voorligt is of verdachte op 27 april 2017 de bestuurder van deze auto is geweest en de stekende bewegingen in de richting van beide aangevers heeft gemaakt.
De rechtbank beantwoordt deze vraag positief.
De auto is in zoverre opvallend dat het stuur aan de rechterkant zat ‘op de Engelse wijze’ en aan de achterzijde was voorzien van een fietsdrager. Getuigen merken dit op. Het kenteken van de auto ( [kenteken] ) is op 27 april 2017 genoteerd en de kentekenhouder blijkt verdachte te zijn. Verdachte ontkent ook niet dat het zijn auto is.
De buurtregisseur in de woonplaats van verdachte heeft verklaard dat verdachte in deze auto rijdt.
Het signalement, dat door de aangevers en de getuige worden gegeven, past, anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, bij verdachte, te weten grijs haar, korte baard, rond gelaat en gezet postuur, ongeveer 50 jaar oud.
Bij een fotoconfrontatie heeft [slachtoffer 1] een foto aangewezen en verklaard dat ‘foto 3 het meest lijkt’ op degene die hij als dader bij het misdrijf heeft gezien. Op deze foto staat verdachte afgebeeld.
De bewijsmiddelen wijzen er op dat verdachte de bestuurder was van de auto die op Koningsdag 27 april 2017 betrokken was bij beide incidenten op de kruising Linnaeusstraat/Domselaerstraat te Amsterdam. Daar komt bij dat op 15 mei 2017 in de auto van verdachte in het opbergvak van het portier aan bestuurderszijde, aan de rechterkant, een mes is aangetroffen en verdachte heeft ter zitting verklaard altijd een mes in het opbergvak te hebben.
Alternatief scenario
De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, inhoudende dat die bewuste dag iemand anders in zijn auto heeft gereden, wordt door hem op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd. Op vragen antwoordt hij ter zitting ontwijkend of niet of beroept hij zich op zijn verschoningsrecht.
Dit ‘alternatieve scenario’ dat verdachte schetst, had, indien hij het eerder had gepresenteerd, kunnen worden onderzocht door de officier van justitie. Zonder de aan verdachte toekomende rechten geweld aan te doen, had nagegaan kunnen worden of verdachte een familielid heeft die zodanig op hem lijkt dat verwisseling niet uitgesloten kan worden.
Het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 217 Wetboek van Strafvordering (Sv) komt toe aan
getuigendie door zich te beroepen op dit recht het belang om bepaalde familierelaties te handhaven hoger stellen dan het belang van de waarheidsvinding in een strafzaak. Verdachte heeft het verschoningsrecht ingeroepen om zichzelf vrij te pleiten van schuld. Wat hier ook van zij, aan verdachte komt het verschoningsrecht niet toe, zolang hij niet tevens als getuige wordt gehoord. Dit laatste is niet het geval geweest.
De rechtbank stelt vast dat het alternatief scenario dat verdachte pas op de zitting heeft geschetst, iedere onderbouwing mist en, in het licht van de overige bewijsmiddelen, niet aannemelijk is. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen en in beginsel op geen van de gestelde vragen antwoord heeft willen geven. Dat wijst er bepaald niet op dat de verdachte uitsluitend zweeg om een familierelatie niet te belasten. De rechtbank gaat om die reden voorbij aan het verweer van verdachte.
Conclusie
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring en wel van de beide primair ten laste gelegde feiten. Zij overweegt daarbij dat door de wijze waarop verdachte met een fors mes stekende bewegingen heeft gemaakt vanaf een korte afstand in de richting van de borst van [slachtoffer 1] en het lichaam van [slachtoffer 2] , hij zich van het gevaar bewust moet zijn geweest dat hij beide mannen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen, maar willens en wetens dat risico op de koop toe heeft genomen. Dat zwaar lichamelijk letsel zich door verdachte’s handelen niet gerealiseerd heeft , is te danken aan het feit dat [slachtoffer 1] zijn handen beschermend voor zijn borst sloeg en dat [slachtoffer 2] uit het bereik van het mes wist te blijven door naar achteren te stappen.
Afwijzing voorwaardelijk verzoekHet voorwaardelijk verzoek om forensisch onderzoek in te stellen naar het mes wijst de rechtbank af.
Het mes is, zo heeft de raadsvrouw terecht opgemerkt, pas twee weken nà het feit in beslag genomen. De rechtbank neemt met de raadsvrouw aan dat het niet logisch is dat een mes dat bij een misdrijf is gebruikt, gedurende twee weken in de auto zou blijven liggen. Verdachte heeft verklaard dat hij het in het opbergvak aangetroffen mes gebruikt bij zijn werk in de stroopwafelkraam. De rechtbank ziet geen aanleiding onder deze omstandigheden in dit stadium van de procedure nader forensisch onderzoek aan het mes te gelasten. De kans dat dit een ander mes is dan het mes dat bij het incident is gebruikt is immers groot, en aan het eventuele ontbreken van sporen van het slachtoffer [slachtoffer 1] kan vanwege het tijdsverloop geen betekenis worden toegekend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair: op 27 april 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst van voornoemde [slachtoffer 1] ;
primair: op 27 april 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, met aftrek van voorarrest (één dag inverzekeringstelling).
Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij met deze eis aan de ene kant rekening houdt met de leeftijd van verdachte en met het feit dat hij geen noemenswaardig strafblad heeft, maar dat verdachte haar aan de andere kant weinig ruimte biedt om anders dan volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie te eisen, ook gelet op de ernst van de feiten. Dat zou betekenen dat verdachte bij bewezenverklaring van één poging zware mishandeling een gevangenisstraf zou moeten ondergaan voor de duur van veertien weken. Verdachte heeft verklaard geen werkstraf te kunnen verrichten. Gelet op zijn leeftijd en zijn documentatie heeft de officier van justitie de eis in zoverre gematigd ten opzichte van de richtlijnen.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft een integrale vrijspraak bepleit en heeft er om die reden van afgezien een strafmaatverweer te voeren.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en met de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bovendien bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De feiten zijn ernstig. Verdachte is met zijn auto tegen [slachtoffer 1] aangereden. Verdachte is vervolgens tegen [slachtoffer 1] gaan schelden en heeft, zonder enige aanleiding met een groot mes, dat in de auto voor het grijpen lag, meerdere malen gestoken in de richting van de borst van [slachtoffer 1] en hem daarbij in zijn handen geraakt. Als [slachtoffer 2] wil ingrijpen, rijdt verdachte ook hem tegen zijn been en haalt hij opnieuw uit met zijn mes, dit keer naar [slachtoffer 2] . Deze weet de steekbewegingen te ontwijken.
Deze incidenten vonden plaats op straat, in de gezellige drukte van de viering van Koningsdag, in de buurt van een vrijmarkt. Omstanders zijn erg geschrokken van dit plotseling oplaaiende en onverhoedse geweld. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , twee willekeurige voorbijgangers, mogen van geluk spreken dat zij niet in het lichaam zijn geraakt. De verwondingen van [slachtoffer 1] beperken zich tot sneden in zijn handen. [slachtoffer 1] heeft ter zitting uiteen gezet hoeveel deze gebeurtenis met hem heeft gedaan en hoeveel last hij heeft van nachtmerries en angstaanvallen.
Op de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] reageert verdachte (ogenschijnlijk) onverschillig, hij vindt het ‘een verhaal van niks’ en verklaart dat hij niet financieel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade die [slachtoffer 1] als slachtoffer heeft geleden. Verdachte lijkt daarmee de ernst van het incident en de schade die daardoor is ontstaan volledig te miskennen.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank ten gunste van verdachte rekening houden met zijn leeftijd en met zijn gezondheid. Verdachte staat onder controle bij een cardioloog. Vanwege zijn gezondheid, heeft verdachte verklaard geen taakstraf te kunnen verrichten.
Daarnaast beschouwt de rechtbank verdachte als een ‘first offender’. Op de documentatie van verdachte staan geen geweldsmisdrijven.
De eis van de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de ernst van de feiten zoals deze uit het dossier blijken.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) die de rechtbank hanteert zijn de volgende:
- op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen staat een gevangenisstraf voor de duur van
drie maanden,
- op het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) staat een gevangenisstraf voor de duur van
zeven maanden.
De feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt vallen in de laatste categorie, met dien verstande dat het beide keren bij een poging is gebleven. Hiermee houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de duur van de straf (artikel 45, tweede lid Sr).
Een gevangenisstraf is een passende straf.
De rechtbank ziet in hetgeen zij hiervoor heeft overwogen aanleiding aan verdachte een hogere gevangenisstraf dan geëist op te leggen en wel een vrijheidsstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Feit 1.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert
€ 1.400,- (veertienhonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze schadeclaim wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
Namens de benadeelde partij heeft [naam medewerker] , medewerker van Slachtofferhulp, een korte toelichting op de vordering gegeven en door de rechtbank desgevraagd verklaard dat waar de huisarts [1] spreekt van ‘oppervlakkige snijwonden aan handen’ terwijl de benadeelde partij in zijn schriftelijke slachtofferverklaring stelt dat hij gedurende drie maanden heel veel pijn heeft gehad aan zijn handen waardoor het doen van dagelijkse dingen onmogelijk was, de opmerking van de huisarts zijns inziens duidt op de afwezigheid van ernstig
inwendigletsel.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet schuldig is aan de ten laste gelegde feiten en dus ook niet financieel verantwoordelijk kan zijn voor de uit het eerste feit voortvloeiende schadeclaim. De raadsvrouw heeft daarom niet-ontvankelijkheid bepleit.
Oordeel van de rechtbankVast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De inhoud of hoogte van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en deze zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd: 27 april 2017.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, de maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
VIER MAANDEN.
Beveelt dat de dag die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , toe tot
€ 1.400,- (veertienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 1.400,- (veertienhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
24 dagen.
De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst het voorwaardelijk verzoek tot het verrichten van forensisch onderzoek aan het in beslag genomen mes af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en R. Godthelp rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bijlage 3 bij de vordering van de benadeelde partij, brief huisarts [naam huisarts] d.d. 13 juni 2017.